Taal en poësie van die tweede Afrikaanse taalbeweging
(1919)–E.C. Pienaar– Auteursrecht onbekend
[pagina 83]
| |
(Amsterdam) gepromoveer tot doktor in die H. Godgeleerdheid op 'n proefskrif in Afrikaans oor ‘Die Agnosticisme van Herbert Spencer,’ en hij was die eerste Afrikaner wat die moed gehad het om oor die diepsinnigste filosofiese vraagstukke te redeneer in ons ‘kombuistaal.’ Als redes daarvoor noem die skrijwer self: ‘Ek het dit gedaan uit nasionale selfrespek, uit die drang tot nasionale selfbehoud, uit nasionale pligbesef en ok - laat mij dit maar ronduit sê - uit nasionale trots.’Ga naar voetnoot1) Naar aanleiding van hierdie proefskrif skrijf prof. Marais nog in 1918: ‘Dr. Steenkamp schreef zijn doctorale dissertatie in 't Afrikaansch: en die dissertatie is lezenswaard, degelijk, echt wetenschappelijk. Ik vrees dat hij onder zijn landgenooten niet veel steun heeft ontvangen. Had hij in 't Kaapsch-Hollandsch (d.i. Hoog-Hollands) geschreven, hij zou ten minste in Nederland lezers gevonden hebben en misschien ook buiten de perken van Nederland. Door zijn taal echter, isoleerde hij zich van de wereld... zelfs in zijn eigen land.’Ga naar voetnoot2) Vir prof. Marais is dit dus 'n uitgemaakte saak dat nie die onderwerp van die skrijwer nie, maar sij taal die skuld dra van die beweerde ‘isolering.’ Daarom is dit van belang om in kort na te gaan hoedanig in Holland oor Afrikaans geoordeel werd sedert die ontstaan van die Afrikaanse taalbeweging. Reeds in 1881 skrijf C. Stoffel in 'n artiekel oor die ‘Regte Afrikaners’: ‘De Afrikaansche taalbeweging heeft mijns inziens alle recht van bestaan, en verdient de toejuiching van ieder, die het wel meent met onze Zuid-Afrikaansche stamverwanten... De Afrikaansche taal is op volkomen wettige wijze ontstaan en bezig denzelfden ontwikkelingsgang te doorloopen, die o.a. het Engelsch heeft in staat gesteld, niettegenstaande zijn bijna volslagen verlies van spraakkunstige vormen, de fijnste schakeringen der menschelijke gedachte uit te drukken. Wie zal zeggen welk eene toekomst voor haar is weggelegd, wanneer in latere jaren het schoone droombeeld van een Zuid-Afrikaansche Statenbond mocht worden verwezenlijkt? En daarom heb ik eerbied voor de “Regte Afrikaners,” die den moed hebben gehad een schijnbaar barbaarsch gebroken | |
[pagina 84]
| |
Hollandsch tot schrijftaal te verheffen: zij toonen daardoor een mannelijk vertrouwen in de toekomst te hebben; zij gevoelen dat een mensch zijn beste gedachten, zijn geheele hart alleen kan uitdrukken in de taal, die hij heeft opgevangen van de lippen zijner moeder, en dat de woorden, die in het dagelijksch verkeer van mond tot mond gaan, ook goed genoeg moeten zijn of zullen worden, om tot hoogere doeleinden te worden gebezigd. Niemand schame zich zijner spreektaal, want alleen deze is gansch het volk.’Ga naar voetnoot1) Presies teenoorgesteld hieraan was die mening van prof. Jan te Winkel in sij bekende verhandeling oor ‘Het Nederlandsch in Noord-Amerika en Zuid-Afrika’Ga naar voetnoot2): ‘De Patriottenpartij moet haar lievelingsdenkbeeld prijs geven en niet eene taal willen invoeren, die in niets anders hare kracht kan zoeken, dan in de gemakzucht der minst ontwikkelden onder de boeren. Voor het oogenblik kan die partij slechts de duurzame vestiging van het Nederlandsch tegenwerken, waardoor dus indirect de kansen van het Engelsch zouden rijzen, want