Geschiedenis van België. Deel 2
(1904)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendVan het begin der XIVe eeuw tot den dood van Karel den Stoute
[pagina 292]
| |
Hoofdstuk IV
| |
[pagina 293]
| |
voorliefde voor storm en onweer, welke zijne tijdgenooten hem toeschrijvenGa naar voetnoot(1). Zijne strenge en ernstige jeugd was aan de studie en aan het lezen van oude schrijvers gewijd. De geschiedenis van Alexander, die, evenals hij, een Philips tot vader had, was zijn lievelingsboekGa naar voetnoot(2). Hij legde een ijverig streven aan den dag, om zijn natuurlijken aanleg voor welsprekendheid te ontwikkelenGa naar voetnoot(3); hij minde de kunsten en was een hartstochtelijk muziekliefhebberGa naar voetnoot(4). De volkomene reinheid zijner zeden, waardoor hij zich van al de toenmalige vorsten onderscheidt, paart zich wonderwel met die onmatige liefde tot den arbeid, die een der hoofdtrekken van zijn karakter is. Hij werkte te veel voor een vorst, zegt ChastellainGa naar voetnoot(5). Hij was van den vroegen morgen tot den laten avond in den Staatsraad, onderzocht zelf alle zaken, bereidde 's nachts de aan de gezanten te geven antwoorden, verzaakte weken lang aan den slaap, om alles te zien, alles te weten, alles te regelen; hij toonde zich zoo gestreng jegens zich zelven als jegens anderen. Want hij was een gevreesde meester. Te midden van de aan zijn hof heerschende pracht, voerde hij eene nauwgezette, stroeve tucht in; zijne dienaren werden door hem beleedigd en toegesnauwd; 't was alsof hij hen tot verraad wilde drijven. Als zijne moeder, was hij achterdochtig en wantrouwig, zoodat hij aan voorteekenen en betoovering geloofdeGa naar voetnoot(6). Evenals zijn vader, had hij soms vreeselijke aanvallen van woede. ‘Hij was eigenzinnig in zijn wil en bits in zijne woordenGa naar voetnoot(7)’. Reeds als kind, was hij onstuimig en stoutmoedig. Zoo driftig was hij, dat hij zich wijn ontzegde en slechts afkooksel van kruiden of water | |
[pagina 294]
| |
met wijn dronkGa naar voetnoot(1). Daarbij was hij door hoogmoed verteerd, en wilde hij eenieder zijn wil opdringen: nooit week hij voor een hinderpaal, hij verstompte zijne krachten door een koortsachtige, ziekelijke stijfhoofdigheid, die hem ten slotte tot waanzin brachtGa naar voetnoot(2). Daar hij de uitstekende politieke gaven van Philips den Goede teenemaal miste, kon hij het gunstige oogenblik niet afwachten noch verwekken, de plannen zijner vijanden niet verijdelen, noch zijne bondgenooten behouden. Nadat hij, door middel van geweld, de vereeniging der Nederlanden voltrokken had, verloor hij het mogelijke en het wezenlijke uit het oog, en ‘omvatte zijne verbeeldingskracht zoovele dingen, dat hij onder den last gebukt gingGa naar voetnoot(3)’. Men kan onmogelijk weten, en hij zelf wist het ongetwijfeld niet juist, wat hij eigenlijk wilde. Sedert de belegering van Neuss, leed hij aan zulke heerschzucht, dat hij alles tegelijk ondernam en droomde, dat hij de heerschappij over de wereld voeren zou. Beschouwt men zijne houding met het oog op de Belgische geschiedenis, zoo verschijnt zij in schreeuwende tegenspraak met de overleveringen en de behoeften van het land. Zoo de verovering van Luik en van Gelder nog deel uitmaken van de politiek van Philips den Goede, welke ze voorbereid had, zoo de oorlog van het ‘Openbaar Welzijn’ aan Lodewijk XI de steden der Somme terugneemt, zoo de ondernemingen in den Elzas tot de reeds door Philips den Stoute opgevatte plannen behooren en zich verklaren door de noodzakelijkheid, België met Bourgondië te verbinden en door den wensch, Lotharius' koninkrijk te herstellen, is het met de verdere veldtochten gansch anders gesteld. Ongetwijfeld moesten de Bourgondische Staten gedurig blootgesteld zijn aan Frankrijk's aanvallen. Doch zij waren door zich zelven reeds zeer sterk, en met behulp van een verbond met | |
[pagina 295]
| |
Duitschland en Engeland, hadden zij die mogendheid in ontzag kunnen houden. In die streken van handel en nijverheid was de vrede de eerste aller behoeften, en, reeds in 1468, drukte het kapittel van het Gulden Vlies den hertog op het harte ‘zoo laat mogelijk zijn volk ten oorlog te voeren en niet zonder goeden en rijpen raadGa naar voetnoot(1)’. Doch wat gaf Karel om den wensch zijns volks? Hij bekreunde zich alleen om Bourgondië's roem, aan denwelken hij zijne onderdanen offerde. De rust, die men onder Philips den Goede gesmaakt had, maakte de voortdurende oorlogen, welke met de nieuwe regeering aanbraken, nog hatelijker. De Nederlanden waren gedwongen, van jaar tot jaar grootere oorlogskosten te betalen. De handel leed; men kloeg, wilde weigeren de belasting te betalen en beriep zich op de privileges; doch de hertog trad als gebieder op, uitte dreigementen, heette het gemor der belastingschuldigen majesteitsschennis en vergde, in naam der goddelijke macht waarmede hij bekleed wasGa naar voetnoot(2), eene lijdelijke gehoorzaamheid. Zijn absolutisme steeg in dezelfde verhouding als zijn veroveringslust. Geweld en schrikaanjaging werden zijne regeeringsmiddelen. ‘Ik verkies uwen haat boven uwe verachting’, zegde hij eens tot de afgevaardigden van de vier leden van VlaanderenGa naar voetnoot(3). En die wensch werd maar al te snel vervuld. Toen de door Philips den Goede in de Nederlanden inheemsch gemaakte bestuursinstellingen niets anders meer waren dan werktuigen van willekeur, werden zij hatelijk. De Staatseenheid werd met zooveel geweld opgedrongen, dat men de zelfstandigheid der middeleeuwen betreurde. Geen wonder dus, dat de dood van Karel den Stoute die particularistische terugwerking deed losbarsten, die uit het groot privilegie van Maria van Bourgondië blijkt. | |
