ten hebben om redenen die met een idee noch met een overtuiging iets te maken hebben. Zij schreeuwen het hardste, want zij moeten aan hun heidendom doen geloven door het geweld dat zij aan de dag leggen.
Een nieuwe golf van bloed en geweld slaat over het land. Na de Septemberdagen, de Meidagen. Nieuwe vrachten van afgeranselde en uitgeplunderde mensen worden naar kampen en gevangenissen gevoerd. En al de akeligheden die in de concentratiekampen gebeurd zijn en waar, voor een deel althans, belhamels uit die kampen zelf voor verantwoordelijk zijn, en de gruwelen die uzelf doen verachten omdat u een mens zijt, dat alles hebben wij gedaan.
Voor de poort van het kamp worden de vrouwen met hun pakjes tegen gehouden door een bende kerels waarvan de aanvoerders zeer weinig met politieke gevangenen uitstaans hebben. De gendarmen kijken toe en lachen: waarom zouden die mannen hun ‘goesting’ niet mogen doen? Voor de tweede maal wordt volmacht gegeven aan de straat. De brave burgers schudden hun hoofd en zeggen: wat wilt ge daar aan doen? Ja, wat kan een hele bevolking doen als een dozijn loeders zich alle gezag toekennen. Sedert lang heeft de burgerij afstand gedaan van alles wat niet achteruit kruipen en verloochenen is. En met één slag worden de pakjes van hogerhand afgeschaft ‘om voldoening te schenken aan de openbare opinie’.
Die ‘openbare opinie’ is meer dan ooit het scherm van hypocrisie. Nooit is zij een argument, steeds een voorwendsel. In dit geval bestaat de openbare opinie uit een ploeg kerels waarover allerhande dingen worden gefluisterd, maar die opstappen in stoeten en naar buiten als de dragers van burgerdeugd worden erkend. Kom maar op straat, de burgerij heeft reeds gecapituleerd, ook voor wat er verder te gebeuren staat. De openbare opinie heeft gesproken: daar loopt zij, de openbare opinie.