Het toeval
Het leven speelt zijn spel met ons. Er zitten nu vele mannen en vrouwen in de gevangenis die er niet gekomen zijn in de logische loop van hun daden- en gedachtenwereld, maar door het onberekenbare van het toeval.
Op een Zondagmorgen valt een kleine jongen — hij was nog een wiegekind — op zijn hoofd. Na wat gehuil van het kind en een geruststellend woord van de dokter, wordt alles vergeten. En als het kind een jonge man is geworden, maakt die val van jaren geleden zich voelbaar; soms wordt hij dooreen geschud door een hevige crisis die op vallende ziekte lijkt. Maar het blijft in de familie en de nieuwsgierigheid der mensen wordt er buiten gehouden.
Een flinke, mooie jongen is hij; hij is rijk, hij heeft toekomst. Hij wordt verliefd en verlooft zich. De oorlog breekt los; er is bezetting. Ook dat wordt men gewoon. En ook dan worden er feesten gegeven. De familie leeft buiten iedere politieke atmosfeer, zij is lichtjes liberaal omdat het in het milieu zo hoort en lichtjes franskiljon omdat het bij het andere past. Maar voor de rest wordt het leven aanvaard zoals het komt. Op een feestje waar de jonge man met zijn verloofde aan deel neemt, krijgt hij een toeval. Het meisje bedenkt zich, schrikt terug; de verloving wordt verbroken.
Rond die tijd valt het Duitse leger Rusland binnen; vele jonge harten kloppen in de opwinding van de tijd. Jonge mannen rukken op; in hen weerklinken de hevige opwekkingen die van op de kansel en in opwindende brochures weinige tijd tevoren de mannen tot weerbaarheid tegen het communisme opriepen. Zij gaan. Daar ligt de glans van het offer en van mannelijkheid in hun daad. In onze jonge man ligt het verdriet om wat is gebeurd en de wrok tegen het leven. Op een middag zegt hij aan tafel dat hij vertrekt naar het Vlaams Legioen.
Naast hem zit zijn jongere broer. Hij is engelsgezind. Hij houdt van zijn broer met die warme kameraadschap die de hoogste broederlijkheid is. Hij studeert nog aan het Atheneum en het woord der leraars klinkt vervelend in de