Geschiedenis van België. Deel 3
(1909)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendVan den dood van Karel den Stoute tot de komst van den hertog van Alva in de Nederlanden
[pagina 31]
| |
Hoofdstuk II Het momboorschap van MaximiliaanIMaria van Bourgondië liet twee kinderen na, een zoon van pas vier jaar en een meisje van twee: Philips, aldus gedoopt tot aandenken van Philips den Goede, en Margareta, aldus geheeten naar de weduwe van Karel den Stoute. Bij testament drie dagen vóór haren dood opgemaakt, liet zij hun al hare hoegenaamde domeinen en goederen; terzelfder tijd stelde zij Maximiliaan aan als voogd en belastte zij hem met het regentschap over hare vorstendommen tot de meerderjarigheid haars zoonsGa naar voetnoot(1). Doch dat testament, opgemaakt zonder de medewerking harer onderdanen, kon deze niet verbinden. Viel er niet te twijfelen, of zij Philips voor hun ‘natuurlijken vorst’ erkennen zouden, dan was het wèl te betwijfelen of zij geneigd waren de regeering in handen van den aartshertog te laten. Deze was voor hen slechts een vreemdeling, schier een indringer. De populariteit, die hij in de eerste maanden zijner regeering verwierf en die de zegepraal van Guinegate eenigszins deed opflikkeren, had weldra plaats gemaakt voor meer en meer openlijke achterdocht en vijandschap. De oorzaken van dezen ommekeer hoeven niet gezocht in zijn persoon. Schoon, jong, moedig als hij was, had hij zich door zijn volk bemind kunnen maken zoo de omstandig- | |
[pagina 32]
| |
heden niet gewild hadden, dat hij met hetzelve eeuwig in tweedracht moest leven. Het was inderdaad onmogelijk dat hij, de echtgenoot van de erfdochter van Bourgondië, niet tevens streefde naar de herstelling van den Bourgondischen Staat, terwijl hij hem tegen Frankrijk verdedigde. Zijn huwelijk met Maria, dat met dynastische bedoelingen, zonder tusschenkomst der Staten, bewerkt was, moest hem natuurlijk leiden tot den strijd tegen de politiek van het nog zegedronken provincialisme. Wilde hij de Bourgondische macht herstellen, dan moest hij het groot privilege verkrachten, dat Maria juist ontrukt was, om die te vernietigen. Hij was genoopt, de traditie van Karel den Stoute in de staatkundige inrichting der Nederlanden voort te zetten, evenals hij ze tegenover Lodewijk XI voOrtzette. Sedert 1480 beoogt hij blijkbaar het herstel van het hoofdbeheer. Hij brengt vreemdelingen in zijn raad. Hij vertrouwt het ambt van kanselier van Bourgondië, dat sedert den dood van Hugonet open staat, aan een anderen Hoogbourgondiër, den heer van Champvans, Jan Carondelet, gewezen eerste-voorzitter van het parlement te Mechelen. In 1481 vraagt hij belangrijke toelagen om het hof in te richten, zooals het onder de hertogen was. Hij alleen leidt zijne buitenlandsche politiek en, hoewel hij de Staten beloofd heeft, zonder hunne toestemming oorlog te verklaren noch vrede te sluiten, krijgen zij kennis van geen zijner plannen. De misnoegdheid stijgt dan ook onder de vijanden van het monarchaal stelsel. In Vlaanderen, waar de drie groote steden haar vroeger overwicht teruggevonden hadden, bevestigt het verzet zich met ongemeen geweld. Eenige maanden vóór den dood van Maria van Bourgondië, willen de ‘Drie Leden’ het hertogelijk paleis aan hunne contrôle onderwerpen en er het gebruik van de Vlaamsche taal opleggen, ‘wat zeer nieuw en ongewoon is en waarover de hertog en de hertogin zeer verontrust en bedroefd warenGa naar voetnoot(1)’. 't Is in die beroerde omstandigheden, dat Maximiliaan met de Generale Staten moest onderhandelen, om te verkrijgen, dat zij | |
[pagina 33]
| |
hem als regent der Nederlanden zouden erkennen en hem helpen in den beslissenden strijd, dien hij behendig tegen Frankrijk voorbereid had. Hij wist heel goed, dat hij er niet goedkoop zou afkomen, vooral in tegenwoordigheid van de voorstellen, die Lodewijk XI hun ongetwijfeld zou doen. Doch de werkelijkheid overtrof zijne somberste verwachtingen. De Generale Staten vergaderden te Gent op 28 April. Al de landen - behalve Vlaanderen, dat met zijn antwoord talmde - wilden den aartshertog als voogd en als regent erkennen, doch eischten krachtdadig, dat de vrede gesloten werd. Zij hadden juist vernomen, dat Lodewijk tot onderhandelen bereid was, mits het huwelijk van de jonge prinses Margareta met den dauphin, en zij beraadslaagden over dit voorstel, niettegenstaande het heftig verzet van MaximiliaanGa naar voetnoot(1). Het scheelde hun weinig, of hij Bourgondië terug won of niet: in geen geval zouden zij daaraan de rust en den voorspoed van de Nederlanden offeren. Evenals in 1477 werden zij medegesleept door de Gentenaars en werden zij dag aan dag hardnekkiger. Einde Mei komen verscheidene hunner leden uit eigen beweging te Aalst bijeen; daar verklaren zij, dat zij besloten zijn, Maximiliaan tot den vrede te dwingen, of zonder hem met Frankrijk te onderhandelenGa naar voetnoot(2). In Juli brengen de Gentenaars die bedreiging ten uitvoer en sturen zij gezanten naar den koning. Ondertusschen maakt deze de wederwaardigheden van zijn tegenstrever ten nutte. Hij scheurt den koning van Engeland van hem los, zendt troepen aan Willem van de Mark in het Land van Luik, moedigt hertog Jan II van Kleef aan in zijne aanspraken op Gelderland en ondersteunt het oproer in het Sticht. Hoe zou Maximiliaan, in die omstandigheden, den wensch der Staten wederstaan? Zoo hij den oorlog doorzette, wanneer zij den vrede eischten, dan liep hij immers gevaar, - aan zijn lot overgelaten en omringd door vijanden zooals hij was, - de | |
[pagina 34]
| |
