De bezoekcellen zijn afgeschaft: wij zitten met ons vrouw aan een tafeltje. Wij mogen ze omhelzen, ‘ils peuvent baiser’, heeft de adjudant aan de cipiers gezegd. De duur van de afscheidskus wordt geregeld door een fluitsignaal. De bibliotheek bevat duizenden boeken: wat er verschijnt, krijgen wij te lezen: de gedetineerden doen ze binnen brengen. Zij blijven eigendom van de gevangenis.
En in de loop van de zomer zijn er openluchtvertoningen: ‘De gecroonde Leersse’ en ‘Hamlet’. Het kost geld: de gedetineerden betalen. Wij zitten in de grote tuin van de gevangenis, het personeel zit er met ons. Er zijn geen cipiers met geweren: het is bijna alsof wij fatsoenlijke mensen waren.
Voor de onterfden is er een sociale dienst; mensen die thuis te arm zijn om het geld voor hun cantine te krijgen. Sommigen verdienen een paar honderd frank in de maand met zakken plakken en zenden het geld aan hun vrouw. Er zijn er ook die verlaten zijn, vervreemd van hun thuis. Armoede heeft veel gezichten verwoest. Een steekproef op 400 gevallen heeft uitgewezen dat veertig procent der gezinnen ontbonden zijn. Dat procent gaat stijgend; vele vrouwen die jaren eerlijk hebben gevochten, zien geen uitkomst meer. Het grootste aantal ontbonden huwelijken is te vinden bij personen tussen 32 en 45 jaar. Een ellende zonder weerga.
Na een jaar was er een half millioen voor de sociale dienst binnen gekomen: giften van familieleden en gedetineerden, opbrengst van wat er in het zaaltje vooraan verkocht werd: werk van gedetineerden, schilderijtjes, tekeningen, snijwerk, geldbeugels, speelgoed. Een half millioen betaald door de gedetineerden en hun familie.
Zo wordt het leven voor de gevangenen draaglijker. In een verslag van de directie van de gevangenis aan het ministerie wordt het besluit uit dit alles getrokken:
‘Deze levenshouding mocht o.i. wel speciaal onderstreept worden bij gedetineerden die toch allen, onder diverse vormen, een uitzonderlijke tol aan leed en nood en kommer — voor hun gezinnen nog het meest — hebben gedragen