[pagina 296]
| |
IGa naar voetnoot(1)Het huis van Bourgondië, dat met elke nieuwe regeering Frankrijk meer en meer vreemd wordt, schudt onder Karel den Stoute de laatste kenteekenen zijner herkomst af. Philips de Goede roemde zich nog, prins van koninklijken bloede te wezen, beschouwde zich graag als Franschman en had, zooals gekend is, langen tijd talrijke aanhangers in het koninkrijk. Doch onder zijn zoon, worden alle betrekkingen teenemaal en voorgoed afgebroken. Voor hem is Frankrijk nog slechts de erfvijand van zijn huis, ja, om zijn inzicht nog duidelijker te betuigen, neemt hij de nationaliteit zijner moeder aan en beweert hij Portugees te zijnGa naar voetnoot(2). Zijn doel is de vernietiging van de tegenover hem staande macht van Lodewijk XI. Pas heeft Philips hem de regeering afgestaan, of hij onderneemt tegen den koning den oorlog van het ‘Openbaar Welzijn’. Wel is waar, schaart hij dan de meeste grootvazallen der Kroon onder zijne leiding, doch daarom mag men hem niet aanschouwen, zooals maar al te dikwijls geschiedde, als den vertegenwoordiger der leenroerige denkbeelden tegenover den eersten echt modernen vorst van Europa. Want de leenroerigheid is hier voor hem slechts een wapen tegen den koning. Men mag in hem niet, zooals in zijne bondgenooten, - den hertog van Bretagne, den graaf van Saint-Pol of den hertog van Berry, - een tegen zijn opperleenheer opgestanen vazal zien. Veeleer neemt hij tegenover Lodewijk XI dezelfde houding aan als de koning van Engeland. Hij was een vorst die tegen een anderen vorst streed, niet een tegen zijnen heer opgestane muiter. De zege van Montlhéry (16 Juli 1465) dwong Lodewijk XI het verdrag van Conflans (5 October 1465) te aanvaarden, waarbij deze erkende, dat hij de bepalingen van den vrede van Atrecht overtreden had en waarbij hij de steden aan de Somme, uit hoofde van erfrecht, aan Karel teruggaf. Drie jaar later moest hij | |
[pagina 297]
| |
‘op het kruis van Karel den Groote’ het verdrag van Péronne (14 October 1468) bezweren, waarbij de ‘wetten’ van Vlaanderen aan de bevoegdheid van het parlement van Parijs onttrokken werden en derhalve de laatste sporen van het Fransche opperleenheerschap over de Nederlanden verdwenen. De hertog zegevierde dus over zijn vijand, en toen hij den koning van Frankrijk naar de verwoesting van Luik bracht, herinnerde hij aan Philips-August, welke, na den slag van Bouvines, zijn zegetocht door Ferrand van Portugal deed opluisteren. Karel had zich, nog vóór zijne oorlogsverklaring aan Lodewijk XI, met Engeland verzoend. De onzijdigheid, welke dit rijk gedurende de regeering zijns vaders - na de tijdelijke vredebreuk, die op het verdrag van Atrecht volgde - tegenover Bourgondië betoond had, maakt nu plaats voor een openlijk verbond. Hoewel Karel met het huis van Lancaster vermaagschapt is, aarzelt hij niet, zich met het huis van York te verzwageren. Reeds op 28 Maart 1465 sluit hij een vriendschapsverdrag met Edward IV, en het jaar nadien verbindt hij zich, dezes zuster te trouwen. Gelijk zijn huwelijk met Katharina van Valois, in 1439, het gevolg van de kortstondige verzoening van het Bourgondische huis met Frankrijk was, zoo ook beduidde zijne verloving met Margareta zijne onherroepelijke afbreuk met het huis van Frankrijk. Het huwelijk werd, op 3 Juli 1468, met weergalooze pracht gevierd. Hetzelfde jaar werd een voor dertig jaar geldig intercursus-verdrag tusschen Engeland en de Nederlanden geslotenGa naar voetnoot(1), en Karel verleende aan zijn zwager, trots de bezwaren van het kapittel, den ketting van het Gulden VliesGa naar voetnoot(2). Eenigen tijd naderhand bevestigde hij luide zijne toetreding tot het Engelsch kamp, door zelf de orde van den Kousenband te aanvaarden, die zijn vader steeds geweigerd hadGa naar voetnoot(3). De verdragen van Conflans en van Péronne, evenals Karel's verzwagering met Edward IV, hadden Lodewijk XI tijdelijk buiten gevecht gesteld. De steden aan de Somme, de ‘sleutels van FrankrijkGa naar voetnoot(4)’, waren terug in het bezit der Nederlanden, | |
[pagina 298]
| |
wier zuidergrens zij dekten, en bedreigden nu Parijs. De zegepraal van Montlhéry en de bittere vernedering, die de koning bij de verwoesting van Luik slikken moest, hadden eensklaps aan het Bourgondisch huis het aanzien teruggegeven, dat het gedurende de laatste jaren van Philips den Goede verloren had. De nieuwe Staat, die eene plaats verworven had onder de groote mogendheden van het vasteland, had zijne macht getoond, en zijne toekomst scheen voortaan gewaarborgd. Als overwinnaar van Frankrijk, kon Karel naar goeddunken in Europa handelen. De onmacht van het Duitsche Rijk, die zich gedurende de regeering zijns vaders zoo dikwijls geopenbaard had, zou een ruim veld aan zijne heerschzucht bieden. Hij had zich overigens reeds kunnen vergewissen, dat keizer Frederik III geen geduchte tegenstrever wezen zou. Niet alleen had die vorst het Land van Luik zonder verzet laten inlijven, hij had zelfs van den nieuwen hertog den leenseed niet gevergd. De stelling der Bourgondische Staten, die grootendeels in het Duitsche Rijk lagen, bleef dus zoo dubbelzinnig als zij onder Philips den Goede was, en die dubbelzinnigheid had de uitbreidingspolitiek in hooge mate bevorderd. Nu Karel meester was van de Maas, moest hij noodzakelijker wijze zijne blikken naar den Rijn wenden. Die veroveringsplannen werden overigens vroegtijdig door de houding der Duitsche vorsten aangemoedigd. Reeds in 1465 sluiten de hertog van Beieren, de keurvorst van de Palts en de aartsbisschop van Keulen verbondsverdragen met hem. Meer nog! de keizer zelf zoekt hem op zijne hand te krijgen, door hem den koningstitel aan te bieden. Karel had het toen met andere bezigheden al te druk, om dien voorslag aan te nemen, doch hij vergat hem niet. Alles werkte dus samen, om zijne heerschzucht te prikkelen en om, reeds van het begin zijner regeering, zijne blikken te richten naar ‘Duitschland, dat zoo groot en zoo machtig is, dat het schier niet uit te denken isGa naar voetnoot(1)’. De eerste bemoeiing des hertogs met de Duitsche zaken werd verwerkt door het huis van Habsburg. Hertog Sigmund van Oostenrijk-Tirol, die tegen de Zwitsers oorlogde en hen niet | |