voogdij zijner kinderen te verliezen en, gedurende hunne minderjarigheid, de Nederlanden blootgesteld te zien aan al de gevaren, die de begeerlijkheid van Lodewijk XI medebracht. Hij bevond zich even machteloos als Maria van Bourgondië na den slag van Nancy. Goedschiks of kwaadschiks, moest hij al zijne eerzuchtige plannen opgeven en de Staten laten onderhandelen met den verrader d'Esquerdes, dien Lodewijk als gevolmachtigde gekozen had. In werkelijkheid, werden de onderhandelingen geleid door de Gentenaars. Deze begrepen heel goed, dat de oorlog, door de overwegende rol, die de vorst daarin kreeg, het gezag van dezen versterkte en hem zou toelaten, zich te ontmaken van de Maria van Bourgondië afgedwongen bewilligingen. De vrede was voor hen de waarborg voor het behoud hunner privileges, en om dien te bekomen, deinsden zij voor niets achteruit. Zonder aarzelen, offerden zij daaraan niet alleen de belangen der dynastie, doch zelfs de territoriale eenheid van de Nederlanden. Had de koning hun behalve het graafschap Artesië, zegt Philips van Commines, ook de graafschappen Namen en Henegouw ‘en al de franschsprekende onderdanen van het huis van Bourgondië gevraagd, gaarne hadden zij hem die gegeven, om hunnen heer te verzwakkenGa naar voetnoot(1)’. Het aldus overeengekomen verdrag werd op 23 December 1482 geteekend in die zelfde stad AtrechtGa naar voetnoot(2), waar, een halve eeuw te voren, Karel VII zoo deerlijk de vlag gestreken had vóór Philips den Schoone. Die tweede vrede van Atrecht, bewerkt door Lodewijk XI en de Gentenaars, was voor Frankrijk eene zoete weerwraak, en voor het Bourgondisch huis eene wezenlijke ramp. Hij bepaalde dat de dauphin zijne verloving met de dochter van Edward IV zou breken en met de jonge prinses Margareta van Oostenrijk zou trouwen, zoodra zij huwbaar wezen zou, dat deze intusschen aan het Fransch hof zou | |
[pagina 35]
| |
opgevoed worden en dat haar huwelijksgoed, de graafschappen Artesië en Bourgondië, met Mâcon, Auxerre, Salins, Bar-sur-Seine en Noyers onmiddellijk aan den koning zou overgegeven worden. Vlaanderen werd weder onder het rechtsgebied van het parlement te Parijs gesteld en al de door Maria van Bourgondië aan de Vlamingen bewilligde privileges werden bekrachtigd. Lodewijk XI, van zijnen kant, stond eenige door hem in Luxemburg bezette plaatsen af, verzaakte aan zijne aanspraken op Rijsel, Dowaai en Orchies, en beloofde hulp te verstrekken noch aan Willem van de Mark, noch aan de Stichtenaars, noch aan den hertog van Kleef. Doch wat beteekenden die bewilligingen en die beloften, in vergelijking met de ontzaglijke opofferingen, die Maximiliaan opgelegd waren? Niet alleen was zijne dochter bij zijn vijand gegijzeld, en verloor hij een groot deel van het erf zijner kinderen, - al de Bourgondische gewesten en het in de XIVe eeuw door Lodewijk van Male geërfde graafschap Artesië, - doch het viel niet te ontveinzen, dat de toestand van de Nederlanden zeer hachelijk kon worden. Vlaanderen, dat deze gewesten zoo lang tegen de aanvallen van Frankrijk beschermd had, was nu dezes bondgenoot. De ambachten, die heer en meester in de groote steden speelden, verrichtten nu hetzelfde werk als de patricische leliaards ten tijde van koning Philips den Schoone. Evenals deze riepen zij, tegen hun vorst, de tusschenkomst des konings in en onderwierpen zij zich vrijwillig aan zijn parlement, dat zij tot bewaarder hunner privileges aanstelden. Voortaan kan Lodewijk XI in Vlaanderen binnen, kan hij zich naar believen met dezes zaken bemoeien en de herstelling van dien Bourgondischen Staat beletten, die hem en zijnen Gentschen vrienden een doorn in het oog was. De vrede van Atrecht was de laatste diplomatische overwinning en de laatste vreugde van Lodewijk XI, in de vrees voor den dood die hem folterde. De ziekte had hem zoo zeer ondermijnd, dat hij er nauwelijks in toestemde de Vlaamsche gezanten te ontvangen, die naar Plessis kwamen, om hem den eed af te nemen. Doch hij liet te Parijs groote feesten ter hunner eer geven en schonk aan de Gentsche onderhandelaars 30.000 kro- | |
[pagina 36]
| |
nen en prachtig zilveren vaatwerk. Eenige maanden later, op 16n Mei 1483, werd Margareta te Hesdin overgeleverd aan de Fransche heeren, die haar naar Parijs moesten brengen, waar hare verloving met den dauphin op 22 Juni gevierd werd. ‘Had de hertog van Oostenrijk haar kunnen ontvoeren, gaarne had hij het gedaan vóór dat zij zijn land verliet, zegt Commines, maar die van Gent hielden te goed de wachtGa naar voetnoot(1)’. Zij konden, inderdaad, naar believen over haar beschikken, want zij hielden haar en haren broeder sedert verscheidene maanden in hunne stad; deze omstandigheid ware voldoende om de lijdzaamheid te verklaren, die Maximiliaan bij het aanvaarden van den vernederenden vrede van Atrecht aan den dag legde. Hadden de Generale Staten in 1482 zich niet verzet tegen het regentschap van Maximiliaan, in naam van Philips, zoo hadden zij toch zorg gedragen, hem hunne voorwaarden te stellen en de aangevraagde macht van te voren te beperken. Bezield met denzelfden geest als in 1477, lieten zij niet na, den toestand ten nutte te maken om een staat van zaken in 't leven te roepen, niet ongelijk aan dien, welken het groot privilege had willen invoeren. Het monarchaal stelsel, dat Maximiliaan reeds een weinig hersteld had, werd opnieuw prijsgegeven aan het grondbeginsel van de gewestelijke zelfstandigheid. Men besliste, dat de ‘kinderen van Bourgondië’ om de beurt in elk hunner erflanden zouden verblijvenGa naar voetnoot(2), om aldus de regeering zonder vasten zetel in de Nederlanden te laten, haar aan elken bestendigen invloed te onttrekken en haar van alle initiatief en alle gezag te berooven. Met het mes op de keel, had de aartshertog zich moeten onderwerpen aan een stelsel, dat hem in werkelijkheid slechts den ijdelen titel van voogd en aan zijne gewesten beurtelings de wezenlijke rol van tijdelijke momboren zijner kinderen gaf. Met andere woorden, men kwam terug tot de politieke versnippering der middeleeuwen, want de kortstondige verschijning van den heer in zijne menigvuldige vorstendommen was slechts een middel om de onafhankelijkheid | |
[pagina 37]
| |
