Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXVIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 227]
| |
van de vaerdigheit en schranderheit der Indianen gewag; hoedanigheden veel meer met de warmte der Zuider Gewesten overeenkomende, dan het koude van Europe. Wat de aanprikkeling en hoope van zyn oogmerk te bereiken, aangaat, 't kan zyn dat dit plaats in 't Ryk van den Mogol heeft, alwaar het Heidendom niet doorgaans heerst; maar dus is 't niet met andere Landen der Indiën gelegen, alwaar de Leeroeffening der Braminen zeer geacht is, en het gewoon bestier in alles 't geen de hoogmoedt en de ydelheit des menschen vleyen kan. Ga naar margenoot+ ‘Hunne eerste Leeroeffening, zegt Bernier, is over de Hanscrit, 't welk een taal t'eenemaal verschillende van de gemeene Indiaansche is, en word niet dan by de Geleerden beblokt,’ waarmede men het Hebreeuwsch, Grieksch of 't Latyn in Europe vergelyken kan. ‘Hanscrit wil zuivere taal beteekenen. Zy noemen die dus en geeven ze zelfs de naam van Heilige en Godlyke taale, overzulks zy meenen dat door middel van Brama, God in deeze taal de vier BethsGa naar voetnoot(a) verkondigt heeft, 't welk hunne gewyde Boeken zyn’, zoo dat deeze taal en deeze Boeken by hen de zelfde achting hebben, als by ons het Hebreeusch en de Bybel. Zy waanen dat deeze taal alzoo oud als Brama zy, waar van zy de ouderdam niet dan door Lecques of honderden van duizend jaaren tellen.... Hoe 't ook zyn mag, men zou niet ontkennen konnen dat ze zeer oud zyn, nademaal men hunne Boeken van den Godsdienst, die ongetwyffelt veel zyn, niet dan in deeze taal beschreeven vind, en dat de meesten van Philosofische Schryvers zyn, insgelyks van Geneeskunde in Dichtmaat, eenige andere in Dichtkunde, en veele andere Boeken, waar van men te Benares een groote Boekzaal vind. Na dat zy de Hanscrit, die zeer moeielyk is, hebben geleert, naardien zy geen goede Letterkonst hebben, leggen ze zich gemeenlyk op de Purance te leezen, die als een uitlegger en bekorter der Beths is: nademaal deeze Beths ongemeen groot zyn, ten minsten, vervolgt Bernier, die geenen die men my te Benares vertoonde. Zy zyn zelfs zeer raar, zoo dat myn Aga die nooit vinden kon om ze te koopen, welk een vlyt hy daar toe aanwende: ook houden zy die zeer geheim, beducht zynde dat 'er de Mahometanen zich Meester van maaken mogten, en verbranden, gelyk reeds dikmaals is geschied. Na de Purance leggen zich eenigen op de Philosofie, waarin zy waarlyk weinig vorderen. ‘Hunne zes voornaamste Philosofen maakenGa naar margenoot+ zes onderscheidene Sekten uit’, die alle haare Sektarissen hebben, en waar van geene van de jalouzy ontheven is, en van de voorinneeming die elders regeert. Ieder vleyt zich de waarheit te bezitten, en gelooft beter dan een ander de waare zin der Boeken te begrypen, die de verborgendheden deezer Wysgeerte behelzen. Behalven deeze zes Sekten, is 'er een by de Mogoleezen, die zich in twaalf takken verdeelt: ‘doch deeze Sekte is zoo gemeen niet als de andere: maar deeze Sektarissen zyn gehaat en veracht, als Ongodisten en Menschen zonder Godsdienst enz. De Leerzaame Boeken van alle deezeGa naar margenoot+ verscheidene Sekten, maaken van den eersten oorsprong der dingen gewag: maar zeer verschillende. Eenige willen, en behelzen dat alles uit kleine ondeelbaare Lichaamtjes is 't samengestelt, niet uit oorzaak van zyne vastigheit, .... maar om reden van zyne kleinheit; waarin zy de gedachten van Democritus en Epicurus naby komen, doch zeer verwardt,.... zulks men niet wel weeten kan waar aan zy zich houden..... 