Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijKeuren,
| |||||||
II.Ingevalle dat in de Steden de Hoofdtstadt onderworpen, geene Rectoren de veroordeeling van de Inquisitie niet konden bywoonen; zal de Stedehouder van den Podestaat of Overheer hunne plaats bekleeden; en byaldien hy afwezig was, zal de Rector gehouden zyn iemandt van de Raaden te volmachtigen, of eenig ander Amptenaar om dit Geding by te woonen. Aldus in den Raadt van Tienen besloten den 29sten. November 1548. | |||||||
III.Indien iemandt der Noodhulpers iets te doen, of eenig belang met het Roomsche Hof waar te neemen heeft, mag hy zich geenzins met de zaaken van de Inquisitie bemoeien: en in zodanig een geval is dit Ampt aan zyn Amptgenoot vervallen; of aan den Oudsten Kamerling, byaldien 'er niet dan een Rector in de Stadt is, en dat hy eenige zaaken met het Hof van Rome te doen had. Aldus in den Raadt van Tienen besloten den 9den. Juni 1574. | |||||||
IV.Deeze die belast zyn de Veroordeelingen van de Inquisitie by te woonen, moeten zich geenzins met de onderrechting, noch met het oordeel over de Gedingen bemoeien: maar alleen met alle mogelyke naaukeurigheit letten op alles 't geen 'er voorvalt, en zy mogen niet dan in vier onderscheidene gelegentheden handelen. I. Indien het eenige gewichtige zaaken ter eere Godts betreft, of wel die der Kerke, tot uitrooying der Ketteryen, of om eenige zwaare misdaadt te straffen, mogen ze zonder uitstel de uitvoering der oordeelen van de Inquisitie verzorgen, haar hulp verleenen, en met al hun vermogen ondersteunen. II. Ingevalle de Inquisiteurs onder voorwendzel van hun Ampt, en om de misdaaden te straffen, die onder hun Rechtsgebiedt gehooren, iets ten nadeele van 't waereldlyk gezag deeden, of 't geen tegen de gemeene rust streed, of tot onderdrukking en ergernis der Onderdanen van de Republyk strekte; deeze die haarentwegen hunne veroordeelingen bywoonen, moeten 'er hun reden van vorderen, en naar billykheit toe noodzaaken: en zoo zy dit oogmerk niet bereiken konnen, moeten ze beletten dat de uitvoering geen voortgang hebbe, tot dat de Vorst van 't voorgevallene onderderricht zy, en dat men zyne beveelen ontfangen heeft. III. Indien het gebeurde dat men iet in overweeging bragt 't geen men vermoedde tot vermindering en ten nadeele van 't waereldlyk gezag te strekken, of wel des Volks onderdrukking behelsde; zullen ze de uitvoering doen opschorten, tot dat zy 'er den Vorst van onderricht hebben en daarop zyn besluit ontfangen. IV. Zoo het gebeuren mogte dat de Inquisiteurs zich nalaatig in de oeffening van hun Ampt gedroegen, en te traaglyk in 't straffen der Ketteren waren, overzulks men reden te duchten had, dat ze zich door deeze gelegenheit vermeerderen mogten; is 't van hunnen plicht hen als Volmagtigen tot hun plicht aan te maanen, en in gevalle dit niet by gebrek van wil, maar macht geschiedde, zal men 'er den Vorst van kennis geeven, om zyne beveelen, en indien 't noodig is, grooter Diensten als naar gewoonte, te ontfangen. | |||||||
[pagina 306]
| |||||||
V.Het is den geenen verboden die de Oordeelen van de Inquisitie van wegen de Republyk bywoonen, den eedt van getrouwigheit of geheimhouding, of van iets anders in handen van den Inquisiteur of ander Kerkelyk Rechter af te leggen; schoon zy aan 't een en 't ander verplicht waren: maar zulks wel uit krachte van de getrouwigheit en de geheimhouding die zy den Vorst schuldig zyn. Aldus in den Raadt besloren, den 5den. September 1609. | |||||||
VII.Indien een Inquisiteur sterft, of dat men om eenige andere reden van hem te verwisselen spreekt, zullen zy 'er eerlang den Vorst van verwittigen, en insgelyks den Afgezant van de Republyk te Rome, op dat men de Uitsluiting van de verdachte personen verwerft. Aldus in den Raadt besloten den 18den. October 1612. | |||||||
IX.De Noodhulpen of Assistenten moeten zich in alle Gedingen vinden laaten, in de Inquisitie gehouden, niet alleen tegen de Leeken; maar ook tegen de Kerkelyken en Geordende, van welk een plaats de afkundiging komen mogt, en voor wien het zy dat die is gedaan. Aldus besloten, eerstelyk door den Raadt van Tienen den 30sten. Juny 1568, en door den Senaat den 1sten. September 1609. en den 9den. Augusti 1613. | |||||||
X.De Assistenten moeten niet alleen by de veroordeeling van alle de Gedingen tegenwoordig zyn: maar by alles 't welk 'er eenige overeenkomst mede heeft, als dagvaardigingen, besluiten van gevangenneeming, in hechtenis stelling, verhooring van getuigen, pynbankoeffening, afzweering, vryspreeking, en in 't algemeen by alles 't geen sedert de afkundiging tot het besluitelyk oordeel voorgevallen is. Aldus in den Raadt besloten den 9den. Augustus 1603. en 5den. September 1609. genomen. | |||||||