van elk hunner tegenover de naburige gewesten te bevestigen. Doch zulke inrichting kon niet standhouden, omdat zij op particularisme gegrondvest was. Mocht men hopen, zoo de plaatselijke uitsluitingsgeest de eenige gedragsregel werd, dat de met het verblijf des vorsten begunstigde provincie daarvan op het gegeven oogenblik zou afzien en afstand doen van al de voordeelen, die zij er uit haalde? De gebeurtenissen verdreven weldra de begoochelingen der Generale Staten. Toen Vlaanderen, aan hetwelk Philips en Margareta het eerst toevertrouwd waren, na eenige maanden de kinderen aan Brabant moest overgeven, weigerde het zulks te doen. Wel is waar, riep het, om die weigering te verbloemen, niet zijn eigen belang, doch zijn wantrouwen jegens Maximiliaan in. De Gentenaars beweerden, dat hij de voogdij maar zocht, ‘om veel geld naar Duitschland te kunnen zendenGa naar voetnoot(1)’. Tegenover dien Oostenrijker, stelden zij zich nu aan als verdedigers van het Bourgondisch huis, waardoor zij ‘de heeren van den bloede’ tot hunne zaak wonnen. Sedert Maria's dood beschouwden deze laatsten zich ertoe geroepen, om in naam van Philips het bewind uit te oefenen; zij verborgen geenszins, dat Maximiliaan's aanspraken op den titel van regent hen zeer misnoegden. Met welk recht zou een Habsburger de Bourgondische landgoederen besturen? Was er voortaan nog iets gemeens tusschen zijne eigen zaken en die zijns zoons, en was het niet billijk dat de vertegenwoordigers van het huis, waartoe de Nederlanden behoorden, het erf van den natuurlijken vorst gedurende dezes onmondigheid bewaarden? Die dynastische oppositie en de particularistische oppositie der Gentenaars moesten, niettegenstaande hunne verschillende bedoelingen, bij malkander steun zoeken. De aanvoerders der eerste, Adolf van Kleef en Philips van Bourgondië, heer van Beveren, stelden zich in betrekking met de verteg en woordigers der andere. De Gentenaars die, door hunne eenstemmigheid met Lodewijk XI, reeds de buitenlandsche politiek der Nederlanden beheerschten, bemachtigden aldus, door hun verbond met de ‘heeren van den bloede’, ook de binnenlandsche politiek. Rond het tijdstip waarop de vrede van Atrecht geteekend | |
[pagina 38]
| |
werd, kreeg Philips een raad, samengesteld uit Ravestein en Beveren, zijne beide naaste bloedverwanten langs moederlijke zijde, en uit eenige Vlaamsche edelen, Lodewijk van Brugge, heer van Gruuthuus en Adriaan van Rassegem. In spijt van de beslissing der Staten, was het regentschap opgedragen bij naam aan dien raad, doch in werkelijkheid aan de ‘Drie Leden’ van Vlaanderen, of liever aan de Gentenaars, die den toon aangaven. Van alle gezag beroofd, verplicht Margareta aan Lodewijk XI af te staan en Philips in handen zijner ergste vijanden te laten, geleek Maximiliaan, zooals Olivier van de Mark heel aardig zegt, op den heiligen Eustacius, ‘wiens zoon door een wolf en wiens dochter door een leeuw ontroofd werdenGa naar voetnoot(1)’. Middelerwijl wordt Vlaanderen heringericht ongeveer als in de XIVe eeuw, ten tijde van Jacob van Artevelde. Zich nu op den koning van Frankrijk steunend, zooals het zich vroeger op den koning van Engeland steunde, onderwerpt Gent het land opnieuw aan een stedelijk triumviraat, dat door hetzelve aangevoerd wordt. Op 22 Januari 1483 machtigt Lodewijk XI de ‘Drie Leden’ voortaan de commissarissen aan te wijzen, welke de ‘wetten’ in het graafschap moeten vernieuwenGa naar voetnoot(2), zoodat al de minder belangrijke steden onder hunne voogdij zullen staan. Eenige dagen later doet Ieperen, wiens nijverheid aan 't kwijnen is, het privilege bekrachtigen, waarbij de beoefening van de lakenweverij in zijnen bijvang verboden is en komen koninklijke ‘serjanten’ wol en getouwen in de dorpen zijner kasselrij verbeurd verklarenGa naar voetnoot(3). Om Brugge's handel tegen de zegevierende mededinging van Antwerpen te beschermen, wordt de Schelde rechtover Calloo versperd, zoodat de schepen den stroom niet meer kunnen opvaren tot in BrabantGa naar voetnoot(4). Hoewel van alle kanten omringd door gevaren en moeilijkheden, liet Maximiliaan den moed niet zakken. Gedwongen den vrede met Frankrijk te sluiten, was hij daardoor in de gelegenheid gesteld, het gevaar af te weren, dat hem langs Luik en langs Utrecht bedreigde. Na de zegepraal zijner troepen te Hollogne- | |
[pagina 39]
| |
sur-Geer, teekent hij op 10 April 1483 een verdrag met Willem van de Mark; de volgende maanden gelukt het hem, de orde te herstellen in het vorstendom Utrecht, waar Hoekschen en Kabeljauwschen - deze vóór, gene tegen den Bourgondischen invloed - door de politieke onbandigheid weder het hoofd hadden kunnen verheffen, en elkander met razernij bestreden. Terwijl de aartshertog tusschen de Waal en de Zuiderzee oorloogde, vernam hij den dood van Lodewijk XI (30 Augustus 1483). Die onverzoenbare vijand van het Bourgondisch huis het in de handen van zijn dertienjarig kind een koninkrijk, dat door de misnoegdheid des volks en door de kuiperijen der grootvazallen bestookt was. Maximiliaan, die altijd op hoop leefde en luchtkasteelen bouwde, meende terstond dat het oogenblik gekomen was, om eene schitterende weerwraak te nemen. Hij zendt Olivier van de Mark naar Karel VIII, om in zijn naam protest aan te teekenen tegen den vrede van Atrecht, die tegen zijn wil geteekend werd. Hij stelt zich in betrekking met Engeland, vermaant Ferdinand den Katholieke tot het overweldigen van Roussillon en het verleenen van zijn steun om Bourgondië te heroveren, stelt den hertog van Bretagne een nieuw verbond voor en vraagt hem de hand zijner dochter. In zijne onderrichtingen aan zijne gezanten, verklaart hij zeker te wezen van de hulp van al zijne landen, ter uitzondering van Vlaanderen, dat hij weldra zal onderwerpenGa naar voetnoot(1). Dat was geene loutere grootspraak. Inderdaad, naarmate de particularistische politiek van de ‘Drie Leden’ in Vlaanderen machtiger werd, begrepen de andere gewesten, dat zij dezelfde belangen hadden als Maximiliaan. Konden zij het lijdelijk blijven toezien, dat hun ‘natuurlijke vorst’ in de macht der Gentenaars was, konden zij dezen langer toelaten geenerlei rekenschap te houden met het regentschap, dat zij den hertog bewilligd hadden? Leden allen overigens niet onder de maatregelen door de Vlamingen genomen tegen de Antwerpsche haven, die meer en meer het brandpunt der economische bedrijvigheid der Nederlanden werd? Door die houding aangemoedigd, breekt Maximiliaan, in October 1483, den regentieraad die zich vermeet, in | |
[pagina 40]
| |