dat zij zelf eenmaal zou kunnen zegevieren, acht ik - op grond van alles wat wij nu in het belang van het Nederlandsch in Zuid-Afrika hebben zien verrichten - eene onmogelijkheid.’Ga naar voetnoot3) En verder: ‘De Zuidafrikanen zullen zelf begrijpen, hoeveel grooter de beteekenis hunner taal en letterkunde zal zijn, wanneer zij zich aansluiten bij de acht millioen stamverwanten in Europa, die wel zullen willen lezen wat door hen in het Nederlandsch wordt geschreven, maar hun Zuidafrikaansch alleen maar voor een oogenblik als curiosum kunnen genieten.’Ga naar voetnoot4) In lijnregte teenspraak hiermee is wat die skrijwer iets vroeër verklaar na 'n uitvoerige bespreking van die Patriot-gedigte: ‘Wie eenig besef heeft van natuur en waarheid in de poëzie, zal begrijpen, dat een volk waaronder zulke gedichten, als wij aanhaalden, gemaakt worden, zich vrijvechten moet.Ga naar voetnoot5) Dat toch is geene verwijfde, geknutselde, geparfumeerde poëzie, maar de ware, de echte, de taal van het hart.’Ga naar voetnoot6) | |
[pagina 85]
| |
‘De taal van het hart’ een... curiosum!! Tereg het dr. Hesseling protes aangeteken teen eersgenoemde bewering. ‘Hoe kan men zoo iets zeggen van de waarachtige taal van een volk! Niet het Afrikaansch, maar het Nederlandsch tracht men in te voeren.’Ga naar voetnoot1) Dr. Hesseling was dit dan ook met die strekking van bowegenoemde betoog gladnie eens nie. ‘Wat naar mijne meening nog nooit is geschied en nimmer geschieden kan, dat is, dat een schrijftaal die van buiten is aangevoerd en door een kloof van twee eeuwen gescheiden is van de gesproken taal, ooit het voertuig kan worden van een nationale letterkunde, het eenige betrouwbare bolwerk tegen de veldwinnende macht van het Engelsch’Ga naar voetnoot2) En verder: ‘Er is naar mijn vaste overtuiging maar één middel om zulk een nationale letterkunde in de toekomst mogelijk te maken: het schrijven der volkstaal’Ga naar voetnoot3)... ‘De Afrikaansche taal zal dan niet worden wat men thans van haar zou willen maken: een zustertaal van de onze; zij zal blijven wat zij is: een bloedverwante van den tweeden graad, - geen zuster, om mij bij dat beeld te bepalen, maar een nicht. Wij kunnen daar vrede mee hebben, want het kiezen is niet moeilijk tusschen een aardig, levend nichtje en een pop die de kleeren onzer zuster draagt.Ga naar voetnoot4) In sij onvermoeide ijwer om van Suid-Afrika, wat die taal betref, 'n tweede Holland te wil maak, het prof. te Winkel hom later nog 'n paar maal besondig aan sulke onoordeelkundige uitlatinge als die volgende: ‘Met zijn Zuid-Afrikaansch kan ds. du Toit onmogelijk op den duur den strijd tegen het Engelsch volhouden. Onder de Hottentotten zou hij er een soort van litterair leven mee kunnen wekken, de beschaafden zullen er zich van afkeeren. Zij doen het reeds nu: niet alleen schrijven zij steeds, ook in hunne brieven, zoo goed mogelijk wat zij “Hoog-Hollandsch” noemen; maar zij zouden zich ergeren, als een predikant het waagde, hun in Zuidafrikaansch van den kansel toe te spreken’.Ga naar voetnoot5) Een uitspraak wat na 20 jaar reeds volkome middeleeuws klink. | |
[pagina 86]
| |
