Geschiedenis van België. Deel 1
(1902)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendVan de eerste tijden tot het begin der XIVe eeuw
[pagina 194]
| |
Hoofdstuk II
| |
[pagina 195]
| |
dan eene louter geographische uitdrukking. In de XIIIe eeuw verloor hij zelfs zijne oorspronkelijke beteekenis en werd hij nog slechts gebruikt voor de landen die verhieven van het hertogdom Brabant; van toen af werden al de streken, die zoolang Lotharingen heetten, ‘Nederlanden’ (Partes advallenses) genoemdGa naar voetnoot(1). Het gelukte den keizers niet die landen, die hun ontsnapten, weder onder hunne heerschappij te brengen. Machteloos moesten zij het werk van Hendrik den Vogelaar en van Otto I in duigen zien vallen. Hendrik V was de laatste hunner, die aan het hoofd van een leger in de Nederlanden gekomen isGa naar voetnoot(2). Na hem, richtten de Duitsche keizers, gedurende de XIIe eeuw, slechts zeer zelden hunne schreden voorbij Aken, en in de XIIIe eeuw deden zij dit in 't geheel niet meerGa naar voetnoot(3). De landen aan den linkeroever der Maas werden meer en meer vreemd aan het Keizerrijk. De band van opperleenheerschap die hen aan hetzelve hechtte, rekte zich langzamerhand zoodanig uit, dat zij hem op den duur niet meer voeldenGa naar voetnoot(4). De Hohenstaufen vermochten niet hem vast te leggen en bekreunden er zich overigens weinig om. Onder Frederik Barbarossa beschouwde hun trouwste aanhanger in de Nederlanden zich als onafhankelijk: als hij tusschen Duitschland en Frankrijk onzijdig bleef, was hij innig overtuigd dat hij teenemaal zijn plicht tegenover den keizer gekweten hadGa naar voetnoot(5). Met den dood van Hendrik V (1125) begint de scheiding | |
[pagina 196]
| |
tusschen het Keizerrijk en Lotharingen. Zij voltrok zich ongewild en ongezocht, zonder strijd noch burgertwist. Geenerlei gebeurtenis van dien tijd is te vergelijken met de verschrikkelijke oorlogen die Giselbert en zijne nakomelingen tegen hunne leenheeren leverden. De Belgische vorsten vonden werk genoeg aan hunne leenroerige geschillen en namen geen deel aan Lotharius' verkiezing. Meer nog: toen hij, aanvang 1127, naar Aken kwam, legden zij hunne onverschillige houding niet af en, ter uitzondering van graaf Karel den Goede van Vlaanderen, die een abt zond om hem in zijnen naam te groeten, verscheen niemand hunner aan zijn hofGa naar voetnoot(1). De gebeurtenissen, die toen juist in het land voorvielen, bewijzen overigens hoe weinig het keizerlijk gezag er erkend werd. Evenals te voren voerde Hendrik van Limburg den hertogstitel, dien Hendrik V hem ontnomen had om hem aan Godfried van Leuven te geven, en, gedurende den verwoeden oorlog die tusschen de beide vorsten uitbrak, verzwonden de laatste sporen van de door Otto I geschapen inrichting. Het werd nog erger als Lotharius, om gezagvertoon te maken, op zijne beurt Godfried de hertogelijke waardigheid ontnam om ze opnieuw op te dragen aan het huis van Limburg. Dit vonnis had met het geweld der wapenen moeten uitgevoerd worden. Doch Lotharius vergenoegde zich met door zijne kanselarij een diploma te doen zenden. Niemand bekommerde zich om zijne beslissing. Beide vorsten bleven den titel van hertog van Lotharingen voeren en elkander verwoeder dan ooit bestrijden. De betwiste titel had overigens alle beteekenis verloren en was nog slechts een ijdel woord, een nietig sieraad. Vroeger was de hertog van Lotharingen 's keizers luitenant generzijds den Rijn, de wereldlijke stadhouder die, met de hulp der bisschoppen, belast was de rechten van den heerscher tegenover de machtiger wordende leenroerigheid te verdedigenGa naar voetnoot(2). Eens deze zegevierde, had die titel geene reden van bestaan meer. Hij beantwoordde aan niets meer en gaf aan hem die er mee pronkte, | |
[pagina 197]
| |
geenerlei macht buiten zijn grondgebiedGa naar voetnoot(1). Overigens lieten de tijdgenooten er zich geenszins aan bedriegen. Zij heetten beide hertogen naar den naam van hun land: zij kenden geen hertog Aan Lotharingen, doch enkel een hertog van Leuven of van Brabant en een hertog van Limburg. De keizer zelf moest op den duur met dezen toestand vrede hebben; hij verzoende zich met Godfried van Leuven en liet hem in 't bezit van den titel dien hij zijns ondanks behouden had: het verdwijnen van het oude hertogdom Lotharingen was daardoor bekrachtigd.... Terwijl de hertogstitel van het keizerlijk naar het leenroerig gezag overging, was de Kerk aan de genade der wereldlijke vorsten overgeleverd. Na den dood van Otbert, bisschop van Luik, had het kapittel zich in twee groepen verdeeld: eene harer had Alexander van Gulik, de andere Frederik van Namen gekozen. Alexander werd door Hendrik V beleend en Frederik door den paus gewijd. Elk hunner vertegenwoordigde aldus eene der groote politiek-godsdienstige partijen die toen in het Duitsche rijk tegenover elkander stonden, en men zou kunnen gelooven dat de strijd die tusschen beiden losbrak, een principenstrijd was. Het was een louter leenroerige strijd, geleverd tusschen de huizen van Brabant en van Limburg, en, zoo de tegenstrevers zich op hunne gehoorzaamheid aan den keizer of op hunne gehoorzaamheid aan den paus beriepen, toch is het klaar dat zij, in den grond, slechts machtsvergrooting ten koste van het bisschoppelijk vorstendom betrachtten. Godfried van Leuven nam de gelegenheid te baat om Sint-Truiden te bemachtigen. Onder voorwendsel den keizerlijken candidaat te ondersteunen, zocht hij de vorstenhuizen van Limburg en van Namen te vernietigen, en gewis was hij niet vreemd aan de vergiftiging van Frederik in 1121. In alle geval trok hij voordeel uit zijnen dood, want nauwelijks was zijn broeder Adalbero I na eene korte tusschenregeering tot bisschop benoemd, of hij liet Alexander in den steek, Meer nog, als deze laatste eindelijk | |
[pagina 198]
| |
den bisschopsstoel bekomen had, verklaarde hij hem den oorlog. Doch nu kon Alexander rekenen op de hulp van den hertog van Limburg, die niet aarzelde zijn bondgenoot te worden als hij hem handgemeen zag met den hertog van Leuven, die hem vroeger geholpen had. Dezelfde bisschop werd dus beurtelings door dezelfde vorsten aangevallen en verdedigd. Niets bewijst duidelijker dat de leenroerige vorsten zich enkel in het belang hunner politiek met de aangelegenheden der Kerk bemoeiden. Bij de afstelling van Alexander (1135), hernam Godfried de overhand: het gelukte hem, zijn schoonbroeder Adalbero II door het kapittel te doen kiezen. De bekrachtiging dezer keus door Lotharius was ongetwijfeld de prijs, waarmede de keizer zijne verzoening met den hertog van Leuven betaaldeGa naar voetnoot(1). Dat bewijst welk gewicht de wereldlijke adel in de Nederlanden bereikt had. Voortaan is het met hem dat de Duitsche keizers af te rekenen hebben. Om eenigen invloed dezerzijds den Rijn te behouden, zagen zij zich gedwongen tot onderhandelen met die machtige leenroerige huizen die, volgens de eigenaardige uitdrukking van een kronijkschrijver van dien tijd, ‘gansch het land met hunne schaduw bedekten’. Zij moesten hunne toevlucht tot schacherpolitiek nemen en konden nog slechts aanhangers voor hunne zaak werven door de bewezen diensten te betalen. De territoriale dynastieën boden om zoo te zeggen hare trouw aan den meestbiedende. Zij waren bewust dat zij meester van den toestand waren en het gezag van hun opperleenheer in handen hadden. In dit teenemaal leenroerig geworden Lotharingen, trof men noch Rijksland, noch ‘Rijksministerialen’ meer aan. Alleen de bisschoppen waren nog, door het verlei dat zij krijgen moesten vooraleer zij in het bezit hunner diocesen konden komen, rechtstreeks met den keizer verbonden. Doch de wereldlijke vorsten wisten altijd, door de kapittelheeren schrik aan te jagen, de verkiezing naar hun zin te doen draaien; overigens konden zij steeds een prelaat beletten | |