naam van Philips te regeeren. Al de Nederlandsche gewesten krijgen de rechtvaardiging van zijn gedrag en de beschuldigingen van berooving en geweld op den persoon van zijn zoon, ten laste van de ‘Drie Leden’ en van de ‘heeren van den bloede’Ga naar voetnoot(1). De openbare meening is voor hem. In Mei 1484 scheiden Ravestein en Beveren zich van de Gentenaars af, en op 22 December schrijven de Staten aan den graaf van Romont, dat zij hem niet willen erkennen als ‘algemeen stedehouder’ van Philips, en dat zij, gedurende de minderjarigheid des jongen prinsen, geen ander gezag aanvaarden dan dat van zijn vader. Dat moet onvermijdelijk uitloopen op een oorlog tusschen het door de Gentenaars aangevoerde Vlaanderen en de rond Maximiliaan geschaarde Nederlanden. De ‘Drie Leden’ waren tot den wederstand besloten. Reeds in de maand September 1483 hadden zij, in naam van ‘hertog Philips’, in al de parochiën, het aantal weerbare mannen van achttien tot zeventig jaar doen opnemen, en zij snoefden er op, 150.000 strijders te been te kunnen brengenGa naar voetnoot(2). Doch zij rekenden vooral op de hulp van Frankrijk. Zij hitsten Pieter en Anna van Beaujeu, de alvermogende raadgevers van den jeugdigen Karel VIII, tegen den aartshertog op. Op 27 December 1484 zond Karel VIII aan Maximiliaan eene wezenlijke oorlogsverklaring, waarin hij hem beschuldigde den vrede van Atrecht te verbreken en de Staten te willen rooven van Philips, dien hij ‘broederlijk’ wilde verdedigenGa naar voetnoot(3). In de maand Februari daaraanvolgende, beloofde hij zijn steun aan de Vlamingen en sloot hij een verbond zoogezegd met Philips, doch werkelijk met de ‘Drie Leden’. De toestand van zijn door burgeroorlogen geteisterd koninkrijk liet hem echter niet toe, ernstige hulp te verstrekken. Vierhonderd door Esquerdes aangevoerde lansen, dat was alles wat hij zijnen beschermelingen zenden kon. Noch de door deze op het platteland gelichte krijgsbenden, noch de ambachten der steden konden weerstand bieden aan de door Maximiliaan in Duitschland aangeworven huurtroepen. | |
[pagina 41]
| |
Waren de gemeentelegers bij oproer nog te duchten, zoo hadden zij voor den oorlog alle waarde verloren, sedert de vervorming van wapening en krijgskunst. Hunne onervaren soldaten konden niet op tegen geregelde troepen: zij namen de wijk achter de muren der versterkte plaatsen, die zich, na de verrassing van Dendermonde (26 November 1484), de eene na de andere overgaven. Brugge onderhandelde op 21 Juni 1485; Gent, waar het ambacht der schippers, dat sedert het verval der lakenweverij de invloedrijkste nering was, naar den vrede dorstte, opende zijne poorten op 5 Juli. Het moest een opstand, die eenige dagen later uitbrak en terstond door de Duitsche soldaten gedempt werd, erg bezuren. De na den slag van Gaver opgelegde stadsregeling werd weder ingevoerd. De Gentenaars moesten afstand doen van al de sedert 1477 verkregen privileges en zich verbinden den hertog in het genot te laten van al de door hen betwiste rechten, voorrechten, domeinen en heerlijkheden. Bovendien verliet Philips het Prinsenhof, om Mechelen te gaan bewonen. | |
IINu meende Maximiliaan, dat zijne Bourgondische zaken afgehandeld waren en dat hij zich eindelijk mocht wijden aan de taak, voor zijne opvolging in het Duitsche Rijk te zorgen. In November 1485 vertrok hij naar Duitschland, zijn zoon en het stadhouderschap der Belgische provinciën overlatende aan Philips van Kleef, den voornaamste der ‘heeren van den bloede’, van kanselier Carondelet en van graaf Engelbert van Nassau, een der overwinnaars van Guinegate en de zoon van den eersten Nassau, die zich in de Nederlanden vestigde en die er, ten dienste der hertogen van Bourgondië en der Habsburgers, de machtige familie stichtte, welke later voor hunne afstammelingen zoo noodlottig wezen zou. In Juni 1486 keerde hij zegevierend, in volle staatsie en als Roomsch koning gekroond, terug. De steden ontvingen hem met ongemeen praalvertoon, ‘want het was iets nieuws en ongewoons, een koning tot heer te hebben’Ga naar voetnoot(1). Zijn oude vader, Frederik III, | |
[pagina 42]
| |
die hem in Juli kwam bezoeken, werd met evenveel pracht ontvangen. Sedert Hendrik V, was geen keizer meer in de Nederlanden verschenen. Doch Frederik kwam niet als hoofd des Duitschen Rijks, doch als hoofd van het Habsburgsche huis. Hij had geenszins de bedoeling, het Bourgondische erf onder het keizerlijk opperleenheerschap terug te brengen; hij wilde alleen de rijke gewesten aanschouwen, welke eens het Oostenrijksche erf zouden vergrooten, en het kind omhelzen, op hetwelk de lotsbestemmingen van zijn huis rustten. Maximiliaan kwam verbitterd tegen Frankrijk naar de Nederlanden terug: hij was vast besloten, eene schitterende weerwraak te nemen over den hoon, hem door den vrede van Atrecht aangedaan. De belangen der Bourgondische gewesten staan, overigens, daarbij niet op het spel. Hij droomt van gansch iets anders, dan van het heroveren van Artesië en van Margareta's huwelijksgoed. Hij wordt alleen gedreven door de heerschzucht en door de hoop, der westerwereld zijn gezag op te dringen. Hij spiegelt zich, niet aan Philips den Goede, maar aan Karel den Stoute. En de oorlog, waarin hij zijne onderdanen gaat wikkelen, is de eerste van die lange reeks veldtochten, waaronder zij, huns ondanks, naar het believen hunner vreemde vorsten, zullen moeten lijdenGa naar voetnoot(1). Met de medewerking van den hertog van Bretagne, wil Maximiliaan nu Frankrijk tusschen twee legers verpletteren. Hij weet, dat vele grootvazallen een hevigen wrok koesteren tegen de Beaujeu's, en, in navolging van Karel den Stoute vóór den oorlog van het ‘Algemeen Welzijn’, tracht hij, door manifesten tegen de regeering, aanhangers in het koninkrijk zelf te winnen. Op 13 December 1486, sluit hij een vriendschapsverdrag met den hertog van Orléans en met Jan van Albret, naamkoning van Navarre. Ondertusschen komen benden landsknechten en eskadrons ruiterij uit Duitschland naar de grenzen van Vlaanderen en Henegouw afgezakt. Het ontzagwekkend uiterlijk en | |
[pagina 43]
| |