En nog eens dieselfde ou stokperdjie in 'n owerigens hartstogtelike pleidooi vir die saak van die Boere in 1899: ‘Dat de eigenlijke Hollandsch-Afrikaansche spreektaal ooit de heerschende schrijftaal in Zuid-Afrika zou kunnen worden, is hoogst onwaarschijnlijk. Zij is daartoe te arm en gelijkt daartoe te veel op de taal der Hottentotten; zij wijkt daartoe te veel af van de bijbel- en kanseltaal.’Ga naar voetnoot1) Van die Hotnotstaal vermeld 'n reisverhaal uit die end van die 16de eeuw: ‘Belangende haer spraeck is eenen gelyck ofte men een deel Calcoense hanen hoorden raesen, eeven gelyck is oock haer spraecke, daer van gy weynich anders cont hooren als clocken ende flueyten.’Ga naar voetnoot2) Maar laat ons aanneem dat prof. te Winkel met ‘de taal der Hottentotten’ bedoel kleurling-Afrikaans, d.i. een minder beskaafde vorm van Afrikaans, wat die nakomelinge van genoemde ‘Calcoense hanen’ in die loop van die tijd van die blanke inwoners in Kaapland oorgeneem het, of wat die Kaapse Maleiers vandag praat.Ga naar voetnoot3) Selfs dan was die allermeeste, wat 'n nugtere taalgeleerde sou kan beweer, dit: ‘Dat het eigenlijke kleurling-Afrikaansch ooit de heerschende schrijftaal in Z.-A. zou kunnen worden is hoogst onwaarschijnlijk. Zij is daartoe te arm en gelijkt daartoe te weinig op de taal der beschaafde Afrikaners.’ Of sou prof. te Winkel die Nederlandse spreektaal, ‘het algemeen beschaafd’, beoordeel wil sien volgens die spraakpeil van die Amsterdamse agterbuurtes of ‘het afgrijselijke plat-Leidsch’, om nou nie eens te praat van die ‘Nederlands’ van 'n negerkok aan boord van 'n Hollandse skip als maatstaf nie? Reeds is vermeld dat die nuwe taalbeweging dadelik steun gevind het bij tal van bekende Nederlandse taalgeleerdes. So skrijf o.a. dr. R.A. Kollewijn: ‘Het komt mij voor dat niets de Afrikaners zó kan verbinden, zózeer hun zelfvertrouwen kan sterken, als het besef dat hun Afrikaans niet is 'n minderwaardig dialekt, waarvoor zij zich eigenlik moesten schamen, maar “de | |
[pagina 87]
| |
taal van 'n volk”: een taal, die gesproken, geschreven wordt met herzelfde recht waarmee zich de Nederlander van het Nederlands, de Engelsman van het Engels bedient.’Ga naar voetnoot1) Vermelding verdien ook die ‘Afrikaanse Avonden’ wat onder leiding van Fr. Rompel veel daartoe bijgedra het om die nuwe beweging in ruimere kring in Holland bekend te maak. Verder het die Afrikaanse taalsaak voortdurend 'n warme pleitbesorger gehad in dr. N. Mansvelt, Oud-Superintendent van Onderwijs in Transvaal, wat bij verskillende geleenthede, o.a. op die 30ste Nederl. Taal- en Letterk. Kongres (1908), die goeie reg daarvan bepleit het. Blijkens bowegenoemde beskouwing, skijn prof. Marais nog altijd onder die indruk te verkeer, dat ‘Hoog-Hollands’ in Holland meer gewild is dan Afrikaans. Enkele aanhalinge kan bewijs dat juis die teendeel waar is. Nog vòòr daar eigenlik van letterkunde sprake was, skrijf dr. Hesseling ‘Ik houd te veel van alles wat echt en onvervalscht is om niet met grooter genot te lezen wat in 't zuiver Afrikaansch geschreven is dan de taal die een middending tusschen ons Hollandsch en dat der Boeren kan heeten.’Ga naar voetnoot2) En prof. de Vooys verklaar: ‘Wie in de letterkunde een spiegel van het leven zoekt, zal de geschriften van deze eerste periodeGa naar voetnoot3) - ze mogen dan in meerderheid onbeduidend zijn - niet vergeefs raadplegen. Al dadelik trekken de zuiver Afrikaanse ons veel meer aan dan de Hollandse. Men voelt hoe oorspronkelikheid van zegging, kleurrijke schildering van het omringende leven, zuivere weergave van diepere aandoeningen de moedertaal vereist.’Ga naar voetnoot4) En verder: ‘Hier te lande zullen weinige beoordelaars, mits ze niet met Scharten's vooroordeel behept zijn, niet zonder aarzelen de jonge Afrikaanse dichters verkiezen boven hun “zuiver-Nederlands” schrijvende mededichters.’Ga naar voetnoot5) Daarom verwonder dit ook nie dat die ‘eerstelinge van onse literatuur’ in Holland dadelik met warme belangstelling begroet werd. Daar sou 'n hele bloemlesing van waarderende woorde uit | |