[pagina 299]
| |
overwinnen kon, meende eerst de hulp van Lodewijk XI in te roepen. Doch Karel's zegepraal over den koning deed hem van gedachte veranderen: hij wendde zich tot den overwinnaar. In Mei 1469 verklaarde hij zich vazal, ja schier beschermeling des hertogs: bij verdrag van Sint-Omaars verpandde hij hem Elzas, Sundgau en het graafschap Pfirt. Die landschappen werden tegen zulke harde voorwaarden verpand, dat ze schier onlosbaar en derhalve feitelijk voorgoed afgestaan warenGa naar voetnoot(1). Door dien afstand werd een reeds oud ontwerp van de Bourgondische politiek verwezenlijkt. Sedert Philips den Stoute, hadden de hertogen steeds getracht, België met hunne Bourgondische domeinen te vereenigen, door den Elzas te bemachtigen; geen wonder dus, dat Karel de overlevering zijns huizes getrouw bleef en Sigmund's aanbod gretig aannam. Hij wist wel, dat de Zwitsers, met welke zijn vader vroeger een onzijdigheidsverdrag gesloten had, hem slechts met wantrouwen als gebuur aannamen; ook wist hij, dat de steden van den Elzas, die voor hunne zelfstandigheid vreesden, zeer ongaarne onder zijn gezag zouden komen. Doch hij was vast besloten alle aanleiding tot geschil met de eersten te vermijden; en, wat gaf de vorst, die de Luikenaars zoo onbarmhartig gestraft en de Gentenaren zoo bitter vernederd had, om den tegenzin der steden? Hij stuurde haar als stadhouder den trouwsten en brutaalsten zijner trawanten, Pieter van Hagenbach... Het verdrag van Sint-Omaars is overigens slechts de inleiding tot Karel's betrekkingen met het huis van Habsburg. Het liet aan beide partijen toe, nog grootere plannen op te vatten. Karel had geene zonen; het huwelijk zijner eenige dochter Maria moest eene hoogst belangrijke gebeurtenis wezen, want door dat huwelijk kon de hertog, naar willekeur, een der heerschende huizen der westerwereld verre boven al de anderen verheffen. Natuurlijk exploiteerde hij al degenen die naar de hand der prinses stonden, en waren huwelijksonderhandelingen steeds het beste | |
[pagina 300]
| |
middel om zijne velerhande plannen door te drijven. Een der merkwaardigste hoofdstukken uit de geschiedenis der diplomatie in de XVe eeuw ware voorzeker het verhaal der zeven verlovingen van Maria van Bourgondië. De lange reeks harer Engelsche, Fransche, Oostenrijksche pretendenten laat ons de verschillende ondernemingen en bondgenootschappen haars vaders volgen. Het huis van Habsburg, dat, na menige vredebreuk en toenadering, ten slotte de overhand op zijne mededingers behalen moest, zag vroegtijdig naar de Bourgondische erflating uit. Onmiddellijk na het verdrag van Sint-Omaars kwam Sigmund weder met een enkele jaren te voren besproken ontwerp voor den dag, namelijk het huwelijk tusschen Maximiliaan van Oostenrijk, zoon des keizers, en Maria van BourgondiëGa naar voetnoot(1). Karel kende echter al te zeer de waarde van zulk huwelijk, dan dat hij maar dadelijk toestemde. Bewust van zijne macht, kent zijne heerschzucht van toen af geene perken meer. Hij verzaakt aan de politiek zijns vaders en vergenoegt zich niet meer met het aanbod, een zijner landen tot koninkrijk te verheffen. Wat geeft het hem, of hij al dan niet koning der Nederlanden is, als hij het toch in werkelijkheid is. Aangemoedigd door de aanbiedingen van Joris Podiebrad, die, om zijne hulp tegen den keizer te erlangen, zich verbindt hem de Roomsche koningskroon te bezorgenGa naar voetnoot(2), streeft hij voortaan naar die waardigheid en meent hij, dat de Habsburgers de hand zijner dochter geenszins te duur zullen koopen, als zij hem den weg tot het Duitsche Rijk banen. De op die wijze geleide onderhandelingen moesten mislukken. In afwachting dat Karel eene andere gelegenheid vond om ze te hernemen, betreurde hij het overigens niet, nu weder in volle vrijheid over zijne erfdochter te kunnen beschikken; inderdaad, in Januari 1470, werd zij verloofd met den hertog van Guyenne. Die nieuwe verloving, die de eigen broeder des konings van Frankrijk in de Bourgondische rangen bracht, verklaart zich door den nieuwen oorlog met Lodewijk XI. Deze had, sedert het verdrag van Péronne, zijne weerwraak behendig voorbereid. Den graaf van Warwick, die in erge oneenigheid met den koning | |
[pagina 301]
| |