de nog weinig gekende toerusting dier soldeniers, welke de Nederlanden naderhand maar al te dikwijls zullen wederzien, doen zegerijke tochten voorspellen. Toen, in den zomer 1486, het leger zich op marsch begeelt en, onder de aanvoering van den Roomschen koning, op Sint-Quintens aanrukt, leeft eenieder in de verwachting weldra de inneming van Parijs te beleven. Doch na eenige oefeningen in Artesië en in Picardië, keerden die schoone troepen naar hunne kwartieren terug, en de verwoestingen, die zij gedurende de wintermaanden aanrichtten, maakten hen weldra zoo hatelijk als de vijand zelf. De volgende veldtocht was noodlottig. Esquerdes, die maarschalk van Frankrijk geworden is, neemt Sint-Omaars (28 Mei 1487) en Theruanen (26 Juli), en behaalt in Augustus eene groote zegepraal vóór Béthune. Die mislukking, na zulke snoevende voorspellingen, maakt Maximiliaan belachelijk en hatelijk bij eenieder die beter verwacht had. Is het om zulk eene erbarmlijke uitkomst, dat de belastingen zwaarder drukken dan onder Karel den Stoute, dat de gewesten door de Duitsche soldeniers gekneveld worden? Vooral de Vlamingen, die den vrede van Atrecht als hun werk beschouwen, vergeven den vorst niet, dat hij dien vrede schond. Brugge beschuldigt hem, dat hij zijn handel aan dien van Antwerpen heeft prijsgegeven. Gent kan nog de verbeurdverklaring zijner privileges niet verkroppen. Jan van CoppenholeGa naar voetnoot(1), secretaris der schepenbank, die twee jaar te voren verbannen werd, en zijn vriend, de heer van Rassegem, die uit het gevang te Vilvoorden ontsnapte, zijn er, in den winter 1487, weer heer en meester. De oude vrijheden worden hersteld, de ambachten hernemen hun overwicht, de ‘Witte Kaproenen’ worden heringericht. En ten slotte steunen de Gentenaars zich op het groot privilege, dat de Staten toelaat zonder oproeping des vorsten bijeen te komen, om Brabant en Henegouw tot eene algemeene vergadering in hunne stad te noodigen. Wel is waar werd die oproep door niemand beantwoord: men vreesde ongetwijfeld het particularisme, waarvan Vlaanderen vroeger zooveel blijken gegeven had. De economische tweestrijd | |
[pagina 44]
| |
tusschen Brugge en Antwerpen en de onvereenigbaarheid hunner belangen en strekkingen beletten overigens de belangrijkste der Brabantsche steden, gemeene zaak te maken met de bondgenooten harer mededingster, zoodat Brabant bij de aanhangers des vorsten bleef. Doch vinden de Gentenaars geen steun in de Nederlanden, zoo komt Frankrijk hun nogmaals ter hulp en bedient het zich hunner tegen zijn Oostenrijkschen vijand, evenals Lodewijk XI zich vroeger van de Luikenaars tegen Philips den Goede en tegen Karel den Stoute bediende. Karel VIII neemt hen officieel onder zijne bescherming: zelfs stelt hij hen in de plaats van hun vorst, voor de aanstelling der grafelijke ambtenaars en het muntrecht (17 Januari 1488)Ga naar voetnoot(i). Aldus wordt Gent een zelfstandig gemeenebest onder het opperleenheerschap des konings. Weldra tracht het zijne heerschappij over de steden van zijn ‘kwartier’ te herstellen. Op 9 Januari 1488 richt het een krijgstocht tegen Kortrijk en bemachtigt het. Maximiliaan ziet dus de herstelling van het Fransch-Gentsch verbond, dat hij sedert 1485 voorgoed vernietigd waande. Maar hij hoopt wel, dat de Staten zich voor hem zullen verklaren. Hij roept ze tegen einde Januari te Brugge bijeen en komt zelf, aan het hoofd van een kleinen troep landsknechten, eenige dagen vóór de vergadering, in de stad aan. Hij vindt ze volop in gisting. De ambachtslieden, wreed getroffen door het verval van den handel, door het afnemen der bevolking, door het verhoogen der belastingen, zijn in de hoogste mate verbitterd. Zij zijn innig overtuigd, dat hunne magistraten met de regeering heulen tegen hen, en dat zij de schuld van Brugge's ondergang zijn. Den kanselier Carondelet, den schatmeester Pieter Lanchals, den Roomschen koning zelven stellen zij aansprakelijk voor den bestendigen achteruitgang van hun handel, waarvan zij de diepe oorzaken niet kunnen gissen en die hun des te verdachter voorkomt, daar hij zoo geweldig afsteekt tegen den toenemenden voorspoed van Antwerpen. De broeiende beweging heeft overigens niets gemeens met | |
[pagina 45]
| |
die maatschappelijke beroerten, welke de opgestane wevers zoo dikwijls in de XIVe eeuw verwekten. De lakennijverheid slabbakt. en de kleine ambachten, die van den plaatselijken handel leven, metselaars, timmerlieden, pottenbakkers, schrijnwerkers enz., stellen zich, in de politieke en economische crisis, waarin het gemeentewezen der middeleeuwen zijn graf vindt, als zijne verdedigers aan en wagen, om zijn onmogelijken terugkeer te bewerken, het stoutste stuk, dat de geschiedenis van dat tijdstip vermeldtGa naar voetnoot(1). Te midden eener verbitterde, achterdochtige bevolking, die zich door vijanden omringd waande, worden de gebeurtenissen, waartoe de komst van Maximiliaan te Brugge aanleiding gaf, zonder moeite verklaard. Op 30 Januari had eene oefening der landsknechten de burgerij verontrust en een begin van oproer verwekt. Maximiliaan, die voor zijne veiligheid vreesde, had aan de in het omliggende gelegerde Duitsche soldaten doen bevelen, zich onder de wallen te vereenigen en, in den avond van den 31n, gaat hij met eenige ruiters naar de Gentpoort, om zijne troepen binnen te laten. Hij vindt de poort bewaakt door gewapende ambachtslieden, die weigeren het valhek op te lichten. Zelfde wacht en zelfde weigering aan de andere poorten! Ondertusschen heeft het paardengedraaf door de ingesluimerde stad het alarm doen geven. Men springt uit het bed, de ambachtslieden ijlen gewapend naar hunne ‘huizen’. 's Anderen daags verzamelen zij zich op de Markt, die zij in der haast verschansen en met gemeentegeschut versterken. Bevel wordt gegeven, niemand buiten de stad te laten; men slaat het ijs der grachten stuk om den vluchtelingen allen aftocht af te snijden. De Roomsche koning is in de macht van de Bruggelingen! Reeds op 2 Februari verlaat hij zijn paleis om zich onder de | |
[pagina 46]
| |
