Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijV. Hoofdtstuk
| |
[pagina 86]
| |
laatste Zee overgestoken was, die Pascurbatée genoemt wierd, bevond hy zich in een Gewest Derpe geheeten. Hy bouwde 'er aan den Oever van de Zee een schoon Huis, bedienende zich van boomen uit een naby gelegen woudt. Hy verzuimde niets om deeze wooning tot een goed gebruik te maaken. Hy maakte 'er veele vertrekken in, alle op eene hoogte van verdieping, en verzag dit gebouw van hooge daken en torens, die rustende op den voet der muuren van dit huis, uitzicht op de Zee hadden, en ter andere zyde over de vlaktens en bosschen. Hy woonde 'er eenigen tydt alleen; rustende zich naar genoegen uit, wegens de ongemakken die hy geduurende zyne Reize geleeden had. Ga naar margenoot+ Naaulyks smaakte hy de zoetigheit zyner eenzaamheit, of die wierd door een onverwacht toeval ontrust. De Vrouw die hem toegeweezen was, door het naastgelegen Woudt gaande, en wandelende aan den oever van de Zee, bleef staan om dit nieuw gebouw te zien; want zy nooit iet diergelyks beschouwt had. Wyse haar dus in verwondering opgetoogen ziende, quam beneden verbaast staande over een zoo schoon voorwerp; want deeze Vrouw was van een volmaakte gestalte en blank, hebbende blonde hairen, gepoeiert en bereukwerkt met een aangenaame geur die zich ter plaatse van zyn verblyf verspreidde. Hy naaderde dit beminnelyk en bekoorlyk voorwerp. De Vrouw hier op een weinig schaamachtig: maar zich allenks daarvan ontslaande, vroeg hem, waarom hy haare wandeling en vermaak belemmerde in een plaats alwaar zy zich t' eenemaal alleen bevond. Hy antwoordde haar, dat Godt die de veroorzaaker van 't licht was, waardoor alle de zichtbaare voorwerpen zich vertoonden, hem ter deezer plaatse gezonden had, om deeze haare uitmuntende schoonheit, waarmede zy begaaft was, te pryzen, en dat dit niet billyk was dat ze in deeze eenzaamheit bleef; overzulks Godt haar het allerroemwaardigste geschaapen had. Hierom is 't, voegde hy 'er by, dat ik, om u te bezitten, zeven Zeên hebbe overgevaaren, en myn leven voor veele gevaaren bloot gestelt. Myne liefde is een zoo schoone vergelding waardig, en niets is 'er dan uwe verdienste en schoonheit, 't welk vermogende is de ongemakken te verzachten, die ik voor een zoo edel voorneemen geleeden hebbe. Ik verzoeke u dan myn gezelschap aan te neemen, en my als een vertroosting aan te zien die Godt u in uwe eenzaamheit toegezonden heeft. Ga naar margenoot+ Alzoo zy geen voorneemen had haar manier van leeven te veranderen, antwoordde ze hem; dat zy in zyn afwezen nooit vernomen had dat de tegenwoordigheit van een gezelschap haar noodig was; dat ze zelfs in dit oogenblik nu hy 'er van sprak zich niet geneegen voelde zyne aanbiedingen haar voorgestelt aan te neemen; dat ze derhalven dan bad, haar op haare wyze te laaten leeven en volkomen vryheit te genieten. Wyse echter zyn oogmerk niet konnende te leur stellen, noodzaakte haar in zyn Huis te treeden, en 'er de vertrekken van te bezien, geloovende dat om de schranderheits halven waarmede hy het gebouwt had, deeze Vrouw zich gunstiger voor hem toonen zoude: maar in tegendeel, gaf zy hem duidelyk te kennen, dat indien hy haar niet gaan liet, zy genoodzaakt zoude zyn, nooit weder onder zyn gezicht te komen; waarmede zy hem verliet, geevende te kennen dat ze niet voldaan was, overzulks hy haar als met geweld had willen ophouden. Hy hier over wanhoopig geworden, kon echter van zich niet verwerven haar te verlaaten, en met haar persoon, zich van 't grootste van alle vermakelykheden berooft te zien. Wyse dan de nacht in een groote en geduurige ongerustheit hebbende doorgebragt, besloot, zoodra als 't dag geworden was, alle soorten van middelen aan te wenden om haar weder te zien. Hy dwaalde allerwegen door 't Bosch, en quam eindelyk in een Vallei, alwaar