kunst,
in smartelijke zaligheid deinen doet op haar eindloos gebrokene purperen
golven.’
Dit was een der schoonste extasen waartoe Diepenbrock ooit gestegen is. En toch,
in ditzelfde opstel profeteerde hij reeds een evolutie, in het midden latend of
die groei zich al dan niet van Wagner af zou bewegen: ‘Vanwaar de regeneratie
haar uitgang zou kunnen nemen, daarover is het beter nu te zwijgen...’ Hoe is
zijn skepticisme bewaarheid geworden - tegen zijn eigen jeugddromen in!
Wij lazen na deze Tristan-opvoering een korte beschouwing van
Sem Dresden die culmineerde in de nuchter-sterke conclusie: ‘Er zijn in dit vier
uur lange drama met muziek, dat eenmaal de wereld - de muziekwereld, wel te
verstaan - veroverde, ook thans nog geniale fragmenten; en de dramatische
onderbouw, de middeleeuwse sage met haar symboliek blijft voor alle tijden sterk
genoeg. - Laten wij dan de lange stukken, uitweidingen, tirades zonder welke
Wagner nu eenmaal geen Wagner zou zijn en die met de beste wil niet genoten
kunnen worden, op de koop toe nemen. Zolang het nog kan.’ Het
is van belang de opinies van de leidende figuren van 1895 en van 1926 met
elkander te vergelijken. De publieke opinie, zowel van toen als van nu, kan
buiten beschouwing blijven; een cultuur, een beschavinsperiode werd altijd
slechts geschapen door de meningen der uitstekendsten dier periode.
Dresdens gedachten tonen scherp aan hoezeer onze generatie van Wagner vervreemd
geraakt is. Ik ken auteurs die hun meningen feller, heviger ‘anti’ geformuleerd
zouden hebben; maar op het hartstochtloos gevelde vonnis, neergelegd in de
slotclausule ‘Zolang het nog kan’, is geen hoger beroep mogelijk.
Maar wat heeft Wagner eigenlijk voor het muziekbesef van Diepenbrock en zijn
tijdgenoten betekend? Ik geloof dat wij die betekenis lange tijd zowel overschat
hebben als onderschat.