oogen des volks gevangen te geven in Kranenburg, een kruidenierswinkel rechtover de Hallen. Nooit wellicht teekende de tegenstelling tusschen de stedelijke politiek en de vorstelijke politiek zich op treffender wijze, dan bij dat tooneel, waar de erfgenaam van een Keizerrijk en de vijand van den koning van Frankrijk machteloos aan den wil der Brugsche ambachtslieden overgeleverd is. En Maximiliaan, die in Kranenburg opgesloten zit, doet onwillekeurig denken aan de pausen der middeleeuwen, die door Rome's opstanden uit het kasteel Sant' Angelo niet kunnen. Verscheidene dagen lang, zag hij van uit zijn venster de folteringen en de onthalzingen, die op een ‘verhoog’ te midden van de markt uitgevoerd werden, om het volk dat ijselijk schouwspel te gunnen. Want, evenals te Luik in 1467, en te Gent in 1477, voerden de ambachten dadelijk een schrikbewind in: de bloeddorst verhitte de gemoederen, zoodat èn gewezen gemeentemagistraten èn ambtenaars des vorsten ondereen het moesten bezuren. Eens te meer bleek, dat de stedelijke politiek in geweld en in willekeurige veroordeelingen niet moest onderdoen voor de monarchale politiek. Overigens wisten de Brugsche ambachtslieden geen nut te trekken uit de omstandigheden, die den Roomschen koning in hunne macht brachten. Enkel bedacht op wraak en besloten binnen den engen kring hunner plaatselijke belangen, lieten zij de Gentenaars meester van den toestand worden, en dien leiden met hunne wonderlijke wilskracht. Wel is waar, weigerden zij de poorten voor hen te openen en hun Maximiliaan te leveren. Doch zij konden hen niet beletten, hun gedragsregel aan Vlaanderen op te leggen. Het verbond met Frankrijk gaf den Gentenaars overigens een onweerstaanbaar gezag. Reeds einde Mei hebben zij eene Fransche bezetting binnen hunne muren gekregen en het ‘recht kruis’ des koninkrijks op hunne banieren genaaid. Zooals vroeger met Lodewijk XI, verstaan zij zich nu met Karel VIII, die, op 7 Maart, al degenen, die zich met de Vlamingen tegen den Roomschen koning zullen vereenigen tot het behoud van den vrede van 1482, onder zijne bescherming neemt. Eenige dagen later doen zij, met klokkengelui en | |
[pagina 47]
| |
kanongebulder, te Brugge dien vrede afkondigen, die hun werk is en die hun tegen hun vorst den steun van den vreemde waarborgt. Terzelfder tijd halen zij de banden met Frankrijk nauwer aan en leiden zij de onderhandelingen, welke de te Mechelen vergaderde Generale Staten met de ‘Drie Leden’ aangeknoopt hebben. Trots de verwoestingen die de Duitsche bezettingen van Axel, Hulst en Dendermonde in het omliggende dier steden aanrichten, trots de bedreiging met banvloek van wege den aartsbisschop te Keulen, trots de nadering der troepen des keizers, die zijn zoon ter hulp snelt, trots den blijkbaren wensch van Brugge en van Ieperen om den vrede te sluiten, zwichten zij niet; ten slotte aanvaarden Brabant, Henegouw, Zeeland en het Naamsche het verdrag van 12 Mei 1488, dat naar den zin der Gentenaars opgesteld isGa naar voetnoot(1). Het is de herstelling van het groot privilege van 1477, doch in verband gebracht met de in 1482 door de Staten getroffen maatregelen. Evenals het eerste, cijfert het de monarchale regeering weg om opnieuw de onafhankelijkheid der provinciën te verkondigen, en evenals de andere, regelt het 's lands stelsel gedurende de minderjarigheid van den ‘natuurlijken vorst’. Ja, het gaat verder dan het groot privilege op den weg van het gewestelijk particularisme; want terwijl het groot privilege, in grondbeginsel toch, de Staten erkent als eene soort parlement, dat zijn gezag over al de provinciën uitstrekt, hebben zij voortaan nog slechts te beraadslagen over de aanslagen op de vrijheden en privileges van elke harer. Hunne bevoegdheid is nog slechts die van een beroepshof in zake gewestelijke privileges; hunne taak nog slechts de zelfstandigheid van elke provincie te beschermen en aan het plaatselijk particularisme den waarborg der algemeenheid te geven. Wat ‘hertog Philips’ betreft, die zal uitsluitend leven van de opbrengst zijner domeinen en om de beurt in zijne verschillende landen verblijven. Gedurende zijne minder-jarigheid zal de regeering, in Vlaanderen door de heeren van | |
[pagina 48]
| |
den bloede, in de andere gewesten door Maximiliaan uitgeoefend worden. Al de provinciën verbinden zich, gezamenlijk verzet te bieden aan degenen, die deze schikkingen zouden verkrachten, slechts met eenparige toestemming oorlog of vrede te maken, geene vreemde troepen op hun wederzijdsch grondgebied te dulden. En, om deze zoo volledige zegepraal der Gentsche politiek nog meer kracht bij te zetten, drukt Karel VIII zijn zegel op het verdrag en belooft hij dezes overtreders te zullen straffen. Dat verdrag was de losprijs van Maximiliaan. Verscheidene steden van Zeeland en Henegouw hadden het slechts met tegenzin aangenomen; Antwerpen had zelfs geene afgevaardigden naar de vergadering willen zenden. Men aanvaardde het als het eenige middel om een burgeroorlog te vermijden. Wat den Roomschen koning betreft, die gedurende zijne hechtenis ‘zeer bleek en magerGa naar voetnoot(1)’ geworden was, hij scheen al zijne kloekmoedigheid verloren te hebben, want hij aanvaardde alles wat men vroeg, om maar op vrije voeten te komen. Op 16 Mei verbond hij zich onder eede en ‘op zijn woord van koning’, geknield vóór een altaar dat men op de Markt opgericht had, den Vlamingen algeheele amnestie te verleenen, binnen de vier dagen al de versterkte plaatsen van het graafschap te doen ontruimen door de Duitsche troepen, in Vlaanderen den titel van ‘momboor’ niet meer te voeren en, ten slotte, het verdrag te eerbiedigen, dat de koning van Frankrijk tot scheidsrechter in de Nederlanden aangesteld had. Eindelijk wees hij den heer van Ravestein aan als borg voor zijne beloften, met de opdracht de Vlamingen tegen hem bij te staan, ‘mocht hij schuld hebben aan de niet-naleving van eenig puntGa naar voetnoot(2)’. Mogelijk was hij rechtzinnig op het oogenblik, dat hij zoo plechtstatig voor Vlaanderen de vlag streek, doch hij bleef het niet lang. Acht dagen later, den 24n Mei, ontmoette hij te Leuven zijn vader, den ouden keizer, gevolgd van een met groote moeite in Duitschland geronseld leger van 20,000 man. Hij miste de zielskracht om, zelfs ten prijze van eene eedbreuk, te wederstaan | |
[pagina 49]
| |