XI.De Noodhulpen of Assistenten mogen niet nalaatig zyn alle de Dingtalen van de Inquisitie by te woonen, onder welk een voorwendzel het zoude mogen zyn, en hoe weinig van belang het hun zoude schynen te zyn, en zy zullen mede niet mogen gedoogen dat men iet, hoe 't ook zy, in hun afweezen besluite. De Senaat heeft verklaart dat over diergelyke verlofgevingen hun vermogen opgeschort blyven zal: en zulks door het besluit van den 5den. September 1609. genomen. | |||||||
XII.Indien het echter gebeurde, dat men eenig Geding afhandelde, of eenige Dingtalen in hun afweezen ten besluit bragt, zullen ze voor nietig gehouden worden, en men zal beletten, dat de uitvoering niet worde voortgezet. Alles 't geen zy zouden mogen toestaan, is, dat de Gedingen in hunne tegenwoordigheit begonnen worden. Aldus besloten in den Raadt den 18den. Januari 1591. en door 's Pausen Nuntius geteekent den 8den. Juny 1592. | |||||||
XIV.Niet alleen mogenze gedoogen, dat men eenige Dingtaal hoe 't ook zy in hun afwezen houde: maar zy zullen zorge draagen, dat men dit voorschrift in den aanvang van alle Aktens stelle: in 't overstaan en 't byweezen van de Door luchtigste en uitmuntenste Heeren N.N. Dit is een uitdrukkelyk Artykel van 't verdrag tusschen Julius den III. en de Republyk in 't jaar 1551. gesloten. | |||||||
[pagina 307]
| |||||||
XV.De Assistenten zullen wel acht geeven, dat de Inquisiteurs in de Gedingen geene keuren of instellingen buiten den Staat gemaakt, laaten invloeien; maar zoo die van Rome komen, of van eenige andere plaatsen, indien die goedt zyn waar te neemen, en tegen de belangen van 't waereldlyk niet strydig; echter mogen de Inquisiteurs van den Staat die niet ter uitvoering brengen, voor dat ze volgens den Styl en de Gewoonte van 't Landt behandelt zyn, maakende aldus een nieuw Dekreet in den naame van de Inquisitie der plaatse, in 't overstaan der openbaare Assistenten, zonder gewag te maaken dat het Dekreet van Rome komt, als of 'er de Inquisiteurs van de plaats de eigen bewerkers van waren. Aldus in den Raadt besloten op den 7den. September 1590. | |||||||
XVI.Zy zullen beletten, dat de Dingtalen en de Gevangenen buiten den Staat verzonden worden; wanneer 'er zelfs hunne Medeplichtigen waren, zonder vooraf bericht aan den Vorst gegeeven te hebben, en zyne Orders ontfangen. Aldus, de Gevangenen raakende, besloten door den Raadt van Tienen den 27sten. Juny 1567. en betreffende de Gedingen, insgelyks door den Senaat besloten den 8sten. July 1589. | |||||||
XVII.De Assistenten mogen in de Inquisitie geene Raadgevers wezen, naardien dit twee tegenstrydige Ampten zyn. | |||||||
XVIII.De Assistenten mogen mede niet gedoogen, dat de Inquisiteurs Dekreeten van Gevangenneeming verleenen tegen wie het ook zy, indien het niet door de gedaane berichtgeevingen blykt, dat de misdaadt van 't Rechtsgebiedt der Inquisitie zy. Aldus in den Raadt den 5den. July 1597. besloten. Indien het geval twyffelachtig is, zullenze aan den Vorst bericht geeven, en zyne Beveelen afwachten; ondertusschen zal 'er een opschorting der Dingtalen zyn. Aldus besloten in den Senaat den 23sten. Augustus 1597. | |||||||
XIX.Zy zullen beletten dat de Inquisitie geen geding tegen Toveraars en Waarzeggers maakt, indien zy niet klaarblykelyk aan Kettery schuldig zyn. Dit Voorschrift is met het Geestelyk Recht overeenkomende, en uitdrukkelyk over dit onderwerp in den Raadt besloten den 10den. October 1598. Indien echter het geval twyffelachtig is, zal men 't aan de gewoone Rechters om te beslechten, overwyzen; 't welk met het Geestelyk Recht en het gevoelen der Godtgeleerden overeenkomt. | |||||||
XX.Insgelyks zullen ze ten opzichte van de Bezweeringen en Betoveringen handelen; waar over zy de Veroordeeling den Inquisiteurs niet zullen inwilligen, ten zy dat men de Sakramenten heeft misbruikt, en men by gevolg een blyk van Kettery heeft. Dat, indien behalven het vermoeden van Kettery, de Ziekte, Doodt, of de Zinneloosheit van iemandt daarop volgt; zal de Inquisitie van 't vermoeden van Kettery oordeelen, en het waereldlyk Gerecht van 't quaadt, 't welk de Betovering veroorzaakt heeft, en alsdan zullen beide de veroordeelingen door beide de Rechtbanken, die daar over gezeten hebben, uitgevoert worden. Aldus besloten in den Grooten Raadt den 28sten. October 1610. | |||||||
