zorgt mij een plaats in een andere cel waar ik bij Vlamingen terecht kom die mij hartelijk ontvangen. De bibliothecaris van de vleugel is een oude kennis; hij bezorgt mij boeken. Want hier is keuze van boeken: zij werden alle binnen gebracht door incivieken: de opvoedende taak van de gevangenis heeft zich nooit tot een fatsoenlijke bibliotheek uitgestrekt.
Het leven in de cel valt niet zo zwaar als ik gevreesd had. Van mijn eerste maanden celgevangenis had ik een vreselijke herinnering bewaard. Men went aan alles; ik heb mij aangepast, hoezeer ik de beweging en het gezelschap van de barak mis.
Ik ben nauwelijks een paar dagen in de gevangenis of ik word bij de dokter geroepen. Het is niet voor het gewone onderzoek dat elke nieuwaangekomene moet ondergaan; dat is reeds voorbij. Ik sta voor een bejaard man, met een gezicht als een triestige baardfox. Hij spreekt traag en temerig. Hij zet een antiek trompetje op mijn hartstreek, nijpt even in mijn armen en geeft een klopje op mijn ribbekast. Hij weet niets, hij weet genoeg; dat is voor hem hetzelfde.
Anderhalf jaar geleden had de dokter van het kamp van Lokeren een attestatie ingestuurd over mijn gezondheidstoestand. Ze hadden dit papier in mijn dossier gestopt; een auditeur is verheven boven de ziekte van een inciviek. En op min dan dertig seconden had die gevangenisdokter bevonden dat een verblijf in de cel absoluut niet schadelijk was voor mijn gezondheid. Hij zou haast gezegd hebben: integendeel.
De zaak is dus aan het rollen. Ik zit nu zes en twintig maanden en ben nog niet ondervraagd. Ze zeggen mij dat het goed is, dat de tarieven aan het zakken zijn. Maar alles wat ge in de gazet leest wijst op het tegenovergestelde; alleen in West-Vlaanderen schijnen ze redelijk te zijn geworden.