X. Hoofdtstuk.
Van de Bygeloovige Plegtigheden deezer Amerikaansche Volkeren, eer zy ter Jagt gaan, en van hunne Geloften.
Ga naar margenoot+ HennepinGa naar voetnoot(a) spreekende van de plegtigheden by de Iroqueezen, en de Volkeren van Mississipi in gebruik, zegt, dat de Oudsten deezer Volkeren, eer zy op de wilde Stieren-jagt gaan, vyf of zes hunner Jagers vooraf zenden, vaar de plaatsen daar deeze Stiere-jagt gemeenlyk gescheidt. Deeze Jagers danssen 'er de Calumet met alzoo veel plegtigheit, als of zy zich onder hunne Bondgenooten bevonden; en wedergekeerd zynde, stelt men drie dagen agter een opentlyk eenige ketels met pluimen versiert ten toon. Geduurende deeze drie dagen gaat een Vrouw van aanzien, met de ketel op haaren rug in Omgang aan het hoofdt van een groot getal Jagers. Deezen hoop, volgt een oudt Man, die met een groote deftigheit op de wyze van een Vendel of Standert, een stuk linne, of iet diergelyks draagt, deeze Grysaart (volgens verhaal van Hennepin, in 't beschryven van een omgang, die hy zelfs heeft gezien) ‘doet de Jagers of Krygslieden drie of vier maal stil houden, om de doodt der Stieren die zy hoopen te dooden, bitterlyk te beweenen. Op den laatsten stilstandt zenden de Oudsten van den hoop, twee der behendigste Jagers vooraf om de wilde Stieren te ontdekken. Op hun wederkeeren luisteren zy hen wat in 't oor, eer zy de Jagt op deeze Dieren beginnen. Vervolgens steeken zy gedroogde Stieren-drek in de Zon aan brandt, en steeken hunne Calumets met dit nieuwe vuur aan, om de Jagers die zy ter ondekking uitgezonden hebben, te laaten rooken. Na deeze Plegtigheit trekken hondert Mannen ter eener, en hondert andere ter andere zyde achter de Bergen om, om de Stieren in te sluyten, enz.’
Wanneer een Jongeling onder hen, voor de eerste maal ter Jagt zal gaan, moet by zich alvoorens tot een Godsvrugtig Vasten bereiden, en met zoo veel naaukeurigheit als ooit die geenen betoonen, als zy uit hunne kindsheit getreeden zynde, hunne beproeving zullen uitstaan, in 't omhelzen val eenige Godsdienstige oeffening, hoe die ook zyn mag. Dit Vasten duurt drie dagen. De Nieuweling moet zyn aangezigt met zwarte verwe beschilderen. Dit is een hulde die hy aan den Grooten Geest verplicht is te doen. Eindelyk kiest hy uit ieder soort van wilde Dieren een, 't welk hy denzelven Geest toewyt, en ook zo heilig geacht word dat 'er niemandt anders dan die Jager alleen zoude durven aanraaken, zelfs niet om zynen honger te verzadigen.
De Reisbeschryvingen maaken ons geenGa naar margenoot+ gewag van eenige Geloften, die by deeze Volkeren in een Godsdienstig gebruik zouden zyn. Het eenigste staaltje dat wy 'er van konnen bybrengen, is,Ga naar voetnoot(b) dat wanneer zy in nood zyn, en gebrek aan levensmiddelen lyden, aan den grooten Geest belooven een gedeelte van het eerste Dier dat zy dooden zullen, eer zy het ter zyner eere aan een der aanzienlykste van de Natie verdeelen, en dat men van dit beest niet eeten zal, voor dat deeze uytdeeling is geschied. ‘Het gebeurdt wel, zegt de Schryver, hier aangehaalt, dat zy somtyds dit Dier byna twee Maanden bewaaren’. Zoo lang wagtende na de komst van eenig Persoon van aanzien, om hem het toegewyde Deel te geeven; gebeurt het ondertusschen, dat het vleesch begint te bederven, zoo verbranden zy 't om 'er een offerhande mede te doen. Die geene nu die geen Geloften doen, om de gunst van den Grooten Geest te verzoeken, beveelen zich zelven ten minstten aan hunnen Manitou. Zy bieden hem driemaal den aangestoken Pypaan, en smeeken hem om genade, op dat hy hen wil verhooren, beveelende hem wyders hunne Personen en hunne Familien. Deeze Godsdienstigheit is met eenige treurige Gezangen vermengdt.