hy deeze Vrouw zag bloemen plukken. Hy toetreedende voor dat ze hem gewaar wierd, sprak haar dus aan: oschoonheit, lieftalliger en schooner dan alle bloemen die de Aarde voortbrengt, de liefde die ik voor u hebbe, trekt my anderwerf tot u, om te beproeven of gy my gunstiger zult zyn. Ontvlucht my niet, bidde ik u, nademaal u reeds de merktekenen van achting, die ik voor u hebbe, gebleeken zyn. Ziende nu dat ze gehoor gaf, onderhield hy haar van de Schepping der Waereldt, en zeide haar wie zyne Ouders en Maagschap waren. Hy verhaalde haar hoe zyne Broeders zich in verscheiden Gewesten verspreid hadden; hoe dat hy veel gevaar in zyne reistogt hadde uitgestaan; hoe hy een schranderheit in Kunsten bezat, en welke verscheiden tekenen hy 'er van nagelaten had, alwaar hy gepasseert was. Tot besluit voegde hy 'er by, dat hy niet geloofde dat Godt hem in 't overvaaren van zeven Zeên zoo veel ongemakken en gevaar had laaten uitstaan, indien hy niet van voorneemen waare de bitterheit zyner moeiten en arbeidt te verzachten door de bezitting van een zoo beminnelyk persoon. De Vrouw toen wederom deeze aanspraak afbreekende, zeide hem, dat ze hem verzocht, zich met andere zaaken dan met dee- | |
[pagina 87]
| |
ze bezich te houden, en dat hy, wilde hy haar eenige gunst bewyzen, vertrekken moest, en haar met vrede laaten. Zy scheidden dus van elkander, en over deeze ontmoeting moeielyk geworden, wanhoopte hy door een zoo smertelyke scheiding. Al de vertroosting die hem overig was, bestond hier in, dat ze hem had te kennen gegeeven, dat zoo zy zich ter eeniger tydt genegen vond hem te hooren, zy hem wel zoude weeten te vinden. Wyse vertrekkende van de plaats alwaar hy zyne gansche vertroosting laaten moest, week naar een afgelegen eenzaamheit, zeer bedroeft zich van een voorwerp gescheiden te zien, waarvoor hy zoo veel liefde had; en zich onder de groene boomen op de kniën werpende, bad hy met de grootste ootmoedigheit en zachtmoedigheit aldus: O Godt! zeide hy, aan wien alleen de bewustheit van myn Wezen toebehoort; ik hebbe op uw bevel myne Broeders en Ouders verlaaten, dien ik mogelyk nooit wederom zien zal. Ik hebbe veelvuldige gevaaren in myne Reize uitgestaan. Ik hebbe allerlei bywooning verlaaten om my in de eenzaamheit bloot te stellen, met dat oogmerk van een persoon te bezitten, doch die verre van my door haare tegenwoordigheit te vertroosten, vermeerdert door haare wygering myne smart. Maak toch niet vruchteloos het oogmerk, waarom gy my geschaapen hebt, vergeld ook niet zoo qualyk alle mynen geledenen arbeidt, en verdoof dus niet alle de hoedanigheden die gy my gegeeven hebt. Gy hemels blaaugewelf, gy groen geboomte, waar onder ik my tegenwoordig bevinde, zyt getuigen van mynen arbeidt en smart! O Schepper van 't Heelal, indien gy de minste zucht voor mynen arbeidt hebt, geef my toch tekenen van vertroosting wegens 't geen ik nu lyde. Naaulyks had hy zyn gebedt geëndigt,Ga naar margenoot+ of een aangenaame windt blies over de bladeren deezer boomen, en hy hoorde een stem uit de zelve voortkomen, die zeide: Wat begeert gy Zoone van Pourous? waarop hy antwoordde, dat hy niets anders verzocht, als alleen dat de Vrouw die hy ontmoet had, door den band des Huwelyks zich onafscheidelyk by hem voegen mogte, zulks hy haar tot de uure zynes doods genieten mogt. Dit wierd hem dan onder voorwaarde toegestaan: dat hy Pagoden en Tempels onder de groene boomen te bouwen had, om 'er Godt te dienen en de Afbeeldzels aan te bidden, nademaal het ter deezer plaatse was, dat Godt hem verscheen. Eerlang hier na werd Jejunogundah (dus was deeze Vrouw genoemt) met de genegenheit voor Wyse ingenomen. Zy bezocht hem en gaf hem tekenen van haare Liefde. Zedert dien tydt leefden zy altoos te samen, en verwekten veele kinderen in hun Huwelyk; en dus wierd het Zuiden bevolkt. |
|