| |
| |
| |
[Eerste stuk]
Voorrede
Vervolgende Op 't geen in de Algemeene Voorrede van 't eerste Deel is gezegt.
Wy gevoelen ons niet weinig verquikt onder den last die wy op onze schouderen gelaaden hadden, om onze leedige uuren met vrucht in de Overzetting van dit Werk te besteeden, 't welk wy tot dus verre met het derde Deel ten einde hebben gebragt; en wy vertrouwen ons voortaan op 's Hemels Gunste, indien het de Goddelyke Almacht gelieve ons leven te rekken, en in gezond heit te spaaren, om dit mede van de noch voorhanden staande andere drie Deelen te mogen zeggen, waaraan wy met geen minder yver en lust zullen arbeiden.
Om dan onzen Lezer vooraf een begrip van den Inhoudt deezes derden Deels te doen hebben, in Stoffe vervat die de opmerking der geenen de Indiën bezocht hebbende, hadde verdient, en waar van eenige van daar een meer als gewoone ervaarenheit hebben t'huis gebragt, door het stiptelyk gaaslaan der Aanmerkelykheden van den aart der Godsdienstplichten, Tempel-diensten, Zeden en Gewoontens der West- en Oost-Indiaansche Volkeren als van eenen anderen Aardbodem in gebruik, en by die van den onzen vergeleeken, waarin zy deeze Uitwerking hebben gewrocht, dat 'er het oog des vernufts wonderlyk door gescherpt zy, om een leerzaame Ziel met dubbele Waereldt- en Godheits-kunde te stofferen, voornamentlyk nochtans zodanig bestaande, dat ze tegens de gesteldheit van de Godsdienstpligten der ervaarenste Volkeren geenzins opmag. Echter hebben ze ons het pit der omstandigheden van derwaarts over gebragt en voorgedient, overzulks de wigtigheit der Stoffe uit de plompe wanhebbelykheit der Amerikaansche en
| |
| |
Oostindiaansche Volkeren, in 't afmalen van den Dop der Dingen van dien Landaart, gedolven, ons den weg baanen mogte, om een begrip van de duistere Letter hunner Schriften te erlangen, waar van het spoor voor ons t'eenemaal scheen opgedolven te zyn.
Dies mogt deeze Vrucht wel niet geheel vruchteloos wezen, waarom de Grootheit des Werks, volgens 't gezegde van Martialis, onderwonden zy;
Een Boek van duurzaamheit zal d'Eeuwen overleeven,
Als 't blyken van zyn geest en kloek vernuft kan geeven.
De ruime Stoffe hier uit opgedaan, bestaat in zaaken uit hunne Geestelyke en Waereldlyke Schriften deels getrokken, en door ervaarenheit der Ooggetuigen bevestigt. Somtyds doet zich de stof als ongeschikt en overhoop geworpen op, naar den Doolhof van Centaurus gelykende: maar de onbeschaaftheit van dien Landaart al te min in diepsels van verhevene Taferelen ervaaren, heeft den inslag van hun Weefzel dan te grof en dan weder te fyn aangelegt, om 'er een volkomen goed werk uit op te maaken; blykende daar uit: vermits zich nu en dan zaaken opdoen, die een omzwachtelde waarheit te kennen geeven, allenks door de insgeslopene belangen der Bestierders van 's Volks Godsdienst ingevoert, en zodanig verduistert, dat 'er byna weinig of niets is overgebleeven, waar uit men de oprechte Waarheit van den alouden Joodschen en Christelyken Godsdienst duisterlyk erkennen kan, zoo als die vermoedelyk van aloude tyden af onder hen is bekent geweest.
't Is dan den Priesteren deezer Afgodische Volkeren waarschynlyk te wyten, dat ze het Voorbeeldt hebben opgevolgt, daar Jacob zynen Vader met pelslappen ophult om 't water van Ezaus Zegening naar zynen molen te leiden: vermits 'er voor hen een belang uit gebooren wierd, waar door hunne bedriegery niet alleen voor echte waarheit aangenomen: maar ook
| |
| |
in zodanig een achting is geraakt, dat al hun bedryf voor Hooggeachte Orakelen worde aangezien.
Naardien dit derde Deel deezes Werks alles genoeg ontzwachtelen zal, zullen we den Lezer vooraf een korte Schets van den Inhoudt voor oogen stellen; hier in bestaande: dat het eerste Stuk de Verhandeling van de Hedendaagsche Tempeldiensten, Plechtigheden en Gewoontens der Amerikaansche Heidenen behelst, en in twee Afdeelingen bestaat, waarvan de voorrang deezer Verhandelingen heeft, die van de Overeenkomst der Plechtigheden en Gewoontens der Amerikanen met die van andere Aloude en Hedendaagsche Volkeren vergeleeken. De tweede daar op volgende Afdeeling, haar begin met de Noorderdeelen van Amerika neemende, behelst de Godsdienstplichten en Zeden der Volkeren van Hudzons-Baay, de Bewooners langs den Oever van Missisipi, de Canadeezen, die van Terreneuf, de Iroquoizen; insgelyks die van Cibola, Nieuw-Albion, Nieuw-Mexico en California; vervolgens die der Virginianen en Floridanen; als ook de Bewooners der Caribische Eilanden of Caribanen; die van Hispaniola; nevens een omstandig bericht van de Mexikanen en hunne aangrenzende Volkeren; waarop die der Bewooners van Campechie, Jucatan, Tabasco, Cozumel, Nicaragua, Dariën, Panama, Nieuw-Granada, Cumana, Cubagua, Caribana en Nieuw-Andaluzie volgen; insgelyks die langs de Rivier de Oronoco woonen, die van Guiana, en de Bewooners van de Riviere der Amazonen, het binnenste Deel van 't Zuidelyke Amerika, de Brazilianen, de Volkeren van La Plata en
Zuidelyker afgelegene Natiën; vervolgens een omstandig verhaal van die der Peruanen, hunne Yncas enz.