aan den wraaklust, dien hij nu kon botvieren. Hij hield zich niet als verbonden door een afgedwongen eed. Hij zocht uitvluchten om zijne woordbreuk te verbloemen, en verklaarde, dat hij de wapens opnam, niet in eigen naam, doch op bevel van den keizer, dien hij als Roomsch koning gehoorzaamheid verschuldigd wasGa naar voetnoot(1). Drie dagen waren nauwelijks verstreken sedert dat de vrede in Henegouw en in Brabant plechtig uitgeroepen was, toen hij gebood daarmede geene rekening te houden, en hij kwam, met zijn vader, Gent belegeren. Men moet voortgaan tot in 1577, om in de Nederlanden eene onbandigheid te vinden als die, welke toen losbrak. Vlaanderen, langs het Noorden overweldigd door de Duitsche landsknechten, en langs het Zuiden door de Franschen van maarschalk Esquerdes, die de Gentenaars ter hulp komt, is in een verward slagveld herschapen. De op 12 Mei door de provinciën gesloten verstandhouding blijft doode letter. Terwijl in Brabant, de steden Brussel en Leuven, wier ambachten trouw blijven aan de antimonarchale, gemeentelijke politiek der middeleeuwen, geestdriftig op de hand der Gentenaars zijn, schaart Antwerpen, de stede van het opkomend kapitalisme en van de handelsvrijheid, zich zonder aarzelen aan de zijde van Maximiliaan. Het wordt hierin gevolgd door de Henegouwers, wier ontluikende nijverheid in Antwerpen een vertierweg vindt en bij welke het locaal patriotisme minder machtig is dan in Brabant en Vlaanderen, omdat zij minder vrijheden bezitten. Kortom, de steden regelen hare houding tegenover den Roomschen koning naar hare economische belangen, en, harerzijds beschouwd, verschijnt de nakende strijd zeer duidelijk als eene uiting van den tweestrijd die, op handels- en nijverheidsgebied, tusschen de aanhangers van vrijheid en die van privileges geleverd wordt. Doch hij is nog meer: door het toedoen van RavesteinGa naar voetnoot(2), wordt hij als het ware een nationale oorlog en als de voorbode van de groote omwenteling, die tachtig jaar later tegen Spanje zal losbreken. | |
[pagina 50]
| |
Overeenkomstig de te Brugge genomen verbintenissen, had Philips van Kleef zich reeds op 9 Juni, tegen Maximiliaan, als verdediger der Vlamingen aangesteld. Reeds lang koestert hij een heimelijken wrok tegen dien vreemdeling en nu is hij vast besloten tegen hem een beslissenden strijd aan te gaan. Hij verklaart zich de kampioen van het Bourgondisch, tegen het Habsburgsche huis. Hij beschuldigt den Roomschen koning, de Nederlanden met behulp zijns vaders bij Oostenrijk te willen vereenigen en betwist hem het recht, daarvan den titel en het wapen te voeren. Evenals vroeger Philips de Goede tegenover Sigmund, ontkent hij tegenover Frederik III het opperleenheerschap des keizers over de provinciën en bevestigt hij, dat zij slechts leenen zijn ‘van God en van de zon’. Tegenover den meineedigen Oostenrijkschen momboor, stelt hij hertog Philips, den ‘natuurlijken vorst’ en wettigen erfgenaam der Bourgondische landenGa naar voetnoot(1). Onder zijne banier scharen zich al de ontevredenen, al de vijanden van het monarchaal stelsel. Hij tracht, tot het behoud van het Bourgondisch huis, die particularistische strekkingen aan te wenden, die het zoo dicht bij den val brachten. En, als logisch gevolg daarvan, bezweert hij Frankrijk, dat de Nederlanden zoo lang bedreigde, deze tegen den Roomschen koning te verdedigen. Door een verbond te sluiten met Karel VIII en Esquerdes tegen Maximiliaan, handelt hij evenals de prins van Oranje later handelen zal, door den hertog van Anjou tegen Philips II op te hitsen. Hij is tegen Oostenrijk, evenals Willem van Nassau, in de XVIe eeuw, tegen Spanje zal zijn, en, als men de zaak nader onderzoekt, vindt men veel gelijkenis in beider politiek: beide zijn ingegeven door dezelfde onafhankelijkheidszucht. Ondersteund door de Vlaamsche steden, en weldra ook (in September) door Brussel en Leuven, die hem hunne poorten openen, door de Hoekschen, die weder de wapens opnemen, door de Luikenaars met Willem van de Mark en, ten slotte, door Esquerdes' ruiterij en de door Karel VIII gezonden Fransche huurlingen, kon Philips van Kleef het keizerlijk leger weerstand | |
[pagina 51]
| |
bieden. Frederik noch Maximiliaan bezaten overigens de middelen om hunne krijgsbenden lang onder de wapens te houden. De Duitsche troepen zijn ontmoedigd na eene vergeefsche veertigdaagsche insluiting van Gent, dat zijn gewoon verdedigingsmiddel aanwendt en zijne rivieren doet overstroomen, waardoor de streek rondom de wallen onder water staat. De Rijksvorsten hebben dien oorlog slechts met tegenzin ondernomen en, sedert aanvang Augustus, roepen de meeste dezer hunne contingenten terugGa naar voetnoot(1). Frederik zelf trekt in de maand October uit. De krijgsverrichtingen bestaan nog slechts in achtereenvolgende schermutselingen, die, trots de verwoedheid der strijders, op niets uitloopen, doch het platteland gruwelijk verwoesten en verarmen. Maximiliaan, die andere politieke belangen heeft en dus al zijn tijd niet kan verspillen aan een strijd, waaraan geen einde schijnt te zullen komen, verlaat de Nederlanden in de maand Februari 1489. Hij laat, als stadhouder, hertog Albrecht van Saksen, een ervaren krijgsman die, met behulp van Antwerpen en Henegouw, langzamerhand het verloren terrein herwint. Het zou recht wonderlijk schijnen, dat Karel VIII geen krachtdadiger steun verleend heeft aan Philips van Kleef, zoo men niet wist, dat hij het toen zeer druk had met den oorlog tegen Bretagne. De dood van hertog Frans II, op 9 September 1488, had aanleiding gegeven tot een bondgenootschap tegen Frankrijk, tusschen Maximiliaan, den koning van Engeland, Hendrik VII en Ferdinand den Katholieke. De burgeroorlog in de Nederlanden was voortaan ondergeschikt aan de wisselvalligheden van een Europeeschen oorlog en eens te meer zou de wereldgeschiedenis den loop van België's geschiedenis wijzigen. Bij een te Frankfurt op 22 Juli 1489 tusschen Maximiliaan en Karel VIII geteekend bestand, werd aan den koning van Frankrijk, als opperleenbeer van Vlaanderen, de taak opgedragen dit gewest te bevredigen. En, inderdaad, bij het verdrag van Montil-lez-Tours (30 October 1489)Ga naar voetnoot(2), had hij van de Vlamingen | |
[pagina 52]
| |