van Engeland lag en daardoor doodvijand van den hertog was, had hij gulhartig ontvangen. Trots Karel's protest, had hij hem Bourgondische schepen laten kapen; hij had hem hulp verleend in de onderneming, die Edward van den troon wierp en dezen in October 1470 verplichtte in de Nederlanden eene schuilplaats te zoeken. Terzelfder tijd sloot hij met de Zwitsers een verdrag (13 Augustus 1470)Ga naar voetnoot(1) en won hij geheime handlangers in de steden aan de Somme, ja, in de eigen familie des hertogs, die een zijner onechte broeders Frankrijk zag aanhangen. Ten slotte deed hij Karel door een gerechtsbode van het parlement dagvaarden, om als ontrouwe, oproerige vazal vóór hem te verschijnen. Nadat Amiens op 31 Januari 1471 zijne poorten voor eene Fransche bezetting geopend had, begonnen de vijandelijkheden. Terwijl Karel hulp zond aan Edward IV, die naar Engeland teruggekeerd was om Warwick te bestrijden, deed hij zich den bijstand van den hertog van Guyenne beloven en overweldigde hij Picardië. Doch de bevolking uitte zich krachtdadig tegen hem: voortaan was het huis van Bourgondië nog slechts een vreemdeling, een vijand van Frankrijk. Het nationaal bewustzijn deed zich gelden, de steden boden wederstand, en eene langdurige belegering kon het heldhaftig verzet van Beauvais niet breken. Doch de zegepraal van Edward IV en de dood van Warwick in den slag van Barnet bedreigde den koning van Frankrijk met een gelijktijdigen aanval van Bourgondiër en van Engelschman, en Lodewijk XI nam eene wapenschorsing aan (Oct. 1471). De schielijke dood van den hertog van Guyenne (28 Mei 1472) leidde tot een nieuwen aanval. Karel beschuldigde den koning, dat hij den hertog had doen vergiftigen. Nu was hij vast besloten tot een genadeloozen oorlog. Hij verklaarde aan zijne vertrouwden, dat hij Frankrijk versnipperen zou, daar hij het zoo lief had, dat hij ervan zes koninkrijken wilde maken. Sedert het vorige jaar bezat hij een staande leger, dat van toen af ontzaglijke belastingen aan zijne onderdanen kostte; hij wil het schoonste leger van gansch Europa hebben, evenals hij reeds de machtigste artil- | |
[pagina 302]
| |
lerie bezit. Daar hij over eene geweldige krijgsmacht beschikt, verliest hij het mogelijke en het wezenlijke uit het oog, om blindelings allerlei roekelooze tochten te ondernemen. Naarmate zijne begeerlijkheid aangroeit, wordt zijne aangeboren woestheid grooter. Onder zijne aanvoering krijgt de oorlog iets ijselijks, iets gruwzaamsGa naar voetnoot(1), dat, in stede van den vijand af te schrikken, hem integendeel tot een vertwijfelden wederstand drijft. Doch eens te meer weet Lodewijk XI hem te ontglippen: op 3 November 1472 werd eene nieuwe wapenschorsing geslotenGa naar voetnoot(2), welke sedert dien bestendig vernieuwd werd en aldus als een schild den koning tegen zijn onstuimigen tegenstrever beschermde. Doch hij noch Karel wenschten ze in eenen bepaalden vrede te veranderen. Terwijl de hertog rusteloos uitzag naar nieuwe ondernemingen, die hem ten slotte het middel moesten bezorgen Frankrijk te verpletteren, ging Lodewijk listig te werk: hij legde hem allerlei hinderpalen in den weg, verijdelde zijne plannen en verwarde hem behendig in het kluwen zijner kuiperijen. Van toen af, kenden Karel's troepen geene rust meer. Hij bracht ze uit Frankrijk om ze naar Gelder te voerenGa naar voetnoot(3). De inlijving van dat grondgebied, dat langs drie zijden van Bourgondische bezittingen omringd was, was reeds onder Philips den Goede voorbereid. Zijn opvolger wilde de zaak afhandelen. De twist tusschen den ouden hertog Arnold en zijn zoon Adolf gaf hem daartoe de gelegenheid. Hij had zich meester gemaakt van Adolf en hem het burgslot Kortrijk als gevang aangewezen, en had zich het hertogdom Gelder en het graafschap Zutphen, eerst als voogd (1471), vervolgens als pandhouder (7 December 1472) door Arnold doen afstaan. Bij den dood van den ouden hertog (23 Februari 1473), nam hij die vorstendommen in bezit. Doch de Gelderschen wilden, evenmin als de Luikenaren, Bourgondiërs worden. De Staten, die, ter wille van de oneenigheid in het heerschende huis, de regeering bemachtigd hadden, verstonden zelfstandig te blijven. Evenals te Luik werd vaderlandsliefde | |
[pagina 303]
| |
versterkt door haat voor de monarchale politiek en voor de samentrekking van regeering. Doch Karel's krijgsmacht was tegen elk verzet bestand. Hij kocht Geeraard van Gulik's rechten op Gelder af, en begon den veldtocht. Door zijn geschut in asch gelegd, moest Nijmegen, na eene belegering van drie weken, zijne poorten openen, en deze overgave had ook de algeheele onderwerping des lands voor gevolg. De overwinnaar stuurde Arnold's beide zonen gevankelijk naar Gent. Hij zelf nam den titel van hertog van Gelder. Nu strekten zijne grenzen zich uit tot aan den Rijn, ja tot in Duitschland. De keizer liet deze nieuwe verovering geschieden. Maria was voor korten tijd verloofd geweest met Nicolaas van Calabrië, erfgenaam der bezittingen van het huis van Anjou, waarna hare hand opnieuw beschikbaar werd; Karel had dan ook de onderhandelingen met de Habsburgers hernomenGa naar voetnoot(1). Meer hoefde er niet, om de welwillendheid van Frederik III te verwerven. Doch de hertog achtte, dat Maria's hand meer waard was dan het hertogdom Gelder. Door zijne nieuwe zegepraal overmoedig geworden, stond hij nu openlijk naar de Roomsche koningskroon of naar den titel van Rijksvicaris. In September 1473 moest hij den keizer te Trier ontmoeten. Hij ging er heen met een koninklijk praalvertoon, daar hij dacht, koning te zullen gekroond worden. Bittere teleurstelling. Op het beslissende oogenblik, aarzelde Frederik III een koop te sluiten, die hem teenemaal aan 's hertogs willekeur moest overleveren. Bovendien vreesden verscheidene keurvorsten, - o.a. de markgraaf van Brandenburg en de aartsbisschoppen van Menz en van Trier, - de macht, welke het huwelijk van Maximiliaan van Oostenrijk met Maria van Bourgondië aan de Habsburgers geven zou, weshalve zij zich beijverden het te doen mislukken. De keizer, die wellicht vreesde te varen als Lodewijk XI te Péronne, redde zich door de vluchtGa naar voetnoot(2). Op 25 November verliet hij ijlings de stad, Karel ten hoogste verbitterd en tamelijk bespottelijk te midden van de plechtige voorbereidselen van zijn mislukt kroningsfeest achter- | |