Het tweede Stuk zal den Lezer in eenige Verhandelingen de Godsdienst-Plechtigheden, Tempel- of Pagodendienst, insgelyks de Zeden en Gewoontens der Oostindiaansche Volkeren ontvouwen; waarvan de eerste in haare eerste Afdeeling behelst, deeze hunnen
| |
| |
Godsdienst enz. met die der Jooden en andere Volkeren, voornamentlyk van die der Aloudheit vergeleeken: door een Naamloozen Schryver beschreeven, hier verkort, en met byvoeging van eenige Aanmerkingen opgeheldert. De tweede Afdeeling in een Historische Redeneering bestaande, zal den Lezer een volkomen bericht van der Benjanen Godsdienst geeven, oorspronkelyk door den Heer Lord in 't Engelsch beschreeven. De tweede Verhandeling in twee Afdeelingen vervat, bestaat de eerste in een Redenvoering over de Zeden en den Godsdienst der Braminen, voornamentlyk die de Kust van Coromandel bewoonen, uit hunnen Vedam of hun Wetboek en hunne andere Godsdienstige en Zedekundige Schriften getrokken; bestaande in een verkorte Beschryving eertyds door den Heer Abraham Roger, zich eenige Jaaren in Indiën onthouden hebbende, beschreeven. De tweede Afdeeling geeft mede een naaukeurig bericht van der Braminen Leerregels en Godsdienstoeffening. Hier op volgt een derde Verhandeling over der Oost-Indianen Goden en Godheden, eertyds uit het Portugeesch in 't Fransch overgezet; waarop wederom een fraaijen Brief van P. Bouchet aan den Oud-Bisschop van Avranches volgt, waarin hy tracht te bewyzen, dat de Hedendaagsche Indianen de oorsprong van hunnen Godsdienst den Jooden en Christenen verschuldigt zyn. Na deeze Verhandelingen volgt alsdan een Byvoegzel, uit de voornaamste en geloofbaarste berichten t'zamengestelt; waarin naaukeuriglyk de Plechtigheden der Indianen van Coromandel verklaart en met de voorafgaande Verhandelingen vergeleeken worden.
Dus vind gy, waarde Lezer, alhier in 't kort den geheelen Inhoudt van 't derde Deel deezes Werks vervat, 't welk wy ten einde gebragt hebbende, ons heeft doen leeren, dat de tydt zynen tret gaat, en alle begonnen dingen een einde neemen; waar by wy 't gezegde van een zeker Dichter voegen:
| |
| |
Dimidium facti qui bene caepit habet.
Dat is:
De helft des Arbeids is verwonnen,
Voor een die pryslyk heeft begonnen.
Eer wy nochtans deeze Voorrede sluiten, moeten we hier nevens berichten, dat 'er in de drie noch te volgen Deelen, in 't Fransch eenige verandering in de schikking is gemaakt, en die wy genootzaakt zyn te volgen; hier in bestaande, dat men, volgens de uitgegeeven Voorwaarde van Inschryving van meening ware geweest, in 't zesde Deel de Heidensche Plechtigheden en Tempelgebaerden der Oostindianen te vervolgen, nu bevinde dat deeze Stoffe in 't vierde Deel, daar die ook beter zal voegen, volkomen afgehandelt worden zal; waarna die der Tartaren, Chineezen, Japoneezen en andere Asiaansche Eilanders volgen zullen; Insgelyks de Afrikanen en Afgelegen Noordere Gewesten van Europe: en hier mede zal het vierde Deel beslooten worden; met byvoeging echter van een naaukeurige Bladwyzer der voornaamste zaaken zoo van dit derde, als ook het vierde Deel, naardien deeze Stoffe der Afgodische Volkeren te beter aaneenschakelende zy, om alles ter keure van den Lezer na te slaan, waartoe zyne weetlust hem strekken mogt.
Nu staan dan noch het vyfde en zesde Deel met de noch resteerende Stoffe der Plechtigheden van het Mahometaansch Asië, en de overige Deelen van Europe te volgen; welke gemelde drie laatste Deelen de Bekostigers deezes Werks voor hun eigen reekening, en niet by Inschryving, gelyk de drie eerste Deelen, zullen drukken, en die aan de Inteekenaars van de voornoemde eerste Deelen ten spoedigste meede leveren; en om het Werk noch meerder luister te geeven, heb- | |
| |
ben zy door den Kunstgraveerder B. Picard een uitmuntende Tytel plaat laaten Tekenen en in 't Koper brengen, die den Inteekenaars by 't Werk vereert word, om voor 't eerste Deel tot een Tytel te dienen. Gebruik dan, waarde Lezer, deezen reeds afgehandelden arbeidt ten goede; en vaar wel; midlerwyl zullen wy ons bevlytigen, indien de Hemel ons gezondheit en leven verleene, om de overige Deelen met geen minder yver te voltrekken.
|
|