[pagina 88]
| |
die Nederlandse letterkundige wereld kan saamgestel word, maar 'n paar aanhalinge is voldoende.Ga naar voetnoot1) ‘Zuid-Afrika zichzelf bewust, droomt van eigen letterkunde, regendruppels na langdurige droogte. Zie daar - en dat is de betekenis die dit alles voor ons heeft - het derde Nederlands sprekend gebied dat met iets eigens komt en kunst geeft, kunst als de beste Nederlandse, de warmste Vlaamse’.Ga naar voetnoot2) ‘En het proza van Preller, èn de verzen van Celliers leverden het heuglik bewijs dat het Afrikaans als letterkundige taal de proef doorstaan had. Meer dan alle voorafgaande pleidooien spraken nu de feiten. Wie oor heeft voor levend ritme, en gevoel voor oorspronkelike, individuele zegging, zal genieten van dat frisse proza. Het staat tegenover de korrekt-Nederlandse uiting van andere voorgangers, als een tintelende Vlaamse bladzijde van Verriest tegenover het verhollandste schrijven van oudere Flaminganten.’Ga naar voetnoot3) ‘Gedichten als In die konsentrasiekamp, Aan 'n Seepkissie, Die ou Blikkie ontroeren en grijpen aan als een verhaal van wee en ellende, dat spreekt met gebroken stem en u aanziet met oogen, die geen tranen meer hebben. Probeer die stukken, dat laatste vooral, eens voortelezen, waar gij bij het zachte lamplicht zit in uw vredig tehuis, en zie eens of gij de lezing ten einde kunt brengen!... Gelooft iemand voortaan niet, dat het Afrikaansch geschikt is om dienst te doen als voertuig van ware poëzie, laat hij dan den bundel van Leipoldt lezen en zich bekeeren.’Ga naar voetnoot4) Natuurlik is daar ook kritiek geoefen, ‘vernietigende’ kritiek! Carel Scharten kon sij lag nie hou nie vir die ‘doofstommentaaltje’, die ‘gebarsten viool’, die ‘ding zonder pooten, staart of ooren’, die ‘bastaardmopje’, ens.Ga naar voetnoot5) Waarom hij ons digters aangeraai het om liewers Engels te skrijwe, en daarbij glad vergeet dat Engels ook sonder pote, stert of ore is. So'n ‘kritiek’ maak egter alleen die skrijwer daarvan belaggelik. ‘Heeft een dergelijke hooghartige opmerking niet eerder zelf iets pijnlijk- | |
[pagina 89]
| |
lachwekkends’, - vraag prof. J.A. van Hamel - ‘en komt zij niet alléén voort uit 't in Holland helaas nu eenmaal te veelvuldige gevoel van afkeuring voor alles wat een béétje anders is: uit een typisch klein “Klein-Hollanderschap”?’Ga naar voetnoot1) Hoe weinig die Afrikaner hom van die wereld isoleer deur van sij eie taal gebruik te maak, selfs in Holland, blijk hieruit dat sedert jare drie tijdskrifte in Holland verskijn, waarin gereêld bijdrae in Afrikaans verskijn.Ga naar voetnoot2) Dit blijk verder uit die feit dat prof. Bodenstein van Amsterdam op sij kolleges, sowel als in openbare redevoeringe, nooit anders als Afrikaans praat nie. Dit blijk ten slotte uit die feit dat reeds vier Afrikaners in Groningen gepromoveer het op in Afrikaans gestelde dissertasies, 'n voorbeeld wat met hierdie werk ook deur Utrecht gevolg word.Ga naar voetnoot3) |
|