't kan zyn dat dit alzoo wel een misslag der Geleerden zy, als der Schryveren die zy uitleggen. Andere zeggen dat alles uit de stof, en gestalte is t'samengebragt.... Daar zyn 'er die leeren dat alles uit de vier Hoofdtstoffen en van Niet is gemaakt,... die byna weder tot onze ontbeering konnen. Zy staan veele wyzen van dit Niet toe. Daar zyn 'er die willen dat het Licht en de Duisternis de eerste beginzelen van alle dingen zyn.... Ook zyn 'er die toestemmen dat de ontbeering het Beginzel zy, of liever de ontbeeringen die zy van 't Niet onderscheiden. Noch zyn 'er eindelyk die meenen dat alles by toeval is t'samengevloeit.... Alle zyn ze echter daarin overeenkomende dat deeze Beginzelen eeuwig zyn.... In de Geneeskunde bezitten ze veeleGa naar margenoot+ kleine Boeken, 't welk veel eer verzamelingen van voorschriften, dan iet anders zyn. Het oudste en voornaamste is in Dichtmaat geschreeven,’ dit gebruik hadden eertyds veele Europische Volkeren, die de Geneeskunde in den rang van Goddelyke ver- | |
[pagina 228]
| |
borgenheden stellende, omzwagtelden deeze Geleerdheit met een vernuftelyke duisterheit van Dichtkunde; en om deeze reden is 't dat by de Gaulen, Grieken en Egiptenaren, de Priesters Geneesheeren waren: 't welk nu noch in de Oostindiën in gebruik is: gelyk we reeds hebben gezegt ‘De uitvoerlyke oeffening der Indianen is van de onze genoeg verschillende: zy gronden zich op deeze Beginzelen; dat een Zieke die de Koorts heeft, zeer weinig voedzel gebruiken moet; dat het voornaamste Geneesmiddel van Ziektens de onthouding is; dat men niets erger aan een Zieke geeven kan dan vleesch-sop, noch dat zich niet lichter in de Borst van een koortzige bederft; dat men geen bloedt, dan in een groote en blykbaare noodzaakelyk, laaten moet, als, wanneer men bezorgt is dat de hersschenen mogten geraakt worden, of als men ziet dat 'er een ontsteeking in de Borst, Lever of Nieren ontstaat.’ Het staat aan ons niet te beslechten, of deeze oeffening in eenige Beginzelen beter is Zy slaagt wel in de Indiën, en dit voldoet om tegen onze denkbeelden te bestaan. Ga naar margenoot+ ‘Wat de Ontleedkunde aangaat, kan men zeggen dat de Indianen niets daar van verstaan.... Nademaal zy nooit de Lichaamen der Menschen noch Dieren openen. Wegens de Starrekunde hebben zy hunne Tafels, waarna zy de Eklipsen voorzien en berekenen; en schoon dit niet met de rechtmatigheit der Europische Starrekundigen geschied, ten minsten komen zy 'er by na mede overeen: nochtans laaten ze niet na over den Eklips van de Maan, op de zelfde wyze dan over die van de Zon te redeneeren. Zy willen dat dit een zwarte en quaadaardige Demon zy, die haar qualyk handelt. Ook dryvenze ... dat de Maan vier honderd duizend Cosses bovenGa naar voetnoot(a) de Zon zy, te weeten, meer dan vyftig duizend Mylen; dat ze uit zich zelven verlichtende zy, en dat dit uit haar zy dat wy een zeker levend water genieten, 't welk zich verzamelt --- in 't brein, van daar als uit een Bron nederdaalende in alle de leden voor haare werking dienende. Zy meenen behalven dat, dat de Zon, de Maan en in 't algemeen alle de Starren Deutas (Geesten) zyn.’ Deeze twee laatste gevoelens zyn niet nieuw, noch den Indiaanschen Geleerden in 't byzonder eigen. ‘Zy waanen dat de Nacht invalt, wanneer de Zon ---- achter een Berg is, die zy in 't midden van de Aarde plaatsen; die zy veele duizenden van Mylen hoogte toeschryven, en waar aan zy de gedaante van een omgekeert suikerbroodt geeven, overzulks het by hen geen dag zy, dan wanneer de Zon van achter deezen Berg te voorschyn komt. Zy gelooven de Aarde vlak en driehoekigGa naar margenoot+ te zyn, dat ze zeven verdiepingen heeft, alle verscheiden in schoonte, volmaaktheden en Bewooners, en dat ieder van een Zee omringt is:’ Men kan 't geen hier voor van deeze Zeên gezegt is, naslaan, de Berg in 't midden des Aardbodems geplaatst en de verscheiden Orde van Geesten, en Onder-Goden Bewooners deezer Zeên. Alle deeze Denkbeelden naar de letter opgenomen, zyn onderwerpen van een vreemde warrede: maar zoude men niet gegrond zyn in 't beschouwen van de zelfde Lucht, op dien voet aan te zien als wy de beschryvingen na gaan die in de Boeken van Godvruchtigheit gevonden worden, zonder deeze van den Bybel te vergeeten? Wat zouden wy den Indianen antwoorden indien (wegens dat Jesus Christus heeft gezegt, dat deeze die in hem gelooven zouden, een Rivier van levend Water afvlieten zou) een Schilder van den Mogol zou geraaden en vinden te verbeelden een Gelovige van 't Christendom in 't Water smeltende, en wiens buikGa naar voetnoot(b) een onuitdroogbaare Bron worden zoude? Men zou immers met reden over des Indiaans bedryf spotten moeten. Wy gebruiken deeze wyze van redeneering, zonder echter ons in te beelden, alle de ongerymdheden der Grondregels van 't Heidendom op te lossen. Hunne Tydrekenkunde is alzoo gebrekkelyk als hunne Aardkloot-kunde. ‘ZyGa naar margenoot+ willen niet zeggen dat de Waereldt eeuwig is: maar zy maaken haar ongemeen oudt. Haare bepaalde duuring, zeggen ze, is van vier Dgugnes. Deeze Dgugne bestaat uit hondert Lecques, te weeten, uit hondertmaal hondert duizend jaaren.’ Nochtans komen ze over de duuring der Waereldt niet naaukeurig overeen: maar wy zullen in 't voorby aanmerken, dat alle de Aloude en Hedendaagsche Oostindianen in 't algemeen overeenstemmen om haar onvergelykelyk ouder te maaken, als zy volgens onze Grondstellingen is, en dit is zoo veel te verwonderlyker, dat de Asiaan- | |
[pagina 229]
| |
sche Volkeren, 't zy door overlevering of anderzins, iets naaukeuriger over deeze stoffe hebben bewaart. Ga naar margenoot+ Zy zyn mede over de Natuur der Geesten en Demons zeer verwardt. ‘Daar zyn, zeggenze, driederlei soorten; goeden, quaaden en onverschilligen .... Eenige willen dat ze uit het vuur zyn gemaakt, en anderen, dat ze uit het licht zyn voortgebragt; eenige, dat ze onbederflyk zyn; andere, dat ze zelf uit deelen van de Godheit bestaan; eenige eindelyk waanen dat ze afgescheiden Godheden zyn, door de Waereldt verspreidt.’ Wat de Natuurkunde aanbelangt, zyGa naar margenoot+ gelooven dat alle de Ondeelbaarheden van ieder Geslacht, die hun bestaan hebben en tot aan 't einde der Eeuwen bestaan zullen, van den aanvang der Waereldt geschapen zyn. Laat ons hun gevoelen verklaaren. Zy gelooven dat alle deeze Ondeelbaarheden in het eerste Zaadt van ieder Geslacht ingesloten waren, en dat zy in den tydt die Godt hun bepaalt heeft, niet doen dan zich ontwinden, om de plaats in te neemen, waar toe zy in de Waereldt gestelt zyn.
Einde van 't Derde Deels tweede Stuk. |
|