XXI.De Inquisitie zal mede geene Godtslasteraars veroordeelen, nademaal het oordeel aan de Waereldlyke Overheit behoort, volgens de gesteltheit der Burgerlyke en Geestelyke Wetten, en het gebruik van 't gansche Christendom. Maar zoo de lastering eenig blyk of vermoeden van Kettery tegen dien geeft, die de zelve uitgesproken heeft; zullen de Inquisiteurs van 't bewys oordeelen, en de Overheit van de lastering. Dus zullen 'er twee vonnissen tegen den Misdadigen zyn, te weeten, het een van de Heilige Bediening voor de Geestelyke straf, en 't ander van de Overheit voor de tydelyke straf. Aldus besloten door den Raadt den 11den. November 1595. Men zal het zelfde ten opzicht der geenen oeffenen, die de Heilige Beelden schenden, of die de zelve met steenen werpen, en tegen deeze die opentlyk met de Heilige Dingen den spot dryven. Aldus in den Senaat besloten den 8sten. en 15den. May 1599. | |||||||
XXII.De Inquisitie zal ook den geenen niet veroordeelen die twee vrouwen hebben, byaldien 'er geen bewys of vermoeden van Kettery mede verzelt gaa; in dien gevalle zullen de Inquisiteurs van 't bewys oordeelen, en de Waereldlyke Overheit van de tweevoudige trouw; doch zonder blyk en vermoeden van Kettery, zal 'er de Overheit alleen over | |||||||
[pagina 308]
| |||||||
oordeelen konnen. Aldus in den Raadt besloten den 8sten. Juni 1591. den 8sten. Augusti 1592. den 31sten. July 1598. en den 23sten. Maart 1602. | |||||||
XXIII.Insgelyks zal het geenzins gedoogt zyn, dat de Inquisiteurs over de Woekeraars oordeelen, nademaal de Geestelyke Wetten deeze soort van gevallen de Waereldlyke Overheit te oordeelen aanbevolen laat. | |||||||
XXIV.De Jooden en in 't algemeen alle andere Ongelovigen van welk een Godtsdienst die zoude mogen zyn, zullen onder de Inquisitie niet rechtpligtig zyn: maar in gevalle het een misdaadt betreft door hun begaan, zal men zich tot de Waereldlyke Overheit vervoegen, die hun meer of min streng straffen zal, volgens de grootheit der begaane misdaadt. Aldus besloten door den Raadt den 28sten. Januari en 12den. October 1591. overeenkomende met de Dekreeten van den Paus. | |||||||
XXV.De Inquisiteurs zullen mede geene Rechters over de Grieken zyn, noch over andere Volkeren die in de Staten van de Republyk woonen, en aan wien men hunne Prelaten heeft toe gestaan om volgens hunne byzondere gewoonte te leeven. In gevalle van misdaadt zelfs in stoffe den Godtsdienst raakende, zal de Waereldlyk Overheit hun eenige Rechter zyn, en hen meer of min strengelyk straffen naar vereisch van den misdaadt overeenkomende met het altoosduurend gebruik van de Republyk, en volgens het antwoordt aan den Nuntius van den Paus door den Raadt gedaan den 4den. September 1609. | |||||||
XXVI.Indien eenig Onderdaan van de Republyk, 't zy om den koophandel of andere zaaken aan geene zyde der Bergen ging, en dat hy 'er eenig misdryf hebbende begaan, 't zy te Rome of elders aangeklaagt was, zullen de Assistenten niet gedoogen, dat hy door een openbaaren uitroep, of door een geteekende Akte aan het huis van zyne vrienden of maagschap gedaagt worde: maar men zal het oordeel den Rechters der plaatsen overlaten, alwaar de misdaadt zal wezen begaan. Aldus besloten in den Raadt den 3den. September 1610. | |||||||
XXVII.De goederen der geenen die in de Inquisitie wegens Kettery verweezen zyn, zullen niet verbeurt verklaart worden: maar aan hunne kinderen en andere wettelyke erfgenamen gelaaten, met uitdrukkelyk verbodt van die geenzins den Verweezenen te ontvreemden. Aldus door den Raadt van Tienen besloten, den 5den. November 1568. | |||||||
XXIX.Wat de verboden Boeken aangaat die door 't Roomsche Hof afgekeurt zyn, de Assistenten zullen niet lyden dat de Inquisiteurs in den Staat van de Republyk een ander Register van verboden Boeken afkundigen, dan dat van 't jaar 1595. overeenkomstig met het verdrag tusschen den Paus Clemens den VIII. en de Republyk den 24ten. Augustus 1596. gemaakt. | |||||||
XXX.De Inquisitie zal de Tollenaars, Herbergiers, Gasthouders noch Slachters niet mogen veroordeelen, die vleesch in de Vasten verkoopen. Alle deeze menschen zullen by de Waereldlyke Overheit rechtplichtig zyn, aan wien men zich in noodige gevallen te vervoegen heeft. Aldus in den Raadt besloten den 5den. September 1609. | |||||||
XXXI.Uit krachte van 't zelve besluit, zullen de Inquisiteurs geenen eedt van eenigen Konstenaar wie 't ook zy mogen vorderen, noch straffen wegens een begaane misslag in hunne kunst, nademaal deeze zaak van de Waereldlyke Overheit afhankelyk zy. | |||||||
XXXII.Het zal den Inquisiteurs niet gedoogt zyn eenige Banverkondiging tegen de Gemeente, noch tegen de Overheden te doen, wat de bestiering van de Gerechtoeffening aangaat: indien 'er tegen hun eenig onderwerp van klachte zy, zullen de Assistenten hun oordeelen. Aldus besloten door den Senaat den 3den. September 1568. | |||||||
[pagina 309]
| |||||||
XXXIII.De gedaante en inhoudt van 't Edikt 't welk de Inquisiteurs gewoon zyn te laaten afkundigen wanneer zy bezitting van hun Ampt neemen, zal bestaan in zes hoofdtdeelen, waarby de Inquisiteurs niets voegen mogen.