[pagina 304]
| |
latende. Alles wat de Bourgondiër haalde uit die samenkomst, die een oogenblik de aandacht van heel Europa trok, was het verlei voor het hertogdom Gelder. Hij kreeg niet eens de bekrachtiging voor zijne andere Nederlandsche leenen. Zijne stelling in het Duitsche Rijk bleef even verward als te voren. Karel's woede over den geleden hoon werd nog verergerd door de houding van Sigmund van Oostenrijk te zijnen opzichte. Die vorst had hem zijne Elzassische landgoederen maar verpand, in de hoop hem tot een oorlog tegen de Zwitsers, de aloude vijanden van zijn huis, te drijven. In deze zaak echter, was Karel voorzichtig. Schatte hij het bezit der kantons te gering, of hield hij rekening met de zwarigheden zulker onderneming, om het even: blijkbaar trachtte hij met de Zwitsers op goeden voet te leven. Die omzichtigheid en het afspringen van het huwelijk tusschen Maria en Maximiliaan veranderden teenemaal Sigmund's houding. Hij liet den hertog van Bourgondië in den steek, sloot een verdedigend verbond met de door Hagenbach bedreigde steden van den Opper-Rijn (31 Maart 1474), en stemde toe in de Ewige Richtung, die het huis van Oostenrijk voorgoed met de Zwitsers verzoendeGa naar voetnoot(1). Die uitslag was te danken aan de listige staatkunde van Lodewijk XI. Inderdaad, in de laatste jaren had de koning de banden, die hem aan de Zwitsers hechtten, gedurig aangesloten en nu had hij een alvermogenden invloed op henGa naar voetnoot(2). Bern werd nu het wapen, dat de verwoesting van Luik hem ontnomen had. Nadat hij vruchteloos gepoogd had, zijn vijand op de Maas aan te vallen, zou hij hem nu op den Opper-Rijn bezighouden, en aldus zijne aandacht van de Nederlanden en van de steden der Somme aftrekken. Deze bemoeiingen hadden, in de maand Maart 1474, een opstand in den Elzas verwekt. Te Breisach barstte een verwoed oproer tegen de Picardische soldeniers des hertogs los; Hagenbach viel in de handen der burgerij. Toen besloot Sigmund te handelen. De steden van den Opper-Rijn hadden hem | |
[pagina 305]
| |
het noodige geld bezorgd om zijne verpande landen te lossen. Op 6 April bestelde hij den losprijs aan Karel en verklaarde hij het verdrag van Sint-Omaars vervallen. Eenige weken later, den 9n Mei, werd Hagenbach geschavotteerdGa naar voetnoot(1)... Men had wel getracht alle ergernis te vermijden, door Hagenbach te veroordeelen als misdadiger en niet als uitvoerder van de bevelen zijns meesters; toch was die dood voor den hertog een hoon, die bloediger was dan alles wat hem vroeger door de Luikenaars aangedaan werd, en waarover hij zich zoo onmeedoogend gewroken had. Hij moest lang gegrift blijven in het hart van dien man, die ‘zoo lang onthouden konGa naar voetnoot(2)’; de gehangenen van Granson moesten hem later boeten. Zoo de wrake uitgesteld werd, is het omdat eene nieuwe onderneming, - den keizer te straffen om zijne handelwijze te Trier -, den hertog in het Noorden bezighield. Sedert lang reeds was de aandacht van het huis van Bourgondië gevestigd op Keulen, kerkelijke hoofdstad van de twee oostelijke diocesen der Nederlanden. In 1463 had Philips de Goede pogingen aangewend om zijn neef, Lodewijk van Bourbon, bisschop van Luik, tot opvolger van aartsbisschop Dietrich von Mörs te doen benoemenGa naar voetnoot(3), maar de voorkeur werd gegeven aan Ruprecht, broeder van paltsgraaf Frederik. Doch de strijd, die weldra tusschen Ruprecht en zijn kapittel uitbrak, noopte hem, de hulp van zijn machtigen buurman in te roepen. Reeds in 1469 bad hij Karel den Stoute, hem te willen helpen en, in 1473, tijdens den veldtocht in Gelder, kwam hij hem in zijn leger te Zutphen deemoedig zijne opwachting maken. Destijds had de hertog, die toen met den keizer in onderhandeling was, zich niet willen verbinden, maar na de samenkomst te Trier stonden de zaken gansch anders. Ruprecht's aanzoeken gaven hem de gelegenheid, den geleden hoon te wreken. Hij nam plechtig den aartsbisschop onder zijne bescherming | |
[pagina 306]
| |
(December 1473) en gelastte zijne serjanten dit besluit in het bisdom te verkondigen en er het Bourgondisch wapen uit te hangen. Daar Frederik III zijnerzijds het kapittel ondersteunde, werd eene botsing tusschen het Duitsche Rijk en Bourgondië onvermijdelijk. Doch die botsing bleef eenige maanden uit. In April 1474 verontschuldigde Karel zich bij den aartsbisschop, omdat hij hem zijne lansen en zijne donderbussen nog niet had kunnen zendenGa naar voetnoot(1). Te dien tijde vreesde hij zeker een aanval van Frankrijk, want hij wist, dat dit land kortelings een verbond met de Zwitsersche kantons gesloten had en nu in onderhandeling met den keizer was. Lodewijk XI gaf overigens geenerlei gevolg aan de verbondsvoorstellen van dezen laatste. De gebeurtenissen namen eene voor hem al te gunstige wending, dan dat hij een oorlog waagde. Het verheugde hem, dat zijn vijand, die reeds gekweld was door zijne afbreuk met Sigmund en door het oproer der Elzassers, bovendien nog een krijgstocht in Duitschland ondernam. Waarom zou hij zich blootstellen, als zijn vijand toch zijn tijd en zijne krachten verspilde? Om hem tegenover het Duitsche Rijk volle vrijheid te laten, stemde de koning dus op 13 Juni 1474 toe, de wapenschorsing te vernieuwen. Doch Karel zag de zaak heel anders in. Hij dacht den keizer gemakkelijk te kunnen overwinnen; eens zoo ver, zou hij tegen Frankrijk oprukken om het als medeplichtige der Zwitsers te kastijden. Op 25 Juli 1474 sloot hij, vóór dat hij naar de belegering van Neuss vertrok, een eeuwig verbond met Edward IV, koning van Engeland; hij beloofde hem, zijn koninkrijk Frankrijk te helpen veroveren en verbond zich het jaar nadien, te Kales, zijn leger bij de Engelsche strijdmacht te zullen voegenGa naar voetnoot(2). Terwijl hij naar een oorlog trok, beraamde hij er dus reeds een tweeden, alsof de vijand, dien hij nog niet aangevat had, reeds overwonnen was. Nooit had hij een geduchter leger aangevoerd. Naast de ordonnanscompagnieën, bestaande uit Picardiërs en Bourgon- | |
