zoiets kan gevoed worden. Ik beschouw het dan toch als een blijk van waardering dat het mij ter lezing werd gegeven: ‘Indien gij niet wordt zoals deze kleinen, zult gij het rijk der hemelen niet binnentreden’. Ik denk aan andere Bijbelse woorden ten behoeve van de aalmoezenier en van zijn overheid. Maar de Bijbel is het uitverkoren gevechtsterrein van de sophist. En ik zeg alleen maar dat dit soort van heiligheid, zoals het hier te lezen staat, niet interessant is.
De aalmoezenier is een ambtenaar; hij voelt zich als dusdanig in de bijzondere toestand van hem die de mannen voor zich heeft waarover zijn baas zeer ontevreden is. Hij heeft dan ook als belangstellend toeschouwer de verlustiging bijgewoond in de kazerne waar hij ook zijn ambt van zielsverzorger en uitdeler van de geestelijke vertroosting uitoefent. Daar hebben ze een aantal gevangenen, die voor de gelegenheid gestapo's werden genoemd, op hun knieën naar de put doen kruipen waar vroeger de paarden kwamen drinken. Eens daar, werden zij in het gore water gebuiteld. De humor van de situatie ontging de aalmoezenier niet. Zijn lach was bescheiden als die van de fijnproever.
Hij is ook een sukkelaar van de Vlaamse Wacht komen opbeuren met het verkwikkende nieuws dat de eerste Vlaamse Wachter te Gent voor de Krijgsraad verschenen was en er twintig jaar had gekregen. En toen hij zijn vertroostend woord naar de vrouwenafdeling wilde brengen, ondervond hij dat de man heel wat makker is in het ongeluk dan de vrouw.