verkregen, dat zij den Roomschen koning als momboor erkennen en hem eene boete van 300,000 gouden kronen betalen zouden. Dat gaf aanleiding tot de onderwerping van de Brabantsche steden, die den oorlog beu waren en voor Albrecht van Saksen hare poorten openden. Doch Gent en Brugge aanvaardden al morrend den vrede, terwijl Philips van Kleef bepaald weigerde het verdrag van Montil te erkennen. Hij is afgetrokken naar Sluis, waar eene menigte misnoegden bij hem komen, en de stad trotseert al de pogingen van Albrecht van Saksen, evenals Vlissingen, in de macht van de Geuzen, later al de pogingen van Alva trotseeren zal. Toch is dit een ijdele wederstand. De groote oppositie, die Philips van Kleef gehoopt had te zullen leiden, is mislukt. Wei is waar nemen Gent en Brugge, onder den aandrang hunner ambachten, weder de wapens op. Doch dit is slechts eene uitbarsting van stedelijk particularisme, dat, aan zich zelven overgeleverd en beroofd van Frankrijk's hulp, niet bij machte is een gemeenschappelijk pogen te bewerken. Brugge, dat door Albrecht van Saksen omsingeld is, krijgt geenerlei hulp van Gent en onderwerpt zich, bij het verdrag op 29 November 1490 te Damme geteekend. Dat verdrag besluit zijne talrijke reeks opstanden, en de schrijver van Die Excellente Cronike vertolkt ongetwijfeld het gevoelen zijner medeburgers, als hij de Bruggelingen vermaant, nimmermeer tegen het vorstelijk gezag op te staanGa naar voetnoot(1). Ten gevolge van het huwelijk, bij volmacht, van Maximiliaan met Anna van Bretagne (December 1490), was de oorlog tusschen Frankrijk en den aartshertog herbegonnen. Dat gaf eenige verpoozing aan Gent en aan Philips van Kleef. Karel VIII stelt dezen laatste aan als zijn stadhouder in Vlaanderen en belooft opnieuw zijne bescherming aan de Gentenaars. Doch daar hij in Bretagne oorloogt, blijft het bij eene onbeduidende hulp. Overigens is de strijd niet langer mogelijk. Gent heeft alles gedaan wat het kon. Evenals in 1485, vraagt het invloedrijkste zijner ambachten, dat der schippers, den vrede. Om den wederstand nog voort te zetten, laat Coppenhole hun deken onthal- | |
[pagina 53]
| |
zen en stelt hij tot toonbeeld der schippers de kleine ambachten, wier uiterste nijverheids-particularisme het uiterste stedelijk particularisme voedt. Een schoenmaker wordt kapitein-bevel-hebber van de stad. Doch de schippers komen in opstand en Coppenhole beklimt op zijne beurt het schavot (16 Juni 1492). Daarmede komt een einde aan 't verzet. De vrede wordt gesloten te Cadzand op 29 Juli 1492. De Gentenaars erkennen eindelijk Maximiliaan als momboor en moeten er zich in getroosten, nog slechts eene eenvoudige stede en niet een Staat in den Staat te zijn. Evenals na den slag van Gaver moeten zij afzien van hun gemeenteleger, de Witte Kaproenen, van de rechtsmacht waarop zij buiten hunne schepenij aanspraak maken, van het recht ‘hagepoorters’ te maken, buiten de kasselrij Gent. Het beroep bij den Raad van Vlaanderen van de door hunne schepenen gevelde vonnissen wordt hersteld. Terzelfder tijd verliezen de ambachten het recht, zelven hunne dekens te benoemen en, evenals de stad zich aan het hooger gezag van den Staat onderwerpt, onderwerpen zij zich, binnen de gemeente, aan het hooger gezag van de schepenbankGa naar voetnoot(1). De onderwerping van de ontembaarste der Belgische steden besluit, in de Nederlanden, het tijdvak der gemeenteberoerten. De strijd, die sedert meer dan eene eeuw gevoerd werd tusschen den Staat en de gemeenten, tusschen het middeleeuwsch grondbeginsel der particularistische zelfstandigheid en het nieuwere grondbeginsel der monarchale samentrekking, eindigt met de zegepraal van dit laatste. Die zegepraal was overigens onvermijdelijk. De vorderingen van den internationalen handel en de nieuwe vormen, die de ontwikkeling van het kapitalisme hem oplegde, konden niet samengaan met de vrijheden, privileges en monopolies, die de burgerijen wilden behouden. En, zooals de maatschappelijke vervorming, die in den loop der XVe eeuw geschiedde, zich tegen haar keert, keert zij zich dientengevolge ten voordeele van den vorst. Zooals wij zagen, heeft Antwerpen, dat zich de nieuwe omstandigheden zoo wonderlijk kon aanpassen, evenveel volharding aan den dag | |
[pagina 54]
| |
gelegd om Maximiliaan te helpen, als Gent om hem te bevechtenGa naar voetnoot(1). En anderzijds was de strijd niet meer mogelijk tusschen de gemeentetroepen en de huurtroepen. Alleen met den steun van Frankrijk en met de soldaten van Esquerdes kon de strijd, die zoo noodlottig eindigde, langer gerekt worden. Voortaan zal het verzet tegen het vorstelijk gezag niet meer een verzet tegen den Staat, doch een verzet in den Staat wezen. De steden, die rijker en bedrijviger zijn dan het platteland, zullen dat verzet wel leiden, doch niet meer beheerschen. Beroofd van de privileges, die haar ongevoelig voor het ‘algemeen welzijn’ maakten, zullen zij de openbare meening kunnen voorlichten en vertegenwoordigen en de voornaamste rol spelen in de Staten-Generaal die, op een grootscher schouwtooneel, in de XVIe eeuw den strijd zullen hernemen, in denwelken zij, de vorige eeuw, verslagen werden. Na de onderwerping van Gent, bleef Philips van Kleef niets over, dan de wapens neer te leggen; dat deed hij op 12 October 1492, Vlaanderen aan zijn vijand overlatend, Hij zelf trok naar Frankrijk, vanwaar hij slechts onder de regeering van Karel V zou terugkomen. Eenige weken te voren, op 25 Juli, was de bisschop van Luik, Jan van Hoorn, Maximiliaan's bondgenoot tegen de van de Mark's, in zijne hoofdstad teruggekeerd. De bevrediging der Nederlanden was volledig. Wel is waar, duurde de oorlog tegen Frankrijk altoos voort. Sedert het huwelijk van Karel VIII met Anna van Bretagne, de bruid van den Roomschen koning, eischte deze niet alleen het bij het verdrag van Atrecht aan zijne dochter Margareta vermaakte huwelijksgoed (Artesië en het vrijgraafschap Hoog-Bourgondië) terug, doch ook heel het erf van Karel den Stoute (het hertogdom Bourgondië en de steden Auxerre en Mâcon), Overigens werd er meer onderhandeld dan gevochten. Toch behaalde Maximiliaan een paar overwinningen, rond het einde van 1492. De burgers van Atrecht, die met tegenzin het Fransche juk droegen, riepen op 5 November zijne troepen in de stad; in December bezette hij het vrijgraafschap Hoog- | |
[pagina 55]
| |
Bourgondië. Dit volstond om Karel VIII - die in Italië wilde oorlogen - te bewegen, den vrede van Senlis te teekenen (23 Mei 1493). Hij gaf zijn vijand Artesië, Charolais en het vrijgraafschap terug, doch met behoud van het opperleenheerschap over de beide eerste gewesten. Auxerre, Mâcon en Barsur-Seine bleven voorloopig aan Frankrijk, in afwachting dat door nadere onderhandelingen over hun lot beschikt werd. Ten slotte werd de jonge Margareta van Oostenrijk, op 12 Juni daaraanvolgende, overgegeven aan de gezanten haars vaders, die haar naar Mechelen moesten brengen. |
|