[pagina 199]
| |
in het land te komen, of tegen hem een mededinger doen optreden. Onder Koenraad III verdwijnt de laatste glimp van den keizerlijken invloed. Wibald van Stavelot was dezes laatste onbaatzuchtige vertegenwoordiger, doch hij streed te vergeefs voor eene op voorhand verloren zaak. Hoe verder men zijne van vurige trouw blakende brieven doorbladert, hoe vaker deze neerslachtigheid en bitteren kommer verraden. Die heldere, verstandige geest paait zich niet met ijdele hoop. Hij voelt wel dat Lotharingen, sedert het onder vijandige dynastieën versnipperd werd, niet meer tot het Rijk behoort. Hij ziet en schrijft dat het verloren isGa naar voetnoot(1). In die omstandigheden, moest de keizerlijke politiek in de Nederlanden onderdoen voor de leenroerige politiek. De keizer was voortaan de meester niet meer: hij werd beurtelings als vijand of als bondgenoot, doch steeds als vreemdeling beschouwdGa naar voetnoot(2). De Lotharingische dynastieën behoorden als te voren tot het Heilige Roomsche Rijk, doch geene harer beschouwde het als een vaderland. Zij namen geen deel aan de gebeurtenissen generzijds den Rijn; zij waren niet te zien op de slagvelden in Duitschland; zij volgden de keizers niet op hunne tochten naar Italië, en 't is met moeite dat men in de rijke literatuur die rondom haar sedert de XIIe eeuw bloeide, korte toespelingen op de daden der keizers vindt. Men zou zich teenemaal bedriegen, zoo men die houding aan eenigen nationalen tegenzin weet, want men stelt ze ook vast in de Dietsche en in de Waalsche vorstendommen. De keizers vonden zelfs in deze laatsten hunne standvastigste | |
[pagina 200]
| |
bondgenooten. Als voorbeelden daarvan dienen, onder Frederik Barbarossa en Hendrik VI, graaf Boudewijn V van Henegouw en, in de XIIIe eeuw, de eerste Jan van Avesnes. Het was geene vijandelijke gezindheid, doch wel koelheid en onverschilligheid, bij gemis aan gemeenschappelijke belangen, die de betrekkingen tusschen de Nederlanden en het Keizerrijk kenschetsten. Tusschen beide bestond geenerlei aanleiding tot verbond en samenhang. De snelle maatschappelijke en economische ontwikkeling van de Maas- en Scheldegouwen moest die streken noodzakelijker wijze losscheuren van Duitschland, wiens beschaving veel langer in het landbouwtijdvak bleef. Sedert het begin der XIIe eeuw, richtten zij zich meer en meer naar Vlaanderen dat eene wezenlijke nijverheids- en handelsheerschappij over haar voerde, en waarmede zij bovendien, door hare geographische ligging, innig verbonden waren. Dirk van den Elzas en zijne opvolgers zijn gewikkeld in schier al de gebeurtenissen op den rechteroever der Schelde. Zij bemoeien zich eerst in Holland, Brabant en Henegouw, later, in de XIIIe eeuw, reikt hun invloed tot Gelder, het Naamsche, het vorstendom Luik. Gelijktijdig Rijksvorsten en vazallen des konings van Frankrijk, nemen zij eene bevoorrechte stelling, en langzamerhand legt hunne politiek engere en stevigere banden aan tusschen de beide Statendeelen die, sedert het verdrag van Verdun, den bodem der Nederlanden verdeelden. Door hun toedoen zijn de gouwen aan weerskanten der Schelde, die reeds door eene zelfde economische bedrijvigheid vereenigd zijn, ook onder staatkundig oogpunt elkander niet meer vreemd. De kleine leenroerige Staten die zich van de Ardennen tot de Noordzee uitstrekken, krijgen eene gemeenschappelijke geschiedenis. De lotsbeschikkingen der Lotharingische vorstendommen verbinden zich met die van Vlaanderen, en de Fransch-Duitsche grens die het Oosten en het Westen van België van elkander scheidt, wischt zich in den loop der middeleeuwen langzamerhand uit. Het eerste gevolg dezer ontwikkeling was dat Lotharingen in gemeenschap kwam met Frankrijk en vervolgens met Engeland, welke mogendheden zich, in den loop der XIIe eeuw, meer en | |
[pagina 201]
| |
meer met de aangelegenheden van het graafschap bemoeiden. Want Vlaanderen, dat - toen Lotharingen nog onder den hertog en de keizersgezinde bisschoppen stond - van zijn leenheer teenemaal onafhankelijk was, bevond zich nu tegenover een gansch anderen staat van zaken. De Capetingische monarchie, die zoo bescheiden en zoo moeilijk begonnen was, voelde zich, te rekenen van de regeering van Lodewijk VI, machtig genoeg om den strijd tegen hare grootvazallen aan te gaan. Juist toen het opperleenheerschap der Duitsche keizers over de Lotharingische vorsten louter nominaal werd, wilden de koningen van Frankrijk het hunne aan de graven van Vlaanderen opleggen. De in de Xe eeuw ontstane politieke toestand was teenemaal omgekeerd. Op den rechteroever der Schelde nam de Duitsche invloed af, terwijl op den linkeroever de Fransche invloed meer en meer veld won: een nieuw tijdvak begon in de geschiedenis der Nederlanden. Zooals wij zagen, uitten zich de eerste verschijnselen daarvan bij den moord van Karel den Goede. Wel is waar, moest de staatkunde des konings zwichten voor het verzet der steden, doch het feit dat Lodewijk VI er aan dacht den Vlamingen eenen graaf zijner keuze op te dringen, is reeds beteekenisvolGa naar voetnoot(1). Gedurende een korten tijd kon hij zich meester over het graafschap wanen. Hij vergezelde Willem van Normandië naar Brugge. Hij was de eerste koning van Frankrijk die tot in het hart van Vlaanderen drong, evenals zijn tijdgenoot Hendrik V de laatste keizer was die de Lotharingische grens overschreed. Lodewijk VII had, in onderscheid met zijn vader, de gelegenheid niet zich met Vlaanderen te bemoeien. Terwijl hij in de Rhône-vallei en op de hoogvlakten van Auvergne en Vélay aan 't oorlogen was, bevestigde het huis van den Elzas, tijdens de regeering van Dirk en van Philips, zijn gezag tusschen Schelde en Noordzee. Onder laatstgenoemden graaf bereikte dit vorstenhuis het toppunt zijner macht. Philips van den Elzas stelde | |
[pagina 202]
| |
zich, in 1163Ga naar voetnoot(1), bij den dood van Raoul den Melaatsche, namens zijne echtgenooteGa naar voetnoot(2), in bezit van het graafschap Vermandois met de er toe behoorende landen van Valois en van Amiens. Daardoor werd hij de eerste kroonvazal van het Noorden des koninkrijks. Hij was peter van den kroonprins geweest, en, toen Lodewijk VII in 1179, door lamheid, van de regeering moest afzien, werd de graaf belast den jeugdigen Philips-August tot raadsman te dienenGa naar voetnoot(3). Bij den aanvang van de regeering dezes konings scheen het alsof men teruggekeerd was tot den tijd waarin Boudewijn van Rijsel, namens Philips I, het regentschap waarnam. Het leek alsof de nieuwe koning slechts een werktuig zou wezen van den Vlaamschen graaf, die hem (April 1180) met de negenjarige dochter zijner zuster Margareta, gravin van Henegouw, uithuwelijkte en die, bij de kroningsfeesten, - door zijne trotschheid en zijn prachtvertoon - al de Fransche vorsten in de schaduw stelde. Dat huwelijk van Philips-August met Isabella van Henegouw was, volgens den kronijkschrijver Jacob Meyer, ‘de eerste aanleiding tot tweedracht en vijandschap tusschen Franschen en Vlamingen, tot vele botsingen en oorlogen, tot vele rampen en nederlagen’Ga naar voetnoot(4). Waarom aan eene onbeduidende gebeurtenis al te gewichtige gevolgen toegeschreven? Ongetwijfeld was bij het sluiten van het huwelijk bepaald geworden dat, bij den dood van Philips van den Elzas, de koning de grondgebieden van het latere graafschap Artesië erven zouGa naar voetnoot(5). Doch zoolang wachtte hij niet om zich met de aangelegenheden van zijnen vazal te bemoeien. Tusschen de monarchale staatkunde | |