[pagina 307]
| |
diërs, waren daarin zeer talrijke benden Italiaansche soldeniers. De condottiere Campo-Basso was kort te voren in den dienst des hertogs getreden; deze trachtte ook den beruchten Venetiaan Bartolomeo Colleoni onder zijne banier te krijgenGa naar voetnoot(1). Hoe meer Karel's politiek hem van de Nederlanden afleidde, hoe meer zijne troepen uit vreemdelingen samengesteld werden. De door Philips den Goede vereenigde Vlaamsche en Waalsche gewesten zagen zich verplicht die uitheemsche huurtroepen te betalen, die door hun heer tot verre, voor hen teenemaal nuttelooze veroveringen gebezigd werden. Eene nieuwe bede van 500.000 kronen, die in 1473 gelicht was, had de misnoegdheid van de Nederlanden tot het uiterste gedreven. Vooral de Vlamingen teekenden krachtdadig protest aan. De hertog vernam, dat ‘zij in 't geheim eenige vergaderingen gehouden hadden, in dewelke zij hadden besloten, hem hulp noch bijstand tegen den keizer noch tegen den koning van Frankrijk te verleenenGa naar voetnoot(2)’. En zijne woede steeg ten top, toen hij zag, dat zij hem veel minder aardwerkers, karren en belegeringstoestellen leverden, dan bij het begin van den veldtocht opgeëischt was. | |
IIIn Juni 1474 stelde het leger zich in beweging, onder de gespannen aandacht van heel Europa. Het scheen wel, door zijne geweldige uitrusting, den keizer te zullen verpletteren. Grootsche gebeurtenissen schenen in aantocht; men had als het voorgevoel, dat het oogenblik dààr was, waarop over Bourgondië's lot zou beslist worden. Zou het de eerste mogendheid der westerwereld worden, ofwel het eerste tijdperk van zijn verval zien aanbreken? In Karel's kamp wemelde het van gezanten, die door hunne meesters belast waren achter zijne plannen te geraken, zijne hulpmiddelen te schatten en zijne kansen te wegen. De koning van Denemarken, de graaf van Oldenburg, de hertogen van Saksen, Brunswijk, Mecklemburg, de bijzondere gezanten van den koning van Napels, van de republiek Venetië, | |
[pagina 308]
| |
van de hertogin van Savoye, van den hertog van Milaan maakten hem eene omgeving, die eenigszins denken doet aan die pluimstrijkende groep koningen, die, in Mei 1812, Napoleon I te Dresden kwam groeten, toen hij naar Rusland trokGa naar voetnoot(1). Terwijl de hertog de belegering van Neuss bestuurde, liet hij niet na, zijne voorname gasten schitterende feesten aan te bieden. De houten stad, die hij onder de muren van Neuss had laten bouwen, en kerken, markten, met veelkleurige glasramen versierde paviljoens telde, trof niet minder levendig de verbeeldingskracht van den aanschouwer dan het groot getal zijner donderbussen en de prachtige houding zijner troepen. Tot zelfs generzijds de Alpen, stelden al de hoven het grootste belang in de wisselvalligheden van den strijd. Nu eens kwam de mare dat de hertog zegepraalde, dan weer dat hij verslagen was. De door de Zwitsers bedreigde hertogin van Savoye wachtte met doodsangst naar den afloop van den strijd, terwijl de wrokkige Lodewijk XI hoopte, dat een welgerichte kogel hem voor eeuwig van zijn vijand verlossen zouGa naar voetnoot(2). Edoch, de Bourgondische aanval, die in 1471 reeds in Frankrijk het nationaal bewustzijn opgewekt had, deed ook hetzelfde in Duitschland. Neuss hield zoo dapper stand als Beauvais. Door Karel's Fransche en Italiaansche soldeniers eng ingesloten, verscheen het als het bolwerk van het Germaansche ras tegen de Welchen. De haat, die zich voor 't eerst bij de verovering van Gelder uitte, die zich kort te voren nog zoo krachtdadig lucht gaf in den Elzas, verwekte in het Duitsche Rijk een schier algemeenen wederstand tegen hem. Hier stond het huis van Bourgondië niet, als in de Nederlanden, tegenover een volk, wiens rassenbewustheid tengevolge eener lange wereldburgerlijke beschaving verzwakt was, en dat tot politieke vereeniging voorbestemd was. Veroveringspolitiek betaamde den Bourgondiërs niet. Duitschland had zich niet bekreund om feitelijk verloren gegane gewesten, weshalve het Sigmund's pogingen tegen de vorderingen van Philips den Goede in België niet ondersteund | |
[pagina 309]
| |
had. Doch zonder de minste aarzeling schaarde het zich rond Frederik III, zoodra de Rijngrens bedreigd werd. Vooral de burgerij der steden gaf haren haat lucht. Het lot van Dinant en van Luik herinnerde haar, dat de hertog de doodvijand van de steedsche onafhankelijkheid was. Het volk schreef hem eene bovennatuurlijke macht toe, vergeleek hem met Alexander, met Antichrist. In zijne oogen, werd hij een bovenmenschelijk, duivelsch wezen; zeven jaar na zijn dood, geloofde men in Duitschland nog, dat hij zou terugkomenGa naar voetnoot(1). Neuss, dat door Herman van Hessen verdedigd werd, sloeg alle aanvallen des vijands af. Karel spande de hardnekkigste pogingen in: hij verrichte wonderen van werkzaamheid, omringde de stad met een wezenlijken gordel van geschut, deed een arm van den Rijn afdijken. Vergeefsche moeite. Elf maanden lang, van 30 Juli tot 15 Juni, bleven de muren der stad, die herbouwd werden naarmate zij door het geschut vernield werden, Karel wederstand