Face au mur
(1979)–Filip de Pillecyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
et inodores’Ga naar voetnoot1. Het is mogelijk dat zij eens zó geweest zijn, hoewel het moeilijk te geloven is. Nu zijn zij stinkend en vuil; zij geven, met de creoline waarmee zij ontsmet worden, de specifieke reuk van de cel. Zij dienen voor alles, voor het groot en voor het klein, waarmee dan de etensresten worden gemengd waar men geen blijf mee weet. Ook dat wordt men gewoon. Er is geen scherm in de cel waarachter gij u aan het oog der anderen kunt onttrekken; ook met een scherm krijgt het oor steeds zijn deel. Telkens als het gebeurt, gaan de anderen aan het venster staan dat voor de gelegenheid op een kier is gezet, trachten met opgeheven neus de frisse lucht in te ademen en kijken naar de wolken tot alles stil wordt. En als wij naar de ‘préau’ gaan op het ogenblik dat de emmers worden geledigd in een soort wasbak waarboven het woord ‘Evier’ staat, is heel de vleugel vervuld van een onnoemelijke stank. De ziel van de gevangenis heeft haar geur ‘sui generis’. Zij brengt ons terug naar de aard van alles. ‘Alles Scheisse’, zeggen de Duitsers. |
|