Indien nochtans de Inquisiteur wil verder gaan, en 'er eenig nieuw Dekreet byvoegen; of iets meer dan 't geen in de zes Artykelen vervat is, zullen de Assistenten het hinderen, en 'er den Vorst bericht van geeven. Aldus in den Raadt met bewilliging van den H: Stoel besloten, den 23sten. May 1608. | |||||||
XXXIV.Indien 'er eenige misdaadt het oordeel van de Inquisitie onderworpen in eenige Burgten en Gehuchten wierd begaan, alwaar de Inquisitie niet ingevoert was, zal die van de Stadt, waar onder deeze plaatsen gehoorig zyn, in 't overstaan van de Assistenten der Stadt daar over oordeelen. | |||||||
XXXV.Zoo 'er een misdaadt begaan word in plaatsen onder het Rechtsgebiedt gehoorig, gelegen in verscheiden plaatsen voor 't Geestelyke en Waereldlyke, zal het oordeel aan de Inquisitie behooren, gelegen in de plaats alwaar het Geestelyk recht zyn verblyf heeft, en 't zal den Assistent van de zelfde plaats vry staan het oordeel by te woonen. Aldus door den Raadt van Tienen besloten, den 13den. Maart 1555. | |||||||
XXXVI.Indien een beschuldigde door de Inquisitie gedaagt, hartnekkig weigert te verschynen, en dat hy volgens 't gebruik van de H: Bediening als Ketter verklaart zy, en den Waereldlyken Rechter overgelevert, zal de Overheit verplicht zyn hem voor een tydt of voor altoos te bannen uit de Landen en Staten onder de Republyk gehoorig. Aldus by den Raadt van Tienen besloten den 23sten. December 1563. | |||||||
XXXVII.Die door de Inquisitie verweezen zynde, om voor een tydt of altoos Gevangen te blyven, de Gevankenis ontvluchten, zullen door de Overheit voor een tydt of voor altoos gebannen worden, volgens 't geen men naar gemoede oordeelen zal. Aldus door den Raadt van Tienen beraamt, den 7den. April 1564. | |||||||
XXXVIII.Deeze die wegens misdaadt van Kettery gedaagt, en buiten de Staten van de Republyk geweeken zyn, zullen door de Overheit in een vierjarige Gevankenis verweezen worden, en vervolgens uit alle de landen en plaatsen onder de Republyk gehoorig, gebannen; 't welk echter niet beletten zal dat de Inquisitie hen tot zwaarder straffe verwyzen zoude. Aldus in den Raadt van Tienen besloten, den 22sten. April 1568. | |||||||
XXXIX.Het zal onder 't Rechtsgebiedt van de Inquisitie staan, de Lasteraars en valsche Getuigen te straffen die valsche Beschuldigingen voor haaren Rechtbank hebben gebragt, indien men hun van valschheit overtuigen kan, door het Geding zelfs 't welk daar over is gehouden; maar ingevalle men nieuwe Dingtalen houden moet, zullen de Assistenten beletten dat ze door de Inquisiteurs niet worden gedaan, en zy zullen dit nieuw Geding voor den gewoonelyken Rechters brengen, als rechtmatig zynde dus te doen, volgens het oordeel der raadgevende Geleerden over dit Artykel. Dit nu zyn de negen-en-dertig beruchte Hoofdtstukken of Keuren, waarna de Inquisitie zich heden noch in alle de Staten van Venetië bestieren moet, en waarby blykt dat haar Rechtsgebiedt van veel minder uitgestrektheit dan elders is. Te vergeefs heeft ze daar | |||||||
[pagina 310]
| |||||||
dikmaals over geklaagt, te vergeefs heeft haar het Roomsche Hofhier in ondersteunt, en alle zyne krachten ingespannen om dit in 't geheel of ten deele te herroepen; de Senaat vind zich echter genoegzaam overtuigt, dat indien men van zyn recht afstondt, het Kerkelyk Rechtsgebiedt eindelyk het Waereldlyke onderdrukken zoude, waarom men 't altoos tot het allerminste met de uitterste stantvastigheit verdeedigt heeft. Nochtans is 't aanmerkelyk dat de Senaat een zeker beding verzuimt heeft om 'er by te voegen, en men hun niet weigeren kon, indien zy op de noodzaakelykheit had blyven staan; en deeze voorwaarde is zodanig, dat men zich ten hoogsten verwonderen moet, hoe zoo veele personen van een volkomen wysheit de gevolgen hier van niet hebben voorzien. In Spanje zyn de Inquisiteurs alle Spanjaarden, en in het Milanees zyn 'er de Inboorlingen des Lands niet van buiten gesloten, om de H: Bediening waar te neemen; maar de Venetianen konden en moesten niet dulden, dat men hun vreemde Inquisiteurs gaf. Waar is 't dat men in deezen misslag voorzien heeft, verplichtende de Inquisiteurs dat men hun naar den Doge wyst, om van hem opene brieven te verwerven, en die aan de Rectors der plaatsen over te leeveren, zonder dat zouden ze aldaar niet konnen ontfangen worden, noch eenige oeffening van hun Ampt ter plaatse konnen waarneemen, alwaar zy gezonden zyn. Want alsdan, zoo een Inquisiteur den Doge niet aangenaam is, leid hy hem om den tuin, of weigert hem zelfs zyne verzegelde Brieven, zonder welke die van den Paus hem vruchteloos zyn. Het Roomsche Hof niet