[pagina 203]
| |
van Philips-August en de leenroerige staatkunde van den Vlaamschen vorst, was de botsing onvermijdelijk. De ongelukkige Isabella was het slachtoffer van ijdele berekeningenGa naar voetnoot(1); zij diende zelfs niet tot voorwendsel van den oorlog die weldra tusschen haren oom en haren gemaal uitbrak. Philips-August was voor Philips van den Elzas wat, in de XVe eeuw, Lodewijk XI voor Karel den Stoute wezen zouGa naar voetnoot(2). De koning was zoo volhardend en behendig als de graaf opschietend en trotschhartig was; in den beginne liet hij niets merken van zijn vast voornemen, zelf de teugels der regeering in handen te nemen en de macht der grootvazallen te fnuiken. Een tijd lang mocht de Vlaamsche vorst zich de meester van het koninkrijk wanen. Hij bracht den koning in onmin met zijne moeder en met de vroegere raadslieden van Lodewijk VII. Het huis van Champagne, wiens invloed tot hiertoe dien van het huis van Vlaanderen in evenwicht gehouden had, zag zich van het hof gebannen en knoopte geheime verbintenissen met Engeland aan. Philips bewerkte zijnerzijds toenadering tusschen hem en den keizer, - gezworen vijand van den koning van Engeland die de Guelfen in Duitschland ondersteunde, - en wierf bovendien aanhangers in Lotharingen aan. Hij mocht reeds rekenen op de hulp van zijn zwager, den graaf van Henegouw, en wist ook den hertog van Brabant en den graaf van Gelder voor zijne zaak te winnen. Nooit had een zijner voorgangers zich in zulk aanzien mogen verheugen en, voor korten tijd, koesterde zijne heerschzucht de hersenschimmigste plannen. Doch weldra moesten de gebeurtenissen zijne begoocheling verdrijvenGa naar voetnoot(3). De koning van Engeland, Hendrik II, gansch bedacht op zijne oorlogzuchtige plannen in Duitschland, sloot in 1180 een vredesverdrag met Philips-August, die zich dientengevolge ook met het huis van Champagne verzoende. De koning was nu van zijne vijanden ontslagen en kon er aan denken het | |
[pagina 204]
| |
juk van Philips af te schudden en zich tegen hem te keeren. Hij besloot Vlaanderen's macht te vernietigen en zelfs, daar de graaf geene rechtstreeksche erfgenamen had, de domeinen van het huis van den Elzas met de kroon te vereenigen. Van dat oogenblik was hij schier uitsluitend bedacht op den strijd tegen Vlaanderen, dien hij tot het einde van zijne regeering doorvoerde met dien geest van samenhang en halsstarrigheid die al zijne ondernemingen kenmerkten. ‘Frankrijk zal Vlaanderen inlijven, moet hij eens gezegd hebben, of zal door hetzelve vernield worden’Ga naar voetnoot(1). De vriendschapsbetrekkingen verflauwden reeds in 1181-82, en als de koning, bij den dood van Elisabeth van VermandoisGa naar voetnoot(2), Philips' echtgenoote, afstand van Vermandois eischte, werden zij teenemaal en voorgoed afgebroken. Philips van den Elzas nam, zonder aarzelen, den hem aangeboden strijd aan. Dat vervoerd karakter had nog slechts één streven: zich op zijn leenheer wreken en hem vóór zich vernederenGa naar voetnoot(3). Had hij vroeger meester over Frankrijk willen zijn, thans beijverde hij zich het aan stukken te scheuren. Hij ontworp het plan het te doen verpletteren onder Duitschland's macht, door Frederik Barbarossa tegen hetzelve op te hitsen. Hij was in briefwisseling met den keizer, stuurde hem gezanten, verscheen aan zijn hof. Hij smeekte hem, de Staten van zijn vijand te overweldigen, deed hem manschap voor de landen die hem door den koning van Frankrijk beleend waren en trachtte hem te verleiden met het schoone vooruitzicht dat de oorlog de grenzen des Duitschen rijks tot de kust van Bretagne zou verschuivenGa naar voetnoot(4). Doch Frederik | |
[pagina 205]
| |
kwam niet in de Nederlanden en vergenoegde zich, van verre, dreigende brieven aan den koning van Frankrijk te schrijven en wapenschorsingen tusschen de oorlogvoerenden te bewerken. Zijne tegenwoordigheid was in Duitschland onontbeerlijk; overigens vond hij het ongelegen, zijne heirkrachten ten dienste te stellen van den haat en de heerschzucht van den Vlaamschen vorst en, ter wille van eene leenroerige veete, Europa in vuur en in vlam te zetten. Doch de toestand veranderde plotselings als de aartsbisschop van Keulen, bondgenoot van den graaf van Vlaanderen, tegen den keizer opstond en nieuwe vijandelijkheden tusschen Engeland en Frankrijk uitbraken. Frederik Barbarossa en Philips-August sloten een verbond tegen den gemeenschappelijken vijand (1187). Twee groote partijen, de Engelsch-Guelfen en de Fransch-Gibellijnen, ontstonden in West-Europa. Dadelijk maakten de Nederlandsche vorsten nieuwe staatkundige berekeningen. Zonder zich om hunne leenheeren te bekreunen, regelden zij hunne houding naar hun eigen voordeel. Naarvolgens hunne dynastische en territoriale belangen, schaarden zij zich onder de eene of de andere banier en wikkelden zij hunne kuiperijen in den oorlog, die tusschen de naburige groote Staten ging uitbreken. De graaf van Vlaanderen en de graaf van Henegouw waren de hoofden van de beide kampen. Boudewijn V van Henegouw was de schoonbroeder en de vermoedelijke opvolger van Philips, van den Elzas en in den aanvang had hij dezes staatkunde in de hand gewerkt. Doch van den dag af dat Philips afbrak met den koning van Frankrijk, schoonzoon van Boudewijn, waren de betrekkingen tusschen beiden verkoeld, ja in open vijandschap ontaard. In de hoop, een erfgenaam te krijgen en alzoo èn den koning van Frankrijk èn den graaf van Henegouw buiten de troonopvolging te sluiten, was Philips getrouwd met Mathildis, dochter van koning Alfons I van Portugal, en had hij haar het grootste deel van Vlaanderen als huwelijksgift aangewezen (Augustus 1184). Hij had getracht Boudewijn met den keizer in onmin te brengen, hij had tegen hem zijn vijand den hertog van Brabant ondersteund, ten slotte had hij een Duitsch leger, dat door den aarts- | |
[pagina 206]
| |
bisschop van Keulen aangevoerd was en tegen Frankrijk uitgezonden was, in Henegouw weten te brengen. In die omstandigheden was Boudewijn wel verplicht geweest eene toenadering tusschen hem en Philips-August te zoeken. Het verbond van den koning met den keizer bevestigde zijne stelling in de Nederlanden. Bij de samenkomst van de twee monarchen te Mouzon diende hij als bemiddelaar tusschen beiden en van dan af was hij, aan den westerhoek des Keizerrijks, de verklaarde vertegenwoordiger van het bondgenootschap met Frankrijk en Barbarossa's zaakgelastigde. Hij legde het overigens zoo aan, dat zijne diensten rijkelijk betaald werden. Frederik bezorgde hem het Naamsche, waarop Hendrik van Brabant en ook Hendrik van Champagne aanspraak maakten, en benoemde hem tot markgraaf en Rijksvorst. Philips van den Elzas deed juist het verkeerde van Boudewijn. Het verbond van Duitschland met Frankrijk had den graaf van Henegouw met Frederik Barbarossa verzoend: het deed Philips met dezen afbreken. Zonder aarzeling liet Philips den keizer in den steek om zijne zaak met die van Engeland te vereenigen. Deze door de omstandigheden opgelegde ommekeer huldigde de staatkunde die later de staatkunde van zoovele zijner opvolgers was. Engeland, dat nabuur van Vlaanderen was, met hetwelke het immer drukkere handelsbetrekkingen had, werd van toen af Vlaanderen's laatste toevlucht tegen de wassende macht der Capetingische dynastie. Onder de regeering van de eerste Capetingers, - die nog te zwak waren om de graven bezorgd te maken, - hadden de koningen van Engeland, die ook hertogen van Normandië waren, de Vlaamsche graven schier altijd in de rangen hunner vijanden ontmoet. Doch de afbreuk van Philips van den Elzas met Philips-August had daaraan een einde gesteld. 't Was gedaan met de veete tusschen Vlaanderen en Normandië. Tegen den gemeenschappelijken vijand, ontstond eene sterke verstandhouding tusschen de dynastie der Plantagenet's en het huis van den Elzas; van toen af verspreidde Engeland's invloed zich, door de bemiddeling van Vlaanderen, in de Nederlanden, waar Engeland voor zijne staat- of krijgskundige verrichtingen tegen Frankrijk een uitmuntend terrein vond. | |
