welk volk? ‘Nicht raisonieren,’ zei Rodenbach. Wie offert verwacht geen loon.
Het valt mij op dat heel het Bedevaartcomité vastzit, op een paar uitzonderingen na. Het is de logica van Vlaanderen. De verbrijzelde zerkjes van Heldenhulde hebben de kerker als logisch slot. Laat ze maar verbrijzelen, daarbuiten, wat in het hart staat opgericht krijgen ze niet kapot.
Er is een zonderlinge wisseling van weemoed en geluk, van fierheid en bitterheid in mij. Ik heb de soldatenmantel gedragen en draag nu het boevenpak. Ik voel mij net zoals toen. Dat zit in u en niemand krijgt het er uit.
De namiddag vergaat; ik sluit de ogen en zie de massa van Diksmuide. Ik zie de grote titels en de vele kolommen in de Vlaamse kranten. Nu schrijven zij dat, wat te Diksmuide gebeurde, een onzuivere zaak was. Dezelfde mensen die met de lyriek van hun twijfelachtig proza rondom de volledige tekst van de toespraken kwispelstaartten. En van de honderduizend die daar waren, parlementsleden inbegrepen, was niemand die onwetend was van de geest die er heerste en van de betekenis van wat daar gezegd werd. Nu weten zij dat het verkeerd was. Hun geweten is retroactief zoals de strafwet van Londen.
De doden zijn nog het beste gezelschap.
En ik verwijl bij de doden.