konnende verwerven dat men de aloude palen dus aan zyn gezag gegeeven, introk, wreekte dit met de uitsluiting van alle de Onderdanen der Republyk, uit de Inquisitiën van Italië en den Kerklyken Staat. By de lezing deezer Artykelen is te zien: I. Dat de Inquisitie van Venetië vermengt is, te weeten, uit Kerkelyke en Waereldlyke bestaande; de eerste zyn Rechters en de andere niet dan Assistenten. II. Dat ze van de Republyk en van den Senaat afhangt, en niet gelyk andere van 't Roomsche Hof; 't welk genoegzaam de Voorschriften III. V. VI. en XV. te kennen geeven. Het aanmerkelykste is, dat deeze Voorschriften de een na den ander gemaakt zyn, naar maate dat de Senaat de ongedooglykheit van 't Roomsche Hof over de Rechten der Republyk zag. Alhoewel de Waereldlyke Inquiliteurs niet dan Assistenten zyn, bezitten ze nochtans het recht zich tegen hun aan te kanten in alles 't welk tegen de Voorrechten van den Staat te stryden schynt. Paus Julius de III. geloofde alles te boven gekomen te zyn, laatende in 't Verdrag invloeien, dat men altoos in de besluiten stellen zoude: in 't overstaan en 't byweezen van de Doorluchtigste en Vitmuntenste Heeren N.N. Nochtans heeft het Roomsche Hof vervolgens bevonden dat deeze gewaande overwinning niet dan een waar verlies was, en het heeft allen mogelyken vlyt, alhoewel vruchteloos, aangewent, om deeze hinderpaal, die het als hun gezag beleedigende aanzag, uit den weg te ruimen. Gregorius de IV. verklaarde door een Bull, dat de misdaadt van Kettery t'eenemaal het Kerkelyk Rechtsgebiedt toe behoorende, de Waereldlyke Overheit zich 'er niet mede te moeien had, niet tegenstaande alle de tegenstrydige gewoontens, zelf door den H: Stoel goedt gekeurt. De Senaat daar en tegen hield met reden staande dat de natuur van 't Verdrag in zich besluitende de bewilling van partyen die men gezamentlyk behandeld had, men zulks niet weder door een der Verdragmakers herroepen kon, en dat het tegenstrydig was, dat een zaak tusschen twee Vorsten onderwederzyds verplichting verbleeven, echter van de schikking van een van beide afhing. De zaak bleef dan steeken; behalven dat de Republyk van Venetië door een geduurige achtgeeving, door een ingetogen en voorzichtige Staatkunde, en door een onbeweegelyke bestendigheit, zich altoos voor de strikken die het Roomsche Hof haar gespannen heeft, om zich volstrekt meester van de Venetiaansche Inquisitie te maaken, heeft weeten te wachten. Wat de derde Verhandelde Afdeeling aangaat, daarvan zyn del. II. III. en volgende Hoofdtstukken uit het zelfde Werk als het voorgaande afgeschreeven, beginnende in 't Oorspronkelyke met Bladzyde 166. In aanmerking van 't geen den Schryver Bladzyde 218. 2de. Colom zegt; Wat de Jooden, Mahometanen en andere Ongelovigen aangaat: zullen we ter deezer gelegenheit een Historie verhaalen die te Rome voorgevallen is. Een Hollandsch Doopsgezinde sprak 'er een weinig te openhartiglyk van zyne Gezindheit, waar over hy by de Inquisitie aangeklaagt wierd, die zich eerlang van hem verzeekerde. Men had de pynbank niet noodig om hem te doen bekennen dat hy de onfeilbaarheit van den Paus noch de andere leerstukken niet geloofde, waarvoor men te Rome een onbepaalde lichtgelovigheit voed. | |||||||
[pagina 311]
| |||||||
Men was reed van besluit hem zyn strafvonnis te doen lyden, wanneer toen een Inquisiteur, die met zyne noch jeugdige jaaren bewoogen zynde, besloot hem te redden. In een der ondervragingen vroeg men den Gevangene of hy verscheiden Geloofs Artykelen die men hem voorstelde, geloofde; waarop hy neen antwordde. De Inquisiteur die hem geneegen was, wierd te raade hem te vraagen of hy gedoopt was; 't welk wederom de Gevangene met neen beantwoordde. Toen verklaarde hem zynen beschermer voor een Heiden, en die niet Veroordeelbaar van de Inquisitie was; overzulks deezen Jongeling onslagen wierd, om zich te laaten Catechiseren en doopen. Insgelyks laat zich de Schryver Bladzyde 220. hooren: een verwonderlyke zaak is 't, de verlaating aangemerkt waarin zich iemandt bevind enz. Een ongemeene schrik bevangt men over de onmenschelykheit der Inquisiteurs die deeze verlaating veroorzaaken. In alle Vierschaaren is 't den vrienden en 't maagschap van de beschuldigden gedoogt hem dienst te doen, en alle mogelyke middelen aan te wenden om zyne onschuld aan te toonen, of om zyne misdaadt te verzachten. Schandelyk is 't dat de Priesters die Gezanten des Vredes moesten zyn, minder heuschheit hebben dan de Vierschaar der Waereldlyke Rechters heeft, en minder medoogende dan de Heidenen zyn, die nooit zodanige middelen tegen den rampzaligen in 't werk stelden, voornamentlyk