[pagina 207]
| |
Evenals Philips van den Elzas, - doch om andere beweegredenen, - trad Hendrik van Brabant ook in het Engelsch-Guelfisch verbond. Dat onrustig personage is wellicht de merkwaardigste type van de Lotharingische leenroerige vorsten van dien tijd. Verteerd door de drift naar grondgebiedsvergrooting, deinst hij voor niets achteruit om haar te bevredigen. Alle listen, alle gewelddaden zijn de zijne. Zijn leven is eene kuiperij; zijne meineeden zijn ontelbaar. Hij bezit niets van het vuur en den trots van Philips van den Elzas; toont hij zich onverbiddelijk bij de zegepraal, dan geeft hij zich ook gemakkelijk over, ja vreest hij niet zich te vernederen na een verloren slag. Hij is een volleerde meester in de kunst, zoo niet met eere dan toch met voordeel uit de moeilijkste aangelegenheden te geraken; onder zijne behendige, doch van alle gewetensbezwaren ontbloote regeering, moet Brabant wel den eersten rang in Lotharingen verwerven. Zulk een personage moest natuurlijk in de rangen van de vijanden zijns leenheeren staan. Schier altijd was Hendrik van Brabant de verwoede tegenstrever der Hohenstaufen. Meer dan iemand droeg hij bij tot het vernietigen van de laatste sporen der keizerlijke macht in de Nederlanden. De dood van Philips van den Elzas bij de belegering van Acra (1 Juni 1191) bracht eene nieuwe wijziging in den politieken toestand. Giselbert, kanselier van den graaf van Henegouw, wien wij de beste beschrijving van de gebeurtenissen van dien tijd te danken hebben, vernam de tijding van Philips' dood in Italië, te Borgo San Donino, terwijl hij op reis was naar Rome om, namens zijn meester, den paus te bidden Albrecht van Rethel tot bisschop van Luik te benoemen, daar de Brabantsche partij van het kapittel Albrecht van Leuven wilde aanstellen. Dadelijk stuurde hij naar Bergen eenen bode, die zoo vlug te been was dat hij zijne taak volbracht vóór de gezanten welke de in Syrië gebleven Philips-August naar Parijs gezonden had met het bevel, Vlaanderen te overrompelenGa naar voetnoot(1). BoudewijnGa naar voetnoot(2) nam Vlaanderen onverwijld in bezit. De steden erkenden hem als den rechtmatigen erfgenaam des graafschaps | |
[pagina 208]
| |
en openden hare poorten vóór hem. De plannen van Philips-August waren verijdeld en de vereeniging van Vlaanderen met da kroon was onmogelijk geworden. Atrecht, Aire en de plaatsen van Artesië die, volgens het huwelijksverdrag van Isabella van Henegouw, na den dood van Philips van den Elzas aan den koning van Frankrijk moesten komen, riepen zelfs Boudewijn ter hulp om aldus aan de inlijving te ontsnappen. Doch de nieuwe graaf bleef de gezworen overeenkomsten trouwGa naar voetnoot(1). Hij verzaakte aan de grondgebieden bezuiden de Neuf-Fossé (Nieuwe Gracht) en Philips-August, die intusschen naar Parijs teruggekomen was, betwistte hem het overige van Vlaanderen nietGa naar voetnoot(2). Voor het oogenblik bevredigde hij zich met de bekomen en alleszins aanzienlijke voordeelen. Niet alleen kwam het zuidelijk deel van het graafschap terug naar de kroon, doch ook Doornijk, dat zoolang onder de voogdij van Vlaanderen gestaan had, kwam nu weder onder het gezag des konings. Reeds in 1187, toen Philips-August die stad bezocht, waar naar menschengeheugen nooit een zijner voorzaten den voet gezet hadGa naar voetnoot(3), had hij den burgers het gemeenterecht verleend. Als men bedenkt dat Doornijk, in 1146, de zetel van eene van Noyon onderscheidene diocese geworden was, wier rechtsgebied zich over het grootste deel van Vlaanderen uitstrekte, zal men al het gewicht begrijpen dat Philips aan zijn bezit hechtte. Doornijk werd van toen af een kostbaar wapen in de handen des konings. De bisschoppen bevorderden voortaan steeds de koninklijke politiek, wier belangen met de hunne strookten. Voortaan beijverde hunne hoofdstad krachtdadig den Franschen | |
[pagina 209]
| |
invloed en bewees zij aan de Capetingers, in hunnen strijd tegen Vlaanderen, dezelfde diensten als die welke Luik en Kamerijk vroeger den keizers in hunnen strijd tegen Lotharingen bewezen. Was de dood van Philips van den Elzas een zegen voor Frankrijk, zoo was hij toch eerst en vooral de Duitsche politiek nog gunstiger. Als met Boudewijn een Gibellijnsche vorst den troon van Vlaanderen beklom, verhaastte zich Hendrik VI, die kort te voren Frederik Barbarossa opgevolgd had, de stelling van dien kostbaren bondgenoot te bevestigen. Hij bekrachtigde hem het bezit van Rijks-Vlaanderen waarvan een deel door den hertog van Brabant geëischt werd; hij weigerde den graaf van Holland te ontslaan van de hulde die hij wegens de Zeeuwsche eilanden aan Boudewijn verschuldigd was en hem den titel van Rijksvorst te verleenenGa naar voetnoot(1). Nooit was de verstandhouding tusschen het huis van Henegouw en de Hohenstaufen inniger geweest. Te Luik hield Boudewijn den Brabantschen invloed in bedwang door den keizersgezinden Lotharius van Hochstaden te ondersteunenGa naar voetnoot(2). Door zijne bemiddeling, beschikte Hendrik VI over de vereenigde krachten van Henegouw, van Namen en van Vlaanderen. De Nederlanden schenen voor het Engelsch-Guelfisch verbond verloren. Doch die toestand kon niet blijven duren. Als het Henegouwsche huis meester over Vlaanderen geworden was, moest het zich weldra met Engeland verzoenen. Boudewijn IXGa naar voetnoot(3), die zijn vader opgevolgd had toen de strijd tusschen Philips-August en Richard Leeuwenhart uitbrak, volgde de politiek zijns vaders niet. Had Boudewijn VIII gehandeld als graaf van Henegouw, zoo handelde zijn zoon als graaf van Vlaanderen. Vlaanderen was verreweg rijker en machtiger dan Henegouw | |
[pagina 210]
| |
