Geschiedenis van België. Deel 1
(1902)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendVan de eerste tijden tot het begin der XIVe eeuw
Henri Pirenne, Geschiedenis van België. Deel 1. Van de eerste tijden tot het begin der XIVe eeuw. Samenwerkende Volksdrukkerij, Gent 1902
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 205 B 1
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Geschiedenis van België. Deel 1. Van de eerste tijden tot het begin der XIVe eeuw van Henri Pirenne uit 1902. Het werk is vertaald door Richard Delbecq. Het gehele werk bestaat uit 7 delen.
redactionele ingrepen
p. 161: de kop ‘Inleiding’ is tussen vierkante haken toegevoegd.
p. 345: de kop ‘Inleiding’ is tussen vierkante haken toegevoegd.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. II, IV, XII, 2, 158, 160, 342, 344, 404, 418 en 442) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina I]
GESCHIEDENIS VAN BELGIE
Van de eerste tijden tot het begin der XIVe eeuw
[pagina III]
GESCHIEDENIS VAN BELGIË DOOR H. PIRENNE
Hoogleeraar aan de Hoogeschool van Gent
I
Van de eerste tijden tot het begin der XIVe eeuw
VERTAALD naar de tweede, herziene en verbeterde Fransche uitgave DOOR Richard DELBECQ
GENT SAMENWERKENDE MAATSCHAPPIJ ‘VOLKSDRUKKERIJ’, HOOGPOORT, 29
1902
[pagina 435]
INHOUD
Voorrede | blz. V | |
EERSTE BOEK | ||
DE NEDERLANDEN TOT DE XIIe EEUW | ||
HOOFDSTUK I | ||
Het Romeinsch en het Frankisch tijdvak | ||
I. | - Romeinsch België. - De Keltische volksstammen, 3. - De provinciën Belgica secunda en Germania inferior, 4. - De invoering van het Christendom, de bisschoppelijke inrichting, 6. | |
II. | - De Germaansche volkplanting. - Indringing van Germaansche elementen tijdens het Romeinsch tijdvak, 7. - De Frankische inval, 9. - Het bevolken van België door de Franken, 10. - Het kolenwoud stuit de Frankische volkplanting, 13. - Het Waalsch grondgebied, 14. - Ripuariërs, 14. - Friezen en Saksen, 15. | |
III. | - De kerkelijke inrichting. - Tijdelijke verdwijning van het Christendom, 15. - Herstelling der diocesen: Sint Amand en zijne opvolgers, 17. - Invloed van de Romeinsche burgerlijke omschrijvingen op de kerkelijke omschrijvingen, 19. - Noch de grenzen der diocesen noch de politische grenzen komen overeen met de grenzen der rassen, 20. | |
IV. | - Eerste ontmoetingen tusschen Franken en Walen. - De germanisatie der Walen, 23. - Invloed van de groote domeinen op de betrekkingen. tusschen beide rassen en op de maatschappelijke inrichting, 25. | |
V. | - Het Karolingisch België. - Afzondering der Nederlanden gedurende het Merovingisch tijdvak, 27. - Hunne voordeelige ligging onder het Karolingisch tijdvak, 28. - Invloed van de Karolingische beschaving op gebied van kunsten, letteren, godsdienst en economische bedrijvigheid, 30. |
[pagina 436]
HOOFDSTUK II | ||
Het ontstaan van het hertogdom Lotharingen en het graafschap Vlaanderen | ||
I. | - De verdeelingstractaten der IXe eeuw. - Het verdrag van Verdun: ontstaan van het koninkrijk Lotharingen, 34. - Het verdrag van Meersen, einde van het koninkrijk Lotharingen, 36. | |
II. | - De invallen der Noormannen, 37. | |
III. | - Het koninkrijk en het hertogdom Lotharingen. - Opkomst der eerste leenroerige dynastieën, 40. - Tijdelijke heroprichting van het koninkrijk Lotharingen, 42. - Zwentibold en Reginar Langhals; verbond van Reginar met de Fransche Karolingers, 43. - Giselbert; vereeniging van Lotharingen met Duitschland, 46. | |
IV. | - De eerste graven van Vlaanderen. - Ontstaan van het graafschap Vlaanderen, 47. - Boudewijn I en Boudewijn II, 49. | |
HOOFDSTUK III | ||
Keizerdom, Kerk en leenroerigheid in de Nederlanden, tijdens de Xe en XIe eeuw | ||
Inleiding, 52. | ||
I. | - De keizerlijke Kerk. - De politiek van Otto I in Lotharingen, 53. - Bruno en de Lotharingische Kerk: Lotharingen wordt eene Duitsche provincie, 55. - Verdeeling in Opper- en Neder-Lotharingen, 61. | |
II. | - De bisschoppen en de wereldlijke vorsten. - Monarchale gevoelens van de Lotharingische bisschoppen. 61. - Hun strijd tegen den vijandigen leenroerigen adel, 63. - Tusschenkomst der koningen van Frankrijk, Reinier van Henegouw en zijne zonen, 67. - De Karolingische hertogen, 67. - Het huis van Ardenne, 70. - Godfried met den Baard, 73. - Godfried met den Bult, 76. | |
III. | - De kloosterhervorming en hare gevolgen. - De godsdienstige toestand, 78. - Geeraard van Brogne en de hervorming van de Lotharingische kerk: stichting van nieuwe abdijen, 80. - De Cluniacenzer hervorming verspreidt zich uit Frankrijk in de Nederlanden, 85. - Hare gevolgen, 86. - Houding der bisschoppen, 87. - Verzwakking en val der Keizerlijke kerk gedurende den investituur-strijd, 89. - De begeestering van de Nederlanden voor den kruistocht getuigt de verandering die in de politieke en godsdienstige gedachten gekomen is, 93. | |
IV. | - De vorderingen van het Vlaamsche huis. - Vlaanderen is het volmaaktste type van den leenroerigen staat, 94. - Zijne bevolking is Germaansch in 't Noorden en Romaansch in 't Zuiden, 95. - Stijgende macht der graven, dank zij de zwakheid der koningen van Frankrijk; Arnold I en zijne opvolgers, 96. - Boudewijn IV, Boudewijn V en Boudewijn VI, 98. - Robrecht de Fries, 102. - Robrecht II, 105. - Boudewijn VII, 106. - Vlaanderen en Engeland, 107. |
[pagina 437]
HOOFDSTUK IV | ||
Het ontstaan der territoriale instellingen | ||
I. | - De Vlaamsche instellingen. - De verschillende elementen der vorstelijke macht, 109. - De godsvrede, 113. - Snelle uitbreiding van de grafelijke macht, 114. - De inrichting in Vlaanderen, 115. - Betrekkingen van de graven met de Kerk, 119. - Eenheidskarakter van de Vlaamsche staatsregeling, zoowel benoorden als bezuiden de taalgrens, 120. | |
II. | - De Lotharingische instellingen. - Ontstaan der wereldlijke vorstendommen: Henegouw, Brabant, Holland, 121. - Ontstaan der bisschoppelijke vorstendommen, 125. - Het land van Luik, 126. | |
HOOFDSTUK V | ||
Het economisch leven | ||
I. | - De domeininrichting. - Algemeene trekken van de bebouwing des bodems. 130. - Het type van het groot kloosterdomein, 132. - Het type van het groot wereldlijk domein, 136. - De ridderschap, 137. | |
II. | - De ‘novalen’. - Bijzondere toestand van de Nederlanden en vooral van de kuststreek, 140. - Overbevolking en hare gevolgen, 141. - Drooglegging en ontginning, 142. - De kustbewoners blijven vrij, 143. - Hunne bedrijvigheid op economisch gebied, 144. | |
HOOFDSTUK VI. | ||
Het geestesleven | ||
I. | - De letteren. - Verspreiding der Fransche taal in de Germaansche deelen van het land, 146. - De Keizerlijke Kerk bevordert de verstandelijke ontwikkeling, 150. - De geschiedschrijvers: Sigebert van Gembloers, 152. - Doornijk, brandpunt van beschaving in de Vlaamsche streek, 153. | |
II. | - De kunst. - De kunst ondergaat, in Lotharingen, Duitschland's invloed, 153. - De rol van Doornijk bij de ontwikkeling der kunst in Vlaanderen, 156. |
[pagina 438]
TWEEDE BOEK | ||
DE NEDERLANDEN IN DE XIIe EN XIIIe EEUW | ||
Algemeene trekken: Vermindering van den Duitschen invloed ten voordeele van den Franschen invloed; de steden krijgen belangrijkheid; eerste toenaderingen tusschen Vlaanderen en Lotharingen, 161. | ||
HOOFDSTUK I | ||
Het ontstaan van de steden | ||
I. | - Handel en nijverheid. - Middeleeuwsche oorsprong van de meeste Belgische steden, 165. - Ontwikkeling van den handel sedert de IXe eeuw, 166. - De verovering van Engeland door de Normandiërs met het oog op de economische ontwikkeling van België, 169. - Vlaanderen wordt de stapelplaats van den Europeeschen handel met Groot-Brittanje, 169. - De lakennijverheid, 171. - De metaalnijverheid, 173. - Stelling der Nederlanden aan het verbindingspunt der groote Europeesche handelswegen, 174. | |