voor dat hunne misdaadt bekent en het vonnis uitgesproken was. Reeds hebben we in de voorgaande aanmerking gezien, hoe St. Martyn zich tegen 't strafvonnis van Prisciliaan aankantte. De Bisschop Ithacius als beschuldiger van deezen Aartsketter, ondersteunt door anderen die in zyne verwyzing behulpzaam waren, nam te vergeefs toevlucht tot de bescherming van Maximus; vruchteloos scheen een Vergadering van Bisschoppen deezen Vervolger macht te geeven alles met hem te overleggen: zy knevelden noch te lichter van den Keizer af, en door den raadt der Priesteren bezoedelt, om ons van de woorden van Sulpicius SeverusGa naar voetnoot(a) te dienen; zy knevelden, zeggenwe, deezen Vorst een Dekreet af, beveelende dat de Amptenaren zich gewapendt naar Spanje begeeven moesten, om 'er de Ketters na te speuren, en hun van 't leven en hunne goederen te berooven. De komst van St: Martyn te Trier ontrustte hun niet weinig; zy voorzagen wel, dat ze aan hem een berisper van hun Gedrag hebben zouden, die niet nalaaten zou hun te dwarsboomen. Zy waren 'er over uit, hem het inkomen van de Stadt te verbieden. Zy gebruikten de lafhartigste middelen om te beletten dat Maximus hem ten hunnen nadeele geen gehoor gaf. Hy weigerde met hun gemeenschap te hebben, niet tegenstaande het Synode Ithacius van den misslag vry verklaarde. Waar is 't dat hy verbaast stond dat hy Maximus onbeweeglyk vond, twee Amptenaren te willen doen sterven, voor wien deezen Bisschop een Voorspraak was, hier om bewilligde hy met Ithacius en zyne aanhangeren te handelen, onder voorwaarde dat deeze twee Amptenaren zouden het leven behouden, en dat men de Gemeens mannen reeds naar Spanje gezonden, weder te rug ontbieden zou, 't welk hem wierd ingewilligt. Des anderen daags zich by de Inwying van den Bisschop Felix bevindende, verdroeg hy zich met de Ithacianen: maar toen men hem door geschrifte de bevestiging van dit Verdrag afvorderde, wygerde hy zulks, en zag, de gedienstigheit die hy geduurende twee uuren hadde gehad, als een groote misslag aan, waar van hy berouw had, en wilde verder geen gemeenschap met deeze aanhangers hebben. Laat ons nu een weinig deeze Historie nagaan, die in een onwraakbaaren Schryver gevonden word, en die met de grondtregels van de Inquisitie vergelyken. Wy zullen zien dat Ithacius volgens de hedendaagsche gronden een groot Bisschop was, yverende voor de zuiverheit des Geloofs. In een eeuw als de onze zoude hy tot het Kardinaalschap verheven geworden zyn, en een lidt van de Congregatie der Heilige Bediening waardig geacht. Wat St. Martyn als een begunstiger der Ketteren aangaat, men zoude hem eerlang naar den Kerker van de Inquisitie sleepen, waaruit hy niet ontkomen zou, dan in de Auto da Fé, met een Schandkleedt aangedaan, te verschynen; en alzoo het waarschynlyk is, dat deeze heilige man niet bezweeke, noch door vleyingen, noch door bedreiging van Maximus, noch door 't gezag van een omgekocht Synode zich liet verleiden: maar in zyn gevoelen ten einde toe volhardde; overzulks dan zou de genaade van Fuego revolto hem niet toegestaan worden: maar men zoude hem als een hartnekkigen en onboetvaerdigen Ketter handelen. De Inquisiteurs doen wel dat ze niet dan Casuisten leezen of boeken van deeze natuur. De Kerkelyke Historiën zouden hun dikmaals doen bloozen, ten minsten indien zy hun Gewisse met dit toortslicht beschouwden. In de vierde verhandelde Afdeeling en 't derde Hoofdtstuk doet de Schryver der Ge- | |||||||
[pagina 312]
| |||||||
denkschriften een verhaal waarvan den Lezer reden heeft voldaan te zyn. Alzoo nochtans de Heer de Vayrac ondernomen heeft ons over de Dingtalen van de Spaansche Inquisitie onderricht te geeven, en zelfs om die te rechtvaerdigen; zal het niet ongevoeglyk zyn, het geen hy 'er van in 't vierde Boek van zynen tegenwoordigen Staat van Spanje zegt, alwaar hy van de Vierschaar der Inquisitie handelt, den Lezer voor te stellen. ‘Ik hebbe naaulyks ondernomen gehad van de Inquisitie te spreeken of ik gevoelde my onder 't gewicht deezer stoffe te zwak waar van ik handelen moest. Ter eener zyde, kende ik het gevaar niet waar in ik my begaf, indien door onachtzaamheit my eenig woordt ontviel, 't welk meer of min deeze ontzachelyke Vierschaar zou konnen beleedigen, waar voor de gansche waereldt zodanig een groot ontzag heeft, 't welk men geloven zou meer te konnen uitdrukken, dan men door een Geestelyk en verborgen stilzwygen zou konnen doen. Ter andere zyde, vereischte het om mynen Lezer een volmaakt Denkbeeldt van den tegenwoordigen Staat van Spanje te geeven, dat ik teffens hem een noodwendig bericht gaf, van 't geen den