en Namen: daarom besloot hij in de eerste plaats graaf van Vlaanderen te wezen. Verplicht partij te kiezen tusschen de Capetingers en de Plantagenet's, gaf hij de voorkeur aan deze laatsten. Hij zag duidelijk dat hij Vlaanderen niet in eenen strijd tegen Engeland mocht wikkelen, wilde hij de Vlaamsche nijverheid - aan welke de Engelsche wol onontbeerlijk was - niet ten gronde richten. Hij begreep ook dat Philips-August, zoo hij over Richard zegepraalde, zich, na de overwinning, onmiddellijk tegen hem keeren zou. Kortom op het einde der XIIe eeuw bevond hij zich in denzelfden toestand als Jacob van Artevelde in het midden der XIVe eeuw en, in beide gevallen, met een verschil van honderdvijftig jaar, deden dezelfde omstandigheden ook dezelfde beslissing nemen. Boudewijn kwam zegevierend uit den oorlog tegen den koning van Frankrijk. Deze schonk hem, in 1200, het noordelijk deel van Artesië terug en erkende zijn leenheerschap over Guines, Ardres en Béthune. Aldus nam Vlaanderen een deel terug van hetgeen het bij dan dood van Philips van den Elzas verloren had. Tot zijn ongeluk kon de graaf aan de begeerte niet wederstaan, aan den vierden kruistocht deel te nemen. Hij had voorgenomen drie jaar afwezig te zullen zijn, doch de omstandigheden beschikten er anders over. Weldra vernam men in de Nederlanden dat hij de keizerskroon te Constantinopel opgezet had en, kort daarop verspreidde zich de tijding dat hij in handen der Bulgaren gevallen was. Langen tijd wilde de bevolking van Vlaanderen en Henegouw niet aan zijnen dood gelooven en verbeidde zij zijne terugkomst. Een bedrieger, die zich in 1225 voor keizer Boudewijn wilde doen doorgaan, werd met begeestering ontvangen en deed bijna een oproer tegen gravin Joanna uitbreken. Toen Boudewijn naar het Oosten vertrok (1202), liet hij zijne gemalin in gezegenden toestand achter. De gravin beviel eenige maanden later van eene dochter die Margareta genoemd werd. Deze werd, met hare tweejarige zuster Joanna, onder de hoede van den bisschop van Luik gesteld. De dood der moeder, welke in 1203 scheep gegaan was om zich bij haren echtgenoot te begeven en onderweg door de Syrische koorts | |
[pagina 211]
| |
weggerukt werd, en de ramp van Andrinopel waarbij Boudewijn het leven inschoot, maakten van de twee jonge prinsessen weezen en ook erfgenamen van de rijkste territoriale erflatenschap der Nederlanden. Philips-August beijverde zich dadelijk om de kinderen langs zijne zijde te krijgen. De omstandigheden waren zijn plan gunstig. Philips van Namen, broeder van Boudewijn en stadhouder van Vlaanderen en Henegouw, vermocht niet, Duitschland noch Engeland voor de zaak zijner nichten te winnen, daar beide landen toen zelf door burgeroorlogen geteisterd waren. Afgezonderd en verlaten, stond hij tegenover den ouden vijand van zijn huis, den hertog van Brabant, wiens houding dreigend werd. Alleen van Frankrijk kon hij redding verwachten. In 1206 zwoer hij trouw aan Philips-AugustGa naar voetnoot(1), die hem een zijner dochters tot gade beloofde, en, twee jaar later, in 1208, vertrouwde hij, na nieuwe beloften, de beide weezen, wier voogdij hij intusschen van den bisschop van Luik afgekocht hadGa naar voetnoot(2), aan de hoede des konings. De handelwijze van Philips van Namen werd door al de Belgische geschiedschrijvers als eene misdaad gebrandmerkt. Hoewel zij rampzalige gevolgen voor de Nederlanden had, is zij heel natuurlijk te verklaren door de verwikkelde omstandigheden en door de denkbeelden van dien tijd. Zelfs wanneer de stadhouder het inzicht gehad had zich te verzetten tegen 's konings wil, beschikte hij daartoe over geen enkel middel. Als graaf van Namen, was hij vreemd aan Vlaanderen en aan Henegouw; het is geenszins te verwonderen dat hij zijne toevlucht nam tot eene schikking wier gevolgen hij niet gissen kon en die hem zelf talrijke voordeelen schonk. Hij handelde eenvoudig als een leenroerige vorst, die, in den engen kring zijner dynastische en territoriale belangen, onbekwaam was in de toekomst te blikken, zich tot een hooger staatkundig begrip en nog minder tot een begrip van nationaliteit te verheffen. Hij | |
[pagina 212]
| |
dacht niet dat hij verraad pleegde, toen hij Joanna en Margareta toevertrouwde aan de hoede van Philips-August die, als hij zelf, haar oom was. Eerst toen het te laat was, begreep hij de gevolgen zijner inschikkelijkheid; hij stierf door wroeging gekweld. Men zegde dat, als hij op sterven lag, hij de abten van Marchiennes en van Cambron smeekte hem, met een strop om den hals, door de straten van Namen te sleepen, om te sterven als een hond, nadat hij als een hond had geleefdGa naar voetnoot(1). Intusschen had Philips-August door zijne sluwheid eene verovering behaald, die hij tot hiertoe door de wapenen niet had kunnen verwerven. De mogelijkheid, naar believen, over de hand van de erfdochters van Boudewijn te beschikken, liet hem toe de beide oevers der Schelde tegelijk aan zijn invloed te onderwerpen. Het Fransche leen Vlaanderen en het Duitsche leen Henegouw zouden den vorst krijgen, dien het den Capetingischen koning beliefde uit Parijs te sturen. Hij koos Ferrand van Portugal, neef van gravin Mathildis, weduwe van Philips van den Elzas. De ponden parisis, die de oude gravin hem rijkelijk voortelde, kunnen die keus voorzeker in ruime mate verklaren, doch voor alles moet deze aan staatkundige beschouwingen toegeschreven worden. Naar alle vermoeden zou Ferrand, die geenerlei betrekking in Vlaanderen noch Henegouw had, die zeden noch belangen der inwoners kende, er ooit eene gevaarlijke macht kunnen krijgen, en zou zijne zwakheid de waarborg van zijne onderdanigheid wezen. Het huwelijk van Joanna met Ferrand werd, in Januari 1212, in de koninklijke kapel te Parijs gevierd. De nieuwe graaf zwoer den dienstleeneed, en deed door zijne baronnen en steden zweren dat, in geval van ontrouw zijnentwege, zij den koning tegen hem zouden dienen. Philips-August had voortreffelijke voorzorgen getroffen en 't was met volle gerustheid dat hij het jonge paar de reis naar Vlaanderen zag ondernemen. | |
IIDe slag van Bouvines is de eerste van de talrijke Europeesche veldslagen die op Nederlandschen bodem geleverd werden. Hij | |
[pagina 213]
| |
had niet alleen voor uitwerksel het staatkundig evenwicht in de westerwereld voor langen tijd vast te stellen; hij had, voor België, de ernstigste gevolgen. Daarom dienen de gebeurtenissen gedurende de jaren die hem voorafgingen, omstandig onderzocht. Zooals wij gezien hebben, was Hendrik van Brabant, gedurende de regeering van Frederik Barbarossa en van Hendrik VI, de verbitterde vijand der keizers en de standvastige bondgenoot van Engeland geweest. Doch, na de zegepraal van Philips-August over Jan Zonder-Land en de overwinning, in Duitschland, van Philips van Zwaben over Otto IV van Brunswijk, Jan's bondgenoot, had hij eene blijkbaar verloren zaak opgegeven en zich met den koning van Frankrijk en met de Hohenstaufen verzoend. Philips van Zwaben wilde die verandering van houding milddadig beloonen: hij stond hem in 1204 de rechten af die het Keizerrijk nog bezat te Maastricht, te Nijmegen en op de abdij Nijvel; ook verklaarde hij dat, bij gemis aan mannelijke erfgenamen, de dochters tot troonopvolging in het hertogdom Brabant gerechtigd warenGa naar voetnoot(1). Het jaar nadien, deed Hendrik manschap aan Philips-August, en ontving hij van hem eene jaarlijksche rente van 200 mark. Van toen af en tot dat Ferrand van Portugal in 1212 de beide graafschappen Vlaanderen en Henegouw ontving, was hij de invloedrijkste vorst der Nederlanden. De dood van Boudewijn IX bevrijdde hem van den eenigen tegenstrever die zich tegen zijne plannen had kunnen verzetten en liet hem toe gansch zijn streven te richten naar dit eenig doel: de samenstelling, in het hart zelf van Lotharingen, van een stevigen, samenhangenden Staat, die bekwaam was zijne opperheerschappij zoodanig aan zijne omgeving op te dringen, dat het Brabantsche huis het hoofd en de scheidsrechter werd van al de grondgebieden, die tusschen Rijn en Schelde een verward net vormden. Het aanzien dat de hertogstitel hem gaf en vooral de centrale ligging zijner landgoederen werkten zijne plannen in de hand, daar zij hem dik- | |
