moet verdwijnen. De hitte ligt zwaar op de barakken. Wij liggen in halve sluimer in de benauwde atmosfeer en voelen hoe de gloeiende zon over de planken weegt waartegen onze slaapstede staat. Het is alsof de tijd stilgevallen is. ‘Wij komen hier nooit meer buiten’, zegt iemand.
En nochtans gaan er enige naar huis. Mannen die reeds vroeger werden vrijgelaten en in de meidagen door ‘het volk’ opnieuw werden aangehouden. Zij hebben een paar maand extra internering gedaan zonder dat iemand kan zeggen waarom. Wat belang heeft dat? Wat is twintig jaar gevangenis vergeleken bij de eeuwigheid, zoals een aalmoezenier zich op verheven wijze uitdrukte.
Er zijn mensen in de barak die maar steeds over hun ‘geval’ praten. Zij willen iedereen ervan overtuigen dat zij niets gedaan hebben waarvoor zij kunnen gestraft worden. Het is een soort primaire autosuggestie om zichzelf gerust te stellen. Zij geven een hele boel ongevraagde uitleg en brengen er de helft van hun dorp bij te pas. Heel het klein gekuip, de schijnheiligheid, de haatdragende vroomheid. Ook daar is het christendom in wezen gestorven.
Daar zit ook een konijnen-gestapo. Hij wordt zo genoemd omdat hij ervan beschuldigd wordt ‘konijnen te hebben gevoederd voor den vijand’. Hij is doof, maar als er over hem gesproken wordt, verstaat hij het laatste woord. Hij ligt in ruzie met zijn vrouw, en komt ons een brief laten lezen die zij hem geschreven heeft. Zijn vrouw heet ‘Hortainse’ en zij is niet mals in haar bewoordingen. Sentimenteel is zij voor geen cent. Onze konijnen-gestapo moet nogal een zware hand hebben gevoerd over zijn ‘Hortainse’ en nu zij buiten zijn bereik is profiteert zij van de gelegenheid om hem eens te zeggen wat zij over hem denkt. Ook hij — Gust heet hij — is niet te pakken aan de sentimentele kant en doet voorspellingen voor de toekomst die weinig hoopvol zijn voor Hortainse. Zo, zo, zij wil geen geld meer geven aan de advocaat, en nu juist dat de zaak van Gust er zo schoon voor staat.
Voor een ander een brief schrijven is in dit geval zeer moeilijk. Gust geeft zijn mening over wat er moet instaan,