Kerkelyken Staat en 't Burgerlyk Bestier aanging; en in deezen gevalle: hoe zal ik my gedragen om de lasteringen af te weeren, die men zoo dikmaals tegen dien ontzachelyk Rechtbank heeft uitgebraakt, en die de eerbiedigheit aller Gelovigen verdient, die de Pausen en Katholyke Koningen altoos als het schildt van den Christelyken Godtsdienst hebben aangezien? Ik bekenne dat die tegen de Inquisitie uitvaaren, echter achting voor de hoedanigheit der geenen hebben, die haar lichaam uitmaaken, en 'er geheel anders van denken zouden. Zy zouden tot haar Hoofdt een Kardinaal zien of ten minsten een Prelaat van de eerste orde; ook zouden ze onder haare Leden de voornaamste Personaadjes vinden in den Kerkelyken en Geestelyken Staat, als ook in de Regeering van Spanje, en mogelyk zouden ze niet koen genoeg zyn, om diergelyke onderzaten als tyrannige en onverzoenlyke Rechters af te schilderen, meer geneegen om de onschuldigen te straffen, dan den schuldigen genaade te bewyzen; greetiger naar de goederen der geenen die het ongeluk hebben van onder hunne handen te vervallen, dan voor hunne Zaligheit te yveren; bequamer om een eigenzinnige Godtsdienstigheit te onderhouden, dan om bestendige Godtvruchtigheit te doen heerschen. Zy zouden zich altoos niet wapenen, gelyk zy doen, met donder en blixem om de rampzaligen door de wreedste strafoeffening te verpletteren. Zy zouden zich wys maaken, dat het niet begrypelyk is, dat men in een geregelden Staat, en alwaar men belydenis van 't Christendom doet, een Vierschaar opgerecht heeft, waar in, zoo zy voorgeeven de Dingtaal niet strekt dan ten verderve des Volks en ter omkeering van goede Orde, Wetten, Gerechtigheit, en Gedienstigheit. Maar door een ongeval 't welk my onbegrypelyk is, 't zy dat de Schryvers die over deeze stof geschreeven hebben, zich van valsche Gedenkschriften hebben bedient, 't zy dat zy een heilige en heilzame strengheit met een onmenschelyke misdaadt verward hebben; zeker is 't dat zy van de Heilige Bediening een plaats maaken, alwaar de oprechtigheit noch het wissellot der menschen nooit zeker zyn, door de schreiende ongerechtigheden, die 'er worden begaan; en 't welk het beklagelykste zy, is dat het vooroordeel zodanig de overhand genomen heeft, dat ik wanhoope myne Landsgenoten eenigermaaten deswegen te konnen doen gelooven, dat de voorzichtigheit, de wysheit, rechtvaerdigheit en deugdzaamheit, de deugden zyn die de Inquisiteurs bezitten. Nochtans zal ik het onderneemen te doen; en het middel 't welk my het krachtigste schynt, om dit met een goeden uitslag te doen, is, dat ik de Instelling van de Heilige Bediening verhandele, de Rechters die de zelve uitmaaken, en het gedrag hunner handelingen 't welk zy in acht neemen, voorstelle. De Katholyke Koning Ferdinand en de Koningin Isabelle zyne Gemalinne, volkomen overtuigt zynde, dat de qualyk bekeerde Mauritanen en Jooden, door een verfoeilyke Staatkunde, en een schandelyk belang, zich veinsden Christelyk te leeven, terwyl de eerste in 't verborgen de afschouwelyke Leerstukken van Mahomet waarnamen, en de andere die van de Joodsche tot groote ergernisse der Gelovigen, die zich niet genoeg gewapent tegen de geheime Vyanden des Geloofs en de Leere van Jesus Christus vonden, en zelfs in een afschouwelyke onorde vervielen, door de gemeenschap die zy met hun hadden; derhalven besloten zy den loop van zoo veele verfoeyingen te stremmen, voerende in hunne Staten uit 't welk men ten tyde van de Albigenzen in Vrankryk had gedaan, te weeten, men rechtte 'er een Inquisitie op, die geen ander oogmerk had dan de heilige gestrengheit te vernieuwen, die de Kerkelyke Wetten tegen de Ketters, Mauritanen, Jooden, Afvalligen, Godverzakers, Ongodvruchtigen en Overgelovigen voorgeschreeven hebben. Ten dien einde vertoonden zy den Paus de zorg, | |||||||
[pagina 313]
| |||||||
die hem in den Godtsdienst aanbevolen was, om dit verraderlyk gedrag strengelyk te straffen, overzulks hun quaadt voorbeeldt de zuiverheit van 't geloof der geenen niet meer benadeelde, die openbaare belydenis van de Leere der Roomsche Kerke deeden; zy dan van den Paus verlof verworven hebbende, om een Inquisitie in Spanje op te rechten, leidde men de gronden van deezen Rechtbank in 't jaar 1478. Waar aan de Heilige Vaders door verscheiden Bullen al hun vermogen toestonden, 't welk opzicht op het Katholyke Geloof had, zonder eenig beroep van Vonnissen die zy uitspreeken zouden, en de Koningen hebben zich ten haaren voordeden van al hun gezag ontlast, om volkomen de verbeurtmakingen van goederen der geenen te verklaaren, die van Kettery, Afgodery, 't