[pagina 214]
| |
wijls de gelegengeid gaven zich met de zaken en twisten zijner buren te bemoeien. Hij trad in het bisdom Kamerijk als bemiddelaar op, ondersteunde in Holland Willem I tegen zijn mededinger Lodewijk van Loon, vernieuwde zijne aanspraken op Rijks-Vlaanderen en verplichtte Philips van Namen hem voor dat graafschap te huldigen. Doch gansch bijzonder was zijn streven naar het vorstendom Luik gericht. Sedert het begin der XIIe eeuw hadden zijne voorgangers steeds beproefd, het aan hun gezag te onderwerpen. Het was voor hen van het grootste belang, meester te zijn van de hoofdplaats van eene diocese, die zich over het grootste deel hunner landgoederen uitstrekte. Daardoor zouden zij zich vrijmaken van de rechtsmacht der in 1082 door Hendrik van Verdun ingestelde vredesrechtbank. Sedert den dood van Otbert (1119), trachtten zij bij schier alle bisschopsverkiezingen een candidaat te doen benoemen die hunne zaak toegedaan was. Om aan de ondernemingen der hertogen het hoofd te bieden, hadden de bisschoppen zich beurtelings op de huizen van Limburg en Henegouw gesteund. Doch het eerste had zich in 1155 met de Brabantsche dynastie verzoend, en het andere was door twee onmondige kinderen vertegenwoordigd, en derhalve niet meer te duchten. Het vorstendom stond dus alleen, en het oogenblik van een krachtdadig optreden tegen hetzelve was gekomen. Hendrik wilde het bisdom niet eenvoudig aan zijn invloed onderwerpen; hij besloot het te vernietigen. Gillis van Orval zegtGa naar voetnoot(1) dat hij er aan dacht den sedert de VIIIe eeuw te Luik gevestigden bisschopszetel in Brabant te verplaatsen. De economische hervorming, die toen in dat hertogdom plaats greep, droeg tot zulk voornemen veel bij. Gedurende de regeering van Godfried III (1142-1190) hadden handel en nijverheid, onder den invloed van het tusschen de Vlaamsche kust en de Rijnvallei drukker en drukker wordend doorvoerverkeer, eene ongemeene vlucht genomen. Leuven, Brussel, Antwerpen begonnen met de Vlaamsche steden te wedijveren en ook in hunne nabijheid kwamen steden van mindere beteekenis, | |
[pagina 215]
| |
als Nijvel, Thienen, Leeuwe, Vilvoorden, tot eene snelle ontwikkeling. Zooals wij zagen, was Hendrik uiterst bezorgd over den bloei dier steden. Hij bepaalde er zich niet bij, haar gemeentevrijheden te verleenen, hij beijverde zich ook haar handelsverkeer uit te breiden. Juist daarom was hij genoopt den oorlog tegen het vorstendom Luik te ondernemen. Inderdaad, Brabant was, door de aardrijkskundige ligging der bisschoppelijke landgoederen, van den Rijn afgesneden. De bisschop beheerschte de groote handelsbaan van Keulen op Brugge, benevens den loop vande Maas. Kortom, naar believen kon hij de wegen afsluiten langswaar, van den oosterkant, rijkdom en welstand in het hertogdom drongen. Tegenover Brabant, nam het vorstendom Luik dus dezelfde stelling in, als het graafschap Holland tegenover VlaanderenGa naar voetnoot(1), en de strijd dien de Vlaamsche vorsten in de XIIe eeuw tegen hunne buren ondernamen, lijkt zeer goed op den oorlog, in het begin der XIIIe eeuw, tusschen hertog Hendrik en Hugo van Pierrepont. De verzoening van Hendrik met Philips van Zwaben, in 1204, was het sein van den oorlog. Ingevolge het van Rome ontvangen bevel, weigerde de bisschop Philips te huldigen en bleef hij trouw aan Otto IV. Voortreffelijke gelegenheid om een veldtocht tegen hem te ondernemen. De hertog stuurde een leger naar Maastricht, dat hem kort te voren door den Roomschen koning afgestaan was en dat hem in 't bezit moest stellen van de Keulsche baan, die over de brug van die stad liep. Doch de bisschop wist het dreigend gevaar behendig af te weren. Hij onderwierp zich aan Hohenstaufen, en Hendrik, die zich in zijne hoop bedrogen zag, moest den aftocht blazen. De moord op Philips van Zwaben veroorloofde hem weldra zijne plannen te hernemen. Een korten tijd dacht hij er aan, de ondersteuning van den koning van Frankrijk ten nutte te maken om de Keizerskroon te verkrijgen, welke hij reeds onder de regeering van Hendrik VI beloerd had en die de Nederlanden aan zijne genade en ongenade zou geleverd hebbenGa naar voetnoot(2). Doch hij zag weldra in dat dit plan niet door te voeren was en huldigde Otto; | |
[pagina 216]
| |
met andere woorden, hij keerde terug naar de partij der Guelfen, en liet Philips-August in den steek om zich met Jan Zonder-Land te verzoenen. Otto werd door den paus in den ban geslagen, doch dit wijzigde Hendrik's houding niet; integendeel, dit was voor hem eene voortreffelijke gelegenheid om opnieuw den oorlog te verklaren aan den bisschop van Luik die, ten gevolge van de nieuwe uitspraak des pausen, de partij des keizers kort te voren verlaten had. Hendrik vroeg en kreeg de opdracht, den bisschop tot gehoorzaamheid te dwingen. Hij verzamelde heimelijk een leger, veinsde een tocht tegen den burcht Moha te ondernemen, doch rukte plotseling op Luik, dat door aarden wallen en schanspalen slecht gesloten was, overrompelde en plunderde de stad. Hugo van Pierrepont, die eerst naar Hoei, vervolgens naar Dinant gevlucht was, werd niet eens verontrust. Blijkbaar was het den hertog gansch onverschillig of hij den keizer huldigde of niet. De hem opgedragen zending had alleen gediend tot voorwendsel om de terriroriale macht van zijn vijand te vernietigen, zijne hoofdstad ten onder te brengen en den overtocht der Maas en den grooten handelsweg tusschen Duitschland en de Nederlanden te bemachtigen. De zegepraal van den hertog van Brabant noopte Hugo van Pierrepont in het verbond van den koning van Frankrijk te treden. Tegen Hendrik, die opnieuw het hoofd van de Engelsch-Guelfische partij in Lotharingen geworden was, zocht hij steun bij Philips-August. Op die wijze hoopte hij Ferrand, die kort te voren bezit van Vlaanderen genomen had, voor zijne zaak te winnen en, als vroeger, het huis van Henegouw met dat van Brabant in vijandschap te stellen. Doch het viel hem mis. Een jaar na de plundering van Luik, was de schommelpolitiek weer aan den gang: Hendrik van Brabant was opnieuw de bondgenoot van den koning van Frankrijk, wiens dochter hij huwde, terwijl Ferrand met zijnen leenheer afbrak en Jan Zonder-Land huldigde! De tijd van Philips van den Elzas en van Boudewijn IX scheen teruggekomen. Toen Ferrand in Vlaanderen kwam, vond hij Aire en Sint-Omaars in 't bezit van Lodewijk, zoon van Philips-August, die ze met geweld bemachtigd had. Onder eede had hij moeten | |
[pagina 217]
| |
