De stielmannen
Boven ons zitten nu mannen van het gemeen recht. Ongeveer een vierde zitten er voor zedenfeiten. Voor de grote meerderheid zijn het onverbeterlijke dieven. Ze zijn herkenbaar op het eerste gezicht.
Onze cipier die, omwille van zijn kwaliteiten, Tito wordt genoemd, gaat met die mannen heel wat vertrouwelijker om dan met ons. Hij voelt zich thuis in hun midden en zij beschouwen hem met de familiariteit die de verwantschap van geest en karakter geeft. Vooraleer ze in hun ‘préau’ binnen te laten, schertst en speelt hij met hen.
Er zijn cipiers die niet zonder bewondering over deze zware jongens spreken. Voor een beroepsdief die zich heeft toegelegd op het stelen van fietsen, hebben ze geen respect. Het is dwaas voor zo iets in de bak te willen vliegen. Maar er is hier een vent die zijn reputatie heeft gemaakt met moeilijke inbraken. Zelfs in een klooster heeft hij zijn vaardigheid getoond, en voor een brandkast deinst hij niet terug. Dat is een man, zegt de cipier vol waardering, dat is een stielman.
Die stielmannen zijn zo gemakkelijk niet als wij. Zij kennen de rechten die het reglement hen waarborgt; zij reclameren op het eten, op de cantine, op alles, en hun pen ligt steeds gereed om te schrijven naar het ministerie. En naar het schijnt, wordt naar hen geluisterd.
In den beginne hadden sommigen van deze collega's een oprisping van patriotisme; dan riep er soms één: ‘traîtres’, als hij ons zag. Tito grinnikte dan. Want ook hij draagt het hart op de rechte plaats evenals zijn medecipiers die heten: Molotov, de Melkboer, Frisco, Bikini, de Paardenkop, Jeannette en de Lokomotief. Sedert ze niet geslaagd zijn in hun examen voor een vaste benoeming, schijnen ze ons nog meer met de nek te bezien. Zij hadden o.m. het moeilijke rekenvraagstuk op te lossen: als ge 175 fr. cantinegeld hebt en ge bestelt voor 63 fr., en daarna voor 38 fr., hoeveel hebt gij uitgegeven en hoeveel blijft er over. De mannen die zo iets durven vragen moeten wereldvreemd