bieden. Voor de eerste maal gaf de hertog aan Europa het schouwspel van die verschrikkelijke stijfhoofdigheid, die zijn geest benevelde en hem de werkelijkheid verborg. Hij begreep de diepe oorzaak van dat verzet niet en verspilde zijne kracht vóór een slecht versterkt vlek. Op die wijze gaf hij den tijd aan den keizer om zich te wapenen, en aan den koning om tegen hem te kuipen. ‘God had zijn verstand verward, zegt Philips van Commines, om Frankrijk te reddenGa naar voetnoot(2)’. Terwijl hij zijne krachten in die gekke onderneming verspilde, liet hij Frankrijk een verbond aangaan met Renatus van Vaudemont, den nieuwen hertog van Lotharingen, en, in December, een verdrag sluiten met Frederik III. De gezant van Edward IV, die reeds einde April vóór Neuss was, smeekte hem te vergeefs het beleg op te breken en met zijne strijdmacht de Engelsche troepen te Kales op te wachtenGa naar voetnoot(3). Eerst op 27 Juni, nadat hij nog een kostbaren tijd verspild had om met den keizer eenen vrede te onderhandelen, die aan zijn vertrek allen schijn van aftocht moest ontnemen, gaf hij zijne nuttelooze poging op. Doch het was te | |
[pagina 310]
| |
laat om tegen Frankrijk de geweldige onderneming te wagen, die hij het vorige jaar ontworpen had. Karel's stijfhoofdigheid had Lodewijk XI gered, en het Engelsch-Bourgondisch verbond vernietigd. Op 29 Augustus sloot Edward IV vrede met den koning, terwijl de hertog zijnerzijds op 13 September de wapenschorsing van 1472 voor drie jaar vernieuwdeGa naar voetnoot(1). Was de mislukking van het beleg van Neuss geene eigenlijke nederlaag, vermits Karel slechts week na eene overeenkomst, waarbij hij met den keizer als zijns gelijken onderhandelde, toch deed ze de Bourgondische zon verbleeken. Evenwel bleef het nog ongeschonden Bourgondische leger de sterkste krijgsmacht van de westerwereld. Karel kon het tegen Frankrijk niet richten, doch alras troostte hij zich daarover. Hij had reeds andere plannen. Renatus van Lotharingen, die op de hulp van Lodewijk XI rekende, had hem den oorlog verklaard; hij zag hier dus eene nieuwe verovering in 't verschiet. Kan hij Lotharingen bij zijne bezittingen voegen, dan is de sedert de inlijving van den Elzas ver gevorderde aansluiting tusschen de Nederlanden en Bourgondië eindelijk heel voltrokken, en kan de hertog, van de Zuiderzee tot de Alpen, over zijne eigen landgoederen reizen. Nancy zal hem eene voortreffelijke operatie-basis tegen Frankrijk verstrekken, en de hertog zal het koninkrijk van Lotharius II en van Zwentibold volkomen herstellen. Nu richt hij zijne blikken naar het Zuiden en wordt hij de prooi van nieuwe gulden droomen. De verovering van de Rhône-vallei zal zijn tegenspoed aan den Rijn wel goedmaken. Zijne nieuwe bondgenooten, de republiek Venetië, de hertogin van Savoye en de hertog van Milaan, zullen hem den weg naar de Middellandsche zee banenGa naar voetnoot(2), en daar vraagt hij reeds aan den grijzen koning Renatus van Provence, hem als zijn erfgenaam te erkennen. Hij laat zijne verbeeldingskracht den teugel vieren. Ook Italië, dat te allen tijde alle veroveraars in ver- | |
[pagina 311]
| |
zoeking bracht, trekt hem aan. Hij zoekt, over de Alpen heen te komen; hij blijft met Venetië onderhandelen, sluit zijn verbond met den koning van Napels vaster aan en vertrouwt zich op Galeazzo Sforza, die slechts op de gelegenheid wacht om hem te verraden. Om zich heel en gansch aan zijne nieuwe plannen te kunnen wijden, nadert hij tot zijne vroegere vijanden. Hij tracht Lodewijk XI te vermurwen, door hem de hand zijner dochter voor den dauphin aan te bieden, en sluit vrede met Frederik III. Doch zijne huurtroepen hebben reeds Lotharingen overweldigd; zonder moeite hebben zij de Renatus ter hulp gekomen Duitsche en Fransche legerbenden achteruitgedreven. Op 30 November 1475, treedt het Bourgondisch leger Nancy binnenGa naar voetnoot(1). De inval in Lotharingen verwekte opnieuw angst en schrik onder de steden van den Opper-Rijn. Straatsburg, dat een aanval duchtte, wierp verdedigingswerken op. De Zwitsersche kantons, die kennis hadden van den tusschen hertog, keizer en koning gesloten vrede, beproefden hunnerzijds zich met Karel te verstaan. Deze had sedert lang een oorlog vermeden tegen die Zwitsersche boeren, die hij verachtte, en wier valleien zijn veroveringsgeest geenszins in verzoeking brachten. Doch kon hij zijne plannen in het Zuiden doorzetten, met die oorlogzuchtige bergbewoners achter den rug, die het jaar te voren zijne troepen uit den Elzas verdreven hadden en nu het vrijgraafschap Bourgondië bedreigdenGa naar voetnoot(2)? Smeekte de hertogin van Savoye hem overigens niet, hen te kastijden voor hunne gedurige invallen in hare landgoederen? En beloofde de hertog van Milaan zijnerzijds niet hem te zullen helpen, door de Zwitsers van achteren aan te vatten? Kortom, na eene wapenschorsing die op 1 Januari 1476 ten einde liep, besloot hij tegen hen op te rukken. Hij had juist het burgslot Granson bemachtigd en dezes verdedigers aan de tinne der vestingmuren laten opknoopen, toen de Zwitsers hem vóór de plaats verrasten. | |
[pagina 312]
| |