Jodendom, Verlochening, Godtverzaaking, Ongodtsdienstigheit, Overgelovigheit enz. overtuigt zouden zyn. Deeze Vierschaar bestaat uit een Voorzitter met den tytel van Algemeene Inquisiteur en 's Pausen Stedehouder in Spanjen; insgelyks uit zes Raden onder den naam van Apostolische Inquisiteurs; een Fiskaal; een Geheimschryver van de Kamer; twee Geheimschryvers van den Raadt; een Overste Gerechtsdienaar; een Ontfanger; twee Berichters of Aanbrengers; vier Deurwaarders of Kerkermeesters; een Rechtsbevorderaar, en verscheiden Qualifikateurs en Raadgevers, waar van het getal onbepaalt is, en die van de Orde van St. Dominicus moeten zyn uit krachte van een Dekreet van Philips den III. van den 16den. December 1618. waar door hy hun dit voorrecht toestaat, en niet het volstrekte bestier van den Raadt, gelyk eenige verdachte Schryvers hebben beweert, en het meeste gros van 't Volk op een versierde Overlevering gelooft. Het Ampt van Inquisiteur Generaal is een zoo hoog geachte Bediening, dat indien de Koning een Zoon had die Kerkelyk was, hy geenzins zoude onteert zyn deeze plaats te bekleeden. Waar is 't, dat men my verzekert heeft, dat Philips de IV. aan een zyner Onderdanen de keur van 't Aartsbisschopdom van Toledo, of het Ampt van Inquisiteur Generaal gegeeven hebbende; en ziende dat hy het Aartsbisschopdom verkoor, zeide: Deeze man is zoo verstandig niet als ik geloofde, nademaal hy liever Aartsbisschop van Toledo dan Inquisiteur Generaal wil zyn. Waarlyk, zyn Rechtsgebiedt is ook zoo volstrekt en uitgebreidt, alzoo de Katholyke Koning geen Onderdaan heeft die hem niet onderworpen zy. De Koning is 't die hem benoemt, en de Paus die hem bevestigt. Hy beraadt zich alleen met zyne Majesteit de Inquisiteurs aan te stellen, en de Koning verziet 'er zich nooit van, zonder zyne goedkeuring. Hy benoemt met bewilliging van den Raadt en alle de Amptenaren van de Vierschaar der Inquisitie, die de Opperraadt uitmaaken, en opgerecht zyn, te Sevilje, Toledo, Granada, Cordoua, Cuença, Valladolid, Murcia, Lerada, Logreno, Sant Jago, Saragossa, Valencia, Barcelona, Majorka, in Sardainje, de Kanariën, te Mexico, Karthagena en Lima. Ieder onderhoorige Vierschaar bestaat uit drie Inquisiteurs, twee Geheimschryvers van den Schout, een Ontfanger, een zeker getal Qualifikateurs en Raadgevers, met wien de Inquisiteurs over de voorkomende zaaken raadpleegen, de voornaamste voorstellingen behandelen, de gedrukte Boeken onderzoeken en verbeeteren zoo wel, die in Spanje als in andere Landen zyn gedrukt. Alle de Amptenaren van den Opper Raadt en andere Rechtbanken van de Inquisitie, zyn verplicht geloof baare bewyzen van hunne goede zeden, hunne bequaamheit en onbesmetheit huns bloedts te geeven, te weeten, dat zy bekrachtigen moeten en toonen, dat ze nooit onder hun geslacht Ketters, Mauritanen noch Jooden hebben gehad. Ik bekenne dat ik my dikmaals verwondert hebbe, hoe de Inquisitie de menschen op een enkele aanklaging, of op onvolkomen bewys in hechtenis neemen. Maar ik ben in my zelven voldaan geworden, toen ik vernam dat de Heilige Bediening nooit deeze strenge handeling besloot te onderneemen, zonder de hoedanigheit van den Aanbrenger wel te hebben onderzocht, en zonder genoegzaame voorzorge genomen te hebben, om te doorgronden of de aanklaging niet uit haat of wraak is geschied. Dikmaals geeft men zelfs deeze die beticht word, bericht, dat hy zich beetere indien hy schuldig is, of rechtvaerdige zoo hy onschuldig zy. Daarenboven moet men aanmerken, dat 'er een wederzydsche straftegen den Aanklager word gestelt: maar ongelukkig zyn ze, die 'er hun ambacht van maaken, zulks zy zeer bezorgt zyn hunnen naam te verbergen. In 't voorby gaan konnen we niet nalaaten den Lezer te berichten, dat deeze die zeggen, dat de Gevangenen van de Heilige Bediening verplicht zyn de misdaaadt te raaden, waar van zy beschuldigt worden, en dit deeze Vierschaar te last leggen; nademaal het zeker is, dat men zoodraa zy in hechtenis zyn, hun Geding begint te vervaerdigen, | |||||||
[pagina 314]
| |||||||
en dat men hun een Advokaaten PleitbezorgerGa naar voetnoot(a) geeft, om hunne zaak te verdeedigen. Ik bekenne wel dat hunne Gevankenisse streng is: maar alzoo zy niet dan over afschouwelyke misdaden gevangen zitten, moet men zich niet verwonderen, dat men ze naaukeurig bewaart. Insgelyks moet men aanmerken, dat de onderhoorige Rechtbanken tot deeze Gevankenisse tegen de Priesters, Geestelyken, Ridders van Krygsdienstige Ordens en Edelen niet mogen besluiten, zonder dat zy 'er bericht van aan den Opper Raadt geeven. Ook zyn zy gehouden maandelyks reekening van de inkomsten der verbeurