Geschiedenis van België. Deel 1
(1902)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendVan de eerste tijden tot het begin der XIVe eeuw
[pagina 159]
| |
Tweede boek
| |
[pagina 161]
| |
[Inleiding]Met de XIIe eeuw begint, in de Nederlanden, een nieuw tijdvak. De betrekkingen met de machtige naburen, de economische en de maatschappelijke toestand worden grondig gewijzigd en brengen daardoor ook veranderingen in zeden, gedachten en instellingen. Onder staatkundig oogpunt wordt vooreerst de vroegere toestand teenemaal omgekeerd. Lotharingen, dat tot het einde der XIe eeuw zoo nauw met Duitschland verbonden was, begint zich daarvan los te scheuren met den investituur-strijd, en op den duur bezit de keizer nog slechts een louter nominaal opperleenheerschap over de kleine leenroerige Staten die daar ontstaan waren. Doch Vlaanderen, dat vroeger teenemaal onafhankelijk van Frankrijk was, is voortaan blootgesteld aan de pogingen die de Capetingische dynastie aanwendt om het onder hare macht te brengen. In dien ongelijken strijd verliest Vlaanderen gedurig terrein: eerst Artesië, vervolgens het grootste deel van Waalsch-Vlaanderen. Onder Philips den Schoone is het voor een korten tijd bij de kroon ingelijfd; Gwijde van Dampierre, die in den Louvre gevangen zit, doet denken aan Reinier III, dien Otto verre in Bohemen verbannen had. De invloed des konings overschrijdt weldra de Schelde en verspreidt zich in de keizerlijke landenGa naar voetnoot(1). In de XIIe eeuw schijnt de koning van Frankrijk de wezenlijke opperleenheer der graven van Henegouw en der hertogen van Brabant. Aldus vindt men in de algemeene geschiedenis van Europa, gekenschetst door de stijgende macht van Frankrijk en de toenemende zwakte van het Keizerrijk, de geschiedenis van België in 't klein terug. Doch het Europa der XIIe eeuw bestaat niet alleen uit Frankrijk en uit het Keizerrijk. Engeland heeft naast hen plaats | |
[pagina 162]
| |
genomen en begeeft zich insgelijks naar dit worstelperk, dat de Nederlanden zijn, om deel te nemen aan den strijd dien beide landen elkander leveren. In de velden van Bouvines strijden de troepen van den graaf van Vlaanderen en van den hertog van Brabant naast de legerscharen van de drie groote vorsten der westerwereld. Zoo, gedurende het landbouwtijdvak der middeleeuwen, de leenroerigheid zich met ongemeene kracht in de Nederlanden vestigde, spelen de steden de hoofdrol, van het oogenblik dat handel en nijverheid ontwaken. Daar België tusschen de drie groote Europeesche mogendheden ligt, ligt het, inderdaad, ook op de aansluiting der groote handelswegen. Het is niet alleen het slagveld, doch ook de stapelplaats van Europa geworden. Dit land was, met zijne diepe zeeboezems en waterloopen, voor de Noorden voor de Oostzee, wat Italië voor de Middellandsche zee was. De steden waren schier zoo snel in Vlaanderen als in Lombardijë opgekomen en, hier evenals daar, gaf de economische macht haar ook de staatkundige macht. Aan alle groote gebeurtenissen nemen zij deel. De koning van Frankrijk, de koning van Engeland onderhandelen met Brugge en met Gent, evenals paus en keizer onderhandelen met Milaan, Verona en Padua. 's Lands vorsten moeten de poorterij der steden ontzien en, als men de zaak op de keper beschouwt, zijn hunne leenroerige oorlogen dikwijls niets anders dan handelsoorlogen. Nochtans zijn de Belgische steden niet, zooals de Italiaansche steden of de vrije steden van het Keizerrijk, onafhankelijke gemeenebesten geworden, is het haar niet gelukt de heerschappij harer vorsten af te schudden. De Belgische vorsten der middeleeuwen hadden, dank aan hunne steden, koninklijke inkomsten: de belastingen, in geld, die zij op de gemeenten lichtten, lieten hun toe, niettegenstaande de geringe uitgestrektheid van hun grondgebied, de machtigsten te evenaren. De domeininkomsten waren voor hen, zooals bij de meeste hunner tijdgenooten, het hoofdbestanddeel hunner begrooting niet meer. De door de steden gespeelde rol maakt, van de XIIe eeuw af, het beste deel uit van de geschiedenis der Nederlanden. Juist hierdoor onderscheiden deze zich teenemaal van hunne | |
[pagina 163]
| |
naburen, en bezitten zij een eigenaardig, duidelijk gekenschetst aanschijn. Nergens, blijkt het, kan men de werking die de burgerijen op de middeleeuwsche maatschappij oefenden, beter studeeren dan in die grondgebieden zonder eigen nationaliteit. Want deze werking uit zich hier zonder eenige inmenging. Door het nationaal bewustzijn, noch door de staatkunde eener machtige monarchie wordt zij tegengewerkt of bevorderd. Zij toont zich, om zoo te zeggen, in gansch hare naaktheid, alleen samengesteld uit hare hoofdelementen, - welsprekende blijk van de groote levenskracht die Maas- en Scheldevalleien bezielt. Vlaanderen heeft, door zijne snelle economische ontwikkeling, in de XIIe en in de XIIIe eeuw, eene steeds grooter wordende aantrekkingskracht op de andere deelen van België uitgeoefend. De haven van Brugge ontvangt de voortbrengselen van de bedrijvigheid op handels- en nijverheidsgebied van heel het land. Daardoor beginnen de beide, door de Fransch-Duitsche grens gescheiden groepen vorstendommen zich aan elkander te verbinden. Van lieverlede verdwijnt het onderscheid dat, gedurende het vorige tijdperk, zoo duidelijk tusschen Vlaanderen en Lotharingen bestond; menigvuldige en steeds krachtiger banden ontstaan tusschen hen. De leenroerige oorlogen zijn niet meer beperkt tot den linker- of den rechteroever der Schelde, doch strekken zich gelijkmatig op de beide oevers uit. In den strijd tusschen de d'Avesnes en de Dampierre's, waartoe schier al de staatkundige gebeurtenissen in België kunnen teruggebracht worden, zijn al de vazallen des konings van Frankrijk evenals die des keizers gewikkeld. Kortom, zoo de Nederlanden eerst in de XVe eeuw onder ééne zelfde dynastie zullen vereenigd zijn en één zelfden Staat zullen uitmaken, bereiden zij zich toch, reeds met de tweede helft der middeleeuwen, tot dien uitslag. Het verzwakt Keizerrijk moet toezien dat Lotharingen aan zijn gezag ontsnapt, zich naar het Westen richt en zijn lot met dat van Vlaanderen verbindt. Van dit laatste hangt nu de toekomst van de gezamenlijke Nederlanden af. In zijn strijd tegen Frankrijk is het niet alleen om zijne eigen onafhankelijkheid, doch nog om die van al de naburige vorsten- | |
[pagina 164]
| |
dommen te doen en, door zijn verzet tegen Philips den Schoone, heeft het de Capetingische monarchie belet de grens van den Rijn te bereiken. De verstandelijke invloed van Frankrijk op de Nederlanden was nog grooter dan zijn staatkundige invloed. In de Romaansche als in de Germaansche deelen van het land, bracht het zijne kunst en zijne letteren, evenals het, in de XIe eeuw, de Cluniacenzer hervorming ingevoerd had. Zijne chansons de gestes, zijne fabliaux, zijne gedichten werden nagebootst of overgezet. In Vlaanderen en in Brabant, in Henegouw en in Limburg, nam de adel zijne taal en zijne zeden aan. In de bouwkunst, nam de Gothische stijl de plaats van den Romaanschen stijl in. Waalsche en Dietsche studenten trokken allen naar de Parijzer hoogeschool. Door de veelvuldige betrekkingen die Vlaanderen met Frankrijk onderhield, paste het zich natuurlijk het eerst de Fransche beschaving aan. Door Vlaanderen's bemiddeling verspreidde deze zich eerst in Lotharingen, vervolgens in Duitschland. In de XIIe en in de XIIIe eeuw waren de Nederlanden, meer nog dan in de XIe, als het ware de makelaars voor het verstandelijk verkeer tusschen de beide groote Staten wier grens hun grondgebied doorsneed. |
|