afstand doen van die steden, die vroeger bij het verdrag van Péronne aan Boudewijn IX gegeven waren. Die brutale streek voorspelde den nieuwen graaf eene treurige regeering. Zij was slechts de voorbode van nog grievender ervaringen. Onder het zwakke stadhouderschap van Philips van Namen, was Vlaanderen door de politiek des konings behendig bewerkt geworden. Door middel van leenen en renten, had de koning onder de voornaamste baronnen des lands talrijke aanhangers gevonden. Hij had den onafhankelijkheidsgeest der edelen aangemoedigd, omdat hij daarin een zoo zeker als gemakkelijk middel zag om, in de toekomst, de macht der graven te fnuiken. Die houding verstoutte de Vlaamsche edelen tot dusverre dat zij de rechten en domeinen van den graaf dorsten plunderen. De ten tijde van het huis van den Elzas zoo krachtige regeering dreigde ineen te storten onder hunne aanvallen. Er ontstond eene leenroerige partij, die tegelijk voortbrengsel en werktuig van den Franschen invloed was, en wier vertegenwoordigers men, reeds ten tijde van Philips-August, bestempelen kon met dien naam van ‘Leliaards’, die op het einde der XIIIe eeuw algemeen in zwang moest komen. Om het verbond van zijne vazallen met zijn opperleenheer het hoofd te bieden, zag Ferrand maar een enkelen uitweg: tegenover de aanhangers van Frankrijk, de aanhangers van Engeland stellen. Vreemdeling in het land, dorst hij niet tellen op de begeesterde toewijding die Philips van den Elzas en Boudewijn IX ondersteund had. Daarentegen kon het goud van Jan Zonder-Land den vooruitgang der partij van Frankrijk stuiten. Een wedstrijd om in Vlaanderen het meeste invloed te bekomen, ontstond tusschen Frankrijk en Engeland. De graaf liet alles gebeuren; alleen vermeed hij zich bloot te stellen of ergernis te geven. De Nederlanden boden toen een wonderbaar schouwspel. Men voelde dat oorlog op handen was tusschen Frankrijk, eenerzijds, Engeland en Duitschland, anderzijds, en iedereen trachtte zijn bondgenootschap aan den meestbiedende te verkoopen. Overal kuiperijen en geschacher. De ruim van esterlings en beloften voorziene gemachtigden van den koning van | |
[pagina 218]
| |
Engeland, liepen al de provinciën tusschen Maas en Noordzee af. Zij behoorden tot de meest verschillende maatschappelijke standen. Naast graaf Reinier van Boulogne, doodvijand van den koning van Frankrijk, die hem zijn landgoed ontnomen hadGa naar voetnoot(1), trof men onder hen eenvoudige burgers aan, zooals de Gentenaren Walter Spronck en Simon SaphirGa naar voetnoot(2). Jan Zonder-Land spande alle pogingen in om de vorsten, den adel en de steden op zijne hand te krijgenGa naar voetnoot(3). Hij wenschte den hertog van Brabant geluk met zijne zegepraal over de Luikenaars, leende geld aan de gravin van VlaanderenGa naar voetnoot(4), gaf vrijgeleiden aan de kooplieden, onderhandelde met de gemeenten, kocht de hulp van de verarmde ridders, die hunkerend de hand uitstaken naar de schoone zilverlingen die overvloedig uit 's konings kassen vloeiden. De beweging was te algemeen om, op den duur, Ferrand niet mede te sleepen. Deze was overigens verbitterd op zijn leenheer en zag zich, door de ontrouw van een deel des adels, wel gedwongen in het Engelsch verbond te treden. Graaf Philips van Namen overleed in October 1212 en, in de maand April daaraanvolgende, huwde Hendrik van Brabant, te Soissons, zijne weduwe, met Philips-August's toestemming. Dit was de prijs voor het bondgenootschap van den hertog, doch daardoor mocht het huis van Henegouw op het Naamsche niet meer rekenen. Dientengevolge weigerde Ferrand deel te nemen aan den krijgstocht dien Philips-August tegen Engeland bereidde. Dit was de vredebreuk. Toen Philips-August door den paus belet werd in Groot-Brittanje te landen, gebruikte hij zijn leger en zijne vloot tegen Vlaanderen. Zijne troepen overvielen het land langs het Zuiden, terwijl de Fransche schepen ter reede van Damme lagen (Mei 1213). Vlaanderen was tot dien onverwachten aanval niet voorbereid. De meeste steden | |
[pagina 219]
| |
waren te dien tijde nog slechts door grachten verdedigd en, ter uitzondering van Gent, boden zij geen wederstand. De veldtocht was feitelijk niets meer dan een parademarsch. De koning kon ongehinderd tot in het hart van Vlaanderen dringen: hij kwam tot aan de drabbige oevers der Hont die zijn lofredenaar Willem Brito, in zijne begeestering voor eene zoo verre verovering, met de ijzige streken van het hooge Noorden vergelijktGa naar voetnoot(1). Terwijl de Fransche soldaten Brugge plunderden en ‘als sprinkhanen’ op de langsheen de kaaien van Damme gestapelde koopwaren vielen, had Ferrand de wijk genomen naar het eiland Walcheren, nadat hij vooraf een verdrag met Jan Zonder-Land gesloten had. Weldra verscheen eene Engelsche vloot in het Zwijn. De Fransche schepen, beladen met tonnen geld, - de soldij van de troepen, - werden aangevallen en verbrand, en de koning zag zich gedwongen den aftocht te blazen, nadat hij de steden ontzaglijke oorlogsbelastingen opgelegd had. Dadelijk na dien aftocht waren de sporen der Fransche verovering verdwenen. Ferrand volgde den koning op de hielen en nam, achter zijn rug, weder bezit van het land. Philips-August had gehoopt toch ten minste Waalsch-Vlaanderen te kunnen behouden; daarom had hij te Rijsel eene bezetting achtergelaten. Doch nauwelijks was hij weg of de burgers openden hunne poorten voor den graaf. Het koninklijk leger kwam terug en stak de stad in brand om dit ‘verraad’ te wrekenGa naar voetnoot(2). Hendrik van Brabant had Philips-August bij zijnen tocht in Vlaanderen niet kunnen bijstaan, want de oorlog tegen het land van Luik hield hem opnieuw bezig. Reeds in de maand October drong zijn leger Haspengouw binnen. Nu bevond hij zich tegenover een algemeenen wederstand. Inderdaad, van lieverlede ontwaakte in die grondgebieden een bewustzijn van locale vaderlandsliefde. De oorlogen werden niet meer uitsluitend tusschen de vorsten, doch tusschen de rondom hen geschaarde bevolking geleverd. Vlaanderen was kort te voren, bij den inval van Philips-August, ontwaakt en had het juk afgeschud. | |
[pagina 220]
| |
Hunnerzijds richtten de Luikenaars zich in massa tegen de Brabanders. In de kerken van de dorpen welke de gebanvloekte hertog doortrok, vond hij de met doornen omvlochten kruisbeelden op den vloer van het koor liggen. Bij de godsdienstoefeningen werd niet meer gezongen en zwegen de klokken. Als de hertog vóór de stede kwam, vond hij ze in staat van verdediging, omgeven van sterke muren met torens. Daar hij ze niet verrassen kon, trok hij in de richting van Montenaken af. Daar, in de velden van Steppe, noodigde het Luiksche leger hem ten strijde (14 October 1218). Het bestond slechts uit benden gemeentetroepen. Nauwelijks een vijftiental van de vijfhonderd ridders van Haspengouw hadden den oproep van den bisschop beantwoordGa naar voetnoot(1); de anderen, die in Engelsche soldij stonden, waren in Vlaanderen. Voor de eerste maal zouden, in de Nederlanden, steedsche troepen zich met een leenroerig leger meten. Zij doorstonden dapper de proef: de Brabantsche ruiters kwamen aanrennen op de in den grond geplante lansen der burgers van Luik, Hoei, Dinant en Fosses. De slag van Steppe was de voorbode van dien welke, honderd jaar later, op het grootscher tooneel van Kortrijk's veld zou geleverd worden. Niet alleen openbaarde hij de macht van het steedsche voetvolk, wanneer het door bekwame oversten aangevoerd werd en in verdedigende stelling kon blijven. De zegepraal van het Luikerleger was vooral aan zedelijke oorzaken te danken. In de fabelachtige overleveringen omtrent die zegepraal, ontdekt men duidelijk de uitdrukking van een wezenlijk gevoel van vaderlandsliefde. De toon van den schrijver van het Triumphus Sancti Lamberti is niet minder vurig dan die van Van Velthem, als hij den Sporenslag bezingt. Men vertelde dat voorteekenen en verschijningen de zege voorspeld hadden; de reizigers die 's nachts over het slagveld trokken, meenden wapengekletter te hooren: men zei dat de zielen der gesneuvelden den strijd voortzettenGa naar voetnoot(2). De banier van Sint-Lambrechts, onder welke | |
[pagina 221]
| |