II. | - De stadsinstellingen. - De eerste nederzettingen der kooplieden, 175. - Ontstaan der burgerij, 177. - Het stadsrecht, 177. - De gilden, 179. - De ‘poorten’, 180. - Houding van de geestelijke vorsten en van de wereldlijke vorsten tegenover de steden, 182. - De Luikersteden, 183. - De ‘commune’ van Kamerijk, 184. - De Vlaamsche steden, 187. - Hare eerste tusschenkomst in de staatkunde van het land na den moord op Karel den Goede, 189. - Hare betrekkingen met Dirk van den Elzas en zijne opvolgers, 191. - Invloed van Atrecht op de ontwikkeling van het gemeentewezen in Vlaanderen, 192. - De Brabantsche steden, 193.- De steden van Holland en Henegouw, 193. - Doornijk, 193. | |
HOOFDSTUK II | ||
De leenroerige politiek tot aan den slag van Bouvines | ||
I. | - Duitsche en Fransche invloed. - De Duitsche invloed neemt af, 194. - Strijd tusschen het huis van Limburg en van Leuven om den hertogstitel, 196. - Toenemende drukking van de wereldlijke vorsten op de bisschopsverkiezingen, 197. - Oorzaken der verwijdering van Neder-Lotharingen tegenover het Keizerrijk, 199. - De Fransche invloed wint veld, 201. - Philips-August en Philips van den Elzas, 202. - Opkomst, in Vlaanderen, van eene Engelsch-Guelfische en eene Fransch-Gibellijnsche partij, 205. - Hendrik I van Brabant, 206. - Boudewijn V van Henegouw (VIII in Vlaanderen), 207. - Boudewijn VI (IX in Vlaanderen), 209. - Philips-August slaagt in zijne eerste ondernemingen, 211. |
[pagina 439]
II. | - Duitsche en Fransche invloed (vervolg). - Vijandschap tusschen Brabant en het Luikerland ten gevolge van Brabant's economische belangen, 212. - Zegepraal van den hertog op den bisschop, 215. - Ferrand van Portugal en Philips-August, 216. - Strijd tusschen Engeland en Frankrijk om het overwicht in Vlaanderen, 217. - Vredebreuk tusschen Ferrand en Philips-August, 218. - Nieuwe vijandelijkheden tusschen Brabant en het land van Luik; de slag van Steppe, 219. - Het Engelsch-Guelfisch verbond in de Nederlanden, 221. - De slag van Bouvines en zijne gevolgen, 221. | |
HOOFDSTUK III | ||
De leenroerige politiek in de XIIIe eeuw | ||
Inleiding: De Fransche invloed en de toenemende belangrijkheid van de steden kenschetsen de geschiedenis der Nederlanden in de XIIIe eeuw, 225. | ||
I. | - De slag van Worringen. - De Brabantsche politiek in de XIIIe eeuw, 227. - Tusschenkomst der hertogen in het Luikerland, 228. - Hunne betrekkingen met het Keizerrijk, 229. - Jan I: zijne politiek behartigt de belangen der steden, 230. - De successie-oorlog in Limburg, 231. - De slag van Worringen, 233. - Jan I en Frankrijk, 234. | |
II. | - De strijd tusschen de d'Avesnes en de Dampierre's. - Staatkundige beteekenis van dien strijd, 236. - Het dubbel huwelijk van Margareta van Vlaanderen en zijne gevolgen, 237. - De uitspraak van Lodewijk IX, 238.- Holland's tusschenkomst; aard van de betrekkingen van dat graafschap met Vlaanderen, 239. - De d'Avesnes zoeken steun in Duitschland en de Dampierre's in Frankrijk, 242. - De zegepraal van Gwijde van Dampierre is tevens de zegepraal van den koning van Frankrijk, 243. | |
HOOFDSTUK IV | ||
Politieke en maatschappelijke veranderingen onder den invloed van handel en nijverheid | ||
I. | - De steden. - Economische ontwikkeling van Vlaanderen, 246. - Belangrijkheid van den zeehandel, 247. - Brugge als wereldstad; zijne vloot; zijne houding tegenover de Hanze en den groothandel, 248. - De graven van Vlaanderen beschermen den handel, 251. - De geldhandel: Lombarden en Joden, 254. - De munthervorming, 255. - - Vooruitgang der lakennijverheid, 256. - Markten, jaarmarkten, 257. - De Engelsche wol, 258. - De Londensche Hanze, 259. - Aard der betrekkingen tusschen kooplieden en ambachtslieden, 260. - Gilden en neringen der wolnijverheid, 261. - Maatschappelijke verhouding van wevers en vollers, 262. - Uitzicht der nijverheidssteden in de XIIIe eeuw, 264. - Steden, geestelijkheid en adel, 264. - |