Onverwachts op een ongunstig terrein door deze dappere vijanden aangevallen en door hunne vechtwijze uit het veld geslagen, moest het Bourgondisch leger onder den aanstoot wijken, ja, tros en geschut achterlaten (3 Maart). Zulks verwekte een oogenblik verstomming. Niettegenstaande het mislukte beleg van Neuss, ging Karel nog voor onverwinbaar door; de geleden vernedering was een wreede slag. Hij dacht slechts aan weerwraak. Hij had maar luttele manschappen verloren en de donderbussen zijner reserven konden het aehtergelaten geschut vervangen. Reeds den volgenden dag bevestigde hij, dat hij binnen de veertien dagen den strijd zou hernemen, en hij deed zijn woord gestand. Zonder te luisteren naar zijne raadsheeren, die hem voorhielden zich eerst van Lodewijk XI's inzicht te vergewissen, alvorens een nieuw gevecht te wagen, brengt hij zijne troepen weer naar 't gebergte. Slecht gestemd, behandelt hij zijne soldaten barsch, beleedigt hen, beschuldigt hen van verraadGa naar voetnoot(1). Zijn met al te groote haast bijeengebracht leger heeft geen samenhang; al de verwachte versterkingen zijn niet gekomen; twisten tusschen Italiaansche en Picardische soldeniers ondermijnen de krijgstucht. Niet één strijder verwacht de zege, doch, hoe grooter de moeilijkheden worden, des te stijfhoofdiger wordt de hertog, die een onbeperkt vertrouwen voorwendt en zelf de krijgsverrichtingen leidt. De hertog van Milaan en de koning van Provence bemerken echter, dat de Bourgondische macht aan 't wankelen is en keeren heimelijk tot Lodewijk XI terug. In April komt Renatus van Lotharingen, aan het hoofd der Fransche hulptroepen, naar zijn hertogdom terug. En de Nederlanden, die door nieuwe vragen om geld en manschappen verbitterd zijn, bereiden zich tot opstand; in Gelder zelf breekt reeds een oproer uit. Aan Karel's zijde blijft slechts de hertogin van Savoye, die, als beschermelinge, het lot van Bourgondië deelen moet. De Milaneesche gezanten schrijven aan hun meester, dat de val nabij is; om bij de op handen zijnde gebeurtenissen geen tijd te verliezen, trekt Lodewijk XI naar Lyon. | |
[pagina 313]
| |
Daar kreeg hij kond van den slag bij Murten (22 Juni 1476). Nu was het eene groote nederlaag. Schier al het voetvolk was gesneuveld. Onschatbare rijkdommen en talrijk geschut bleven in de handen der overwinnaars. De laatste schrik, dien de hertog nog inboezemde, was verzwonden. Nu hij een voorwerp van algemeene spotternij geworden was, zag hij allerwegen openlijke vijanden verrijzen. De Zwitsers maakten zich nu tot den aanval gereed, en Lodewijk XI zond zijne gendarmerie naar Grenoble, ‘om het hertogdom Savoye te beschermen’. Het was hoog tijd, voor den storm te wijken, naar de Nederlanden af te trekken, en de weerlooze overblijfselen van het leger te hereenigen onder de muren der vesting Luxemburg, in wier kelders een schat van 450,000 kronen en groote hoeveelheden donderbussen staken. Doch Karel heeft geen juist oordeel meer. Zijn gestel en zijne verstandvermogens, die reeds zeer geschokt zijn door de zenuwachtigheid waaraan hij sedert den slag van Granson lijdt, zijn niet bestand tegen den verschrikkelijken schok van Murten. Den man, die tot dan niets dan thee gedronken had, moet men door krachtigen wijn versterken, moet men aderlaten en koppen zettenGa naar voetnoot(1). In zijne zieke hersenen is nog slechts plaats voor ééne gedachte: weerwraak. Hij is geen vorst, geen legerhoofd meer, doch nog slechts een gevaarlijke waanzinnige, die door drift verdwaasd, door razernij verblind is. Op 27 Juni laat hij de hertogin van Savoye met ruw geweld ontvoeren, opdat zij zich niet aan Lodewijk XI overgeve. Hij vestigt zich te Salins waar hij, doof voor raadgeving en blind voor het verraad, dat onder zijne oogen gesmeed wordt, in aller ijl nieuwe troepen verzamelt. In alle werkplaatsen van Bourgondië laat hij kanonnen gieten en wapens smeden; hij vraagt 10,000 boogschutters aan Picardië, 6000 pijkeniers aan de Nederlanden, beveelt dat al zijne vazallen dienst nemen in het leger, en roemt zich, vóór de maand Augustus, 30,000 strijders bijeen te brengenGa naar voetnoot(2). Hij is dusdanig door begoocheling misleid, dat hij verklaart gelukkig te wezen nog slechts te moeten denken aan de middelen om den veldtocht te herbe- | |
[pagina 314]
| |
ginnen, alsof zijne vijanden zijne verblindheid niet ten nutte maakten om met vereenigde krachten zijn ondergang te beramen. Hij gaat zoover, dat hij zijne verkleefdste dienaren verplicht de grenzen te ontblooten en medeplichtig aan zijne dwaasheid te wordenGa naar voetnoot(1); doch alles te vergeefs: hij schaart rondom zich niets dan ontmoedigde troepen, die op voorhand aan de vlucht denken. De herfst nadert, en nog had hij anders niet gedaan dan kostbaren tijd verbeuzeld. Op 6 October, doet hertog Renatus, die, nu dit gewest door de Bourgondiërs ontruimd is, zich vrijelijk in Lotharingen kan bewegen, Nancy's poorten voor zich openen. Die nieuwe ramp trekt Karel eindelijk uit zijne werkeloosheid. Zijne strijdkrachten zijn meer dan voldoende om het kleine leger van Renatus te verslaan. Doch Nancy weerstaat zijn aanval en de hertog blijft zijnerzijds even hardnekkig. Kranker dan ooit naar lichaam en geest, doet hij zijne omgeving schrikken door zijne aanvallen van toorn en vertwijfelingGa naar voetnoot(2). Hij wil niet weten, dat Campo-Basso hem verraadt, dat gansch zijn leger niet meer dan 5000 man telt, dat een Zwitsersch leger tegen hem oprukt. Hoewel slechts op eenige dagmarschen van Luxemburg, waar hij buiten gevaar is, blijft hij stijfhoofdig den schok afwachten met zulke waanzinnige vastberadenheid, dat men schier gelooven moet, dat hij vrijwillig den dood zoekt. Na het verraad van Campo-Basso en de vlucht van de meeste zijner soldeniers, bleven hem op den dag des gevechts (5 Januari 1477), slechts een paar honderd man. Aan de spits van eenige getrouwen, wierp hij zich vertwijfeld op den vijand. Twee dagen later vond men, op het ijs van een vijver, het lijk des hertogs, dat door de wolven half verslonden en met drie doodelijke wonden bedekt was. |
|