de Luikenaars gestreden hadden, werd sedert dien de nationale vlag des lands, en de verjaardag van den slag werd te Luik nog langen tijd plechtig herdacht. Terwijl de Luikenaars hunne zegepraal voortzetten, in Brabant drongen, dorpen verbrandden, de stad Leeuwe plunderden, maakte Ferrand die aangelegenheden ten nutte om op zijne beurt het graafschap te overvallen; hij kwam tot aan de poorten van Brussel. De hertog was gedwongen te onderhandelen. Hij moest zich vóór Hugo van Pierrepont vernederen, biddend in zijne hoofdstad verschijnen en knielend opheffing van den banvloek vragen. Doch, terwijl hij den bisschop den vredekus gaf, had hij weer andere plannen in het hoofd. Hij maakte rechtsomkeert, liet Philips-August in den steek en knoopte opnieuw betrekkingen aan met Otto van Brunswijk, die toen door de Nederlanden naar Vlaanderen trok om zich daar te vereenigen met het tegen Frankrijk opmarcheerende Engelsche leger. Evenals hij vroeger, als bondgenoot der Hohenstaufen, zijn oudsten zoon had doen trouwen met de dochter van Philips van Zwaben en dat hij zelf de dochter van Philips-August tot vrouw genomen had, verloofde hij nu zijne dochter Maria met keizer Otto. Dat tevens met Guelfen, met Gibellijnen en met Frankrijk verwantschapte huis van Brabant was alleszins waardig van de schommelpolitiek van zijn hoofdGa naar voetnoot(1). Hendrik's laatste zwenking was overigens niet minder belangloos dan de vorige. De hertog zag in zijn nieuwen schoonzoon slechts een bondgenoot tegen den bisschop van Luik. Hij wachtte zich wel, tegenover hem, al te stellige verbintenissen aan te gaan. Hij bleef in betrekking met den koning van Frankrijk en, als men Willem Brito gelooven mag, moet hij, den vooravond van den slag van Bouvines, zijn schoonvader kennis gegeven hebben van de bewegingen der verbonden troepenGa naar voetnoot(2). Ondertusschen was het keizerlijk kamp een nest | |
[pagina 222]
| |
van kuiperijen tegen Hugo van Pierrepont, wiens grondgebied reeds op voorhand door de vorsten verdeeld werd. Hendrik vroeg Hoei, Reinier van Boulogne kreeg Dinant, Ferrand eischte afschaffing van de manschap, die hij den bisschop voor het graafschap Henegouw verschuldigd wasGa naar voetnoot(1). Doch al die schoone plannen liepen op niets uit. Frankrijk's zegepraal te Bouvines (27 Juli 1214) bracht de Engelsch-Guelfische samenspanning een doodelijken slag toe, en van de zoo ongeduldig verwachte grondgebiedsverdeeling was verder geen spraak. Een gansch nieuwe toestand begon. Het was voor lang gedaan met die schommelpolitiek welke de vorsten tot dan gevolgd hadden, door afwisselend van Capetingers naar Plantagenet's, van Plantagenets naar Capetingers, van Hohenstaufen naar Guelfen en van Guelfen naar Hohenstaufen over te loopen. Nu stonden zij tegenover Frankrijk's oppermacht, die voortaan zoo stevig bevestigd was dat alle poging tot verzet hersenschimmig werd en dat, tot het einde der XIIIe eeuw, de Nederlanden nog slechts eene aanhoorigheid der Capetingische monarchie schenen. Hendrik van Brabant verzoende zich dadelijk met den overwinnaar. Hij verzaakte aan zijne aanspraken op het graafschap Namen, dat een Franschen vorst, Pieter van Courtenay, ten deel viel. Hij staakte zijne ondernemingen tegen den bisschop van Luik, al te gelukkig Frederik II, den nieuwen koning van Duitschland, te mogen huldigen en van hem een deel van Maastricht in leen te ontvangen. Als de invloed van Philips-August zoo groot was in Lotharingen, dat hem niet toebehoorde, kan men zijne houding oordeelen tegenover Vlaanderen, dat een leen van Frankrijk was. Hij plukte eindelijk de vrucht van zijn twintigjarig streven. Het was voor hem een dag van zege als Ferrand gevankelijk binnengebracht werd in dat zelfde Parijs, op wiens voornaamste brug Philips van den Elzas zich beroemd had zijne banier te zullen planten. Wel is waar bleef Joanna in bezit van het graafschap, doch onder welke voorwaarden! Zij moest beloven Valencijn, Ieperen, Oudenaarde en Kassel te doen ontmantelen | |
[pagina 223]
| |
en hare andere versterkte steden hoegenaamd niet te veranderenGa naar voetnoot(1). De groote gemeenten van het land gaven gijzelaarsGa naar voetnoot(2). De edelen verbonden zich schriftelijk den graaf niet meer te zullen dienen en stelden borgen tot onderpand van hun woordGa naar voetnoot(3). De hoofden der Fransche partij in Vlaanderen, de burggraven van Gent en van Brugge kwamen met hunne aanhangers in het land terug; reeds in October kreeg de gravin bevel van den koning hunne landgoederen terug te geven. Philips-August schijnt voornemens geweest te zijn Ferrand levenslang gevangen te houden. Zijn zoon, gesproten uit zijn huwelijk met Isabella van Henegouw, had rechten op het graafschap, zoo Joanna kinderloos stierf. De gelegenheid, Vlaanderen met de bezittingen van het huis van Frankrijk te vereenigen, was verleidendGa naar voetnoot(4). En toch was het juist die zoon, die, als hij koning geworden was, Ferrand de vrijheid teruggaf. De hertog van Bretagne had Ferrand's huwelijk door den paus doen verbreken en wilde met Joanna trouwen. Lodewijk VIII vond nu geen ander middel tot verijdeling van dat voornemen, - dat eene geduchte leenroerige macht tegen de kroon tot stand zou brengen, - dan den overwonnene van Bouvines in vrijheid te stellen. Joanna en Ferrand trouwden opnieuw, nadat de gravin beloofd had een rantsoen van 50,000 pond parisis te betalen en in het verdrag van Melun (5 April 1226) toegestemd hadGa naar voetnoot(5). Dit tractaat regelde, tot het einde der XIIIe eeuw, de betrekkingen van Vlaanderen met de Fransche koningen. De graaf en de gravin verbonden zich hunnen leenheer trouwelijk te dienen, dezerzijds de Schelde geene nieuwe vestingen te bouwen en er de oude slechts met zijn uitdrukkelijk oorlof te veranderen. Zij moesten de ridders en alle steden van Vlaanderen dwingen, op straffe van verbanning of verbeurdverklaring, | |
[pagina 224]
| |
den koning trouw te zweren en te beloven hem met raad en daad bij te staan, zoo bovenbedoelde verbintenissen niet nageleefd werden. Ten slotte legden zij zich de verplichting op, zelf van den paus eene bulle te bekomen, die hen met den banvloek bedreigde, zoo zij deze overeenkomst mochten schenden. Ferrand kwam na eene twaalfjarige gevangenschap in Vlaanderen terug. Hij werd op de hielen gevolgd door meester Alberik Cornut en door Hugo van Athis, die uit Parijs gezonden waren om den inhoud van het verdrag af te kondigen, en edelen en gemeenten in den eed te nemen. Nergens ontmoetten zij wederstand en in de Fransche archieven vindt men nog de oorkonden waarin baronnen, ridders, baljuws en schepenen doen te weten dat zij op de heilige reliquieën gezworen hebben den koning tegen hunnen zeer geliefden heer te ondersteunen, zoo deze, wat God verhoede, zijn woord verbreektGa naar voetnoot(1). Van toen af was Ferrand de trouwste en de gehoorzaamste van 's konings grootvazallen. Niet alleen nam hij geenerlei deel aan den opstand van de Fransche vorsten tegen Blanca van Castilië, doch hij deed zelfs ter wille van de koningin eene diversie in ArtesiëGa naar voetnoot(2). Zijne eerzucht was verzwonden en zijne macht gebroken. Na zijnen dood (1233), stemde Joanna er in toe, hare dochter en eenige erfgename Maria, zoodra deze acht jaar oud zou wezen, aan de hoede van Lodewijk IX te vertrouwen en, tot den dag van haar huwelijk met's konings broeder, Robrecht van Artois, aan het Fransche hof te laten opvoedenGa naar voetnoot(3). Doch de dag was nog niet aangebroken waarop Vlaanderen een Franschen vorst zou hebben: de dood der kleine Maria (1236) vernietigde de hoop die voor korten tijd op haar gevestigd was. |
|