[pagina 440]
Aangroei der steedsche bevolking, 266. - De Luikersteden, haar gemeentewezen, 268. - Het gemeentewezen in Vlaanderen, 271. - Het gemeentewezen in Brabant, 275. | ||
II. | - Het platteland. - Verval der groote domeingoederen, 277. - Vermindering van de klasse der ridders, 279. - Nieuw inrichtingstype in de Cistercienzer domeinen, 280. - Vooruitgang in het bevolken en bebouwen van den bodem, 281. - Vrijmaking der boeren; de ‘nieuwe steden’, 282. - De polders, 286. - Dichtheid der bevolking, 289. - Invoering van verbeterden akkerbouw; 290. - Vaarten en wegen, 291. - Verhouding der boeren in Vlaanderen en in Brabant, 292. | |
III. | - Staatsregeling in de grondgebieden. - Samenstelling der vorstendommen, 293. - Verdwijning van het oud leenroerig beheer, 294. - Het nieuw bestuurstelsel: de baljuws, 295. - De landskeuren, 298. - Uitbreiding van het vorstelijk gezag in Vlaanderen; de ‘voorbehouden gevallen’, 300. - Betrekkingen tusschen graven en steden, 301. - Staatsregeling van Brabant, 304. - Staatsregeling van het land van Luik, 305. | |
HOOFDSTUK V | ||
Taal, letteren, kunst, godsdienst | ||
I. | - De verfransching. - Overhand van Frankrijk op het gebied van letteren en kunsten, 308. - Voortgang van het Fransch in de Dietsche gouwen der Nederlanden, 309. - Verfransching van vorsten en edelen, 311. - Het Fransch als handels- en bestuurstaal, 312. - Invoering van het Fransch in Brabant, 318. | |
II. | - Het geestesleven. - De Fransche letterkunde in de Nederlanden; dichtkunde, leerdicht, geschiedkunde, 320. - Het dieren-epos, 324. - Invoering der hoofsche letterkunde in de steden, 326. - Overhand van de Fransche letterkunde in de Nederlanden, op het einde der XIIIe eeuw, 326. - Het Vlaamsch als bemiddelaar tusschen Fransche en Duitsche letterkunde, 327. - Hendrik van Veldeke, 327. - Willem, schrijver van ‘Reinaert’, 328. - Jacob van Maerlant, 329. - Invloed van Frankrijk op de kunst, 333. - Wording eener eigen kunst, 334. - Godsdienst, 335. - Ketterij; Lambrecht de Stotteraar, 338. - De begijnenhoven, 338. - Algemeen overzicht, 340. |
[pagina 441]
DERDE BOEK | ||
DE STRIJD TUSSCHEN VLAANDEREN EN FRANKRIJK | ||
Inleiding: Belangrijkheid van de XIVe eeuw in de geschiedenis der Nederlanden; Vlaanderen en Frankrijk; schipbreuk der Fransche politiek; Vlaanderen wordt een zuiver Germaansch grondgebied, 345. | ||
HOOFDSTUK I | ||
Maatschappelijke en staatkundige kenteekenen van den strijd | ||
I. | - Ambachten en poorters. - De Vlaamsche steden onder het patricisch stelsel, 348. - Stijgende vijandschap tusschen poorterij en ambachten, 352. - De eerste volksbewegingen; de valsche Boudewijn, 355. - Oorzaken van het verval van het patricisch bestuur, 357. - De volksomwenteling van 1280, 358. - Tusschenkomst van Gwijde van Dampierre, 359. - Verbond der patriciërs met Philips den Schoone, 362. | |
II. | - Graaf en koning. - 's Konings tusschenkomst in de regeering van Vlaanderen, 365. - De zaak van Valencijn, 368. - Gwijde keert zich naar Engeland, 369. - Afbreuk met Philips den Schoone, 373. - Fransche inval in Vlaanderen: Gwijde, 's konings gevangene, 379. - Vlaanderen wordt eene Fransche provincie; gevolgen daarvan voor de Nederlanden, 381. | |
HOOFDSTUK II | ||
De slag van Kortrijk | ||
I. | - Het jaar 1302. - Mislukking der Fransche politiek, 383. - Jacob van Châtillon en Pieter De Coninc, 384. - Gwijde's zonen sluiten een verbond met de steedsche democratie, 387. - De Brugsche metten, 388. - De slag van Kortrijk, 389. - Kenschetsen van die gebeurtenis, 391. | |
II. | - De vrede met Frankrijk. - Voortzetting van den strijd tusschen Vlaanderen en Frankrijk, 392. - De vrede van Athis, 397. - Houding der steden, 398. - Verzet der steden tegen Robrecht van Béthune, 399. - Hervatting der vijandelijkheden, 400. - De vrede, 403. | |
Chronologische tabellen | blz. 405 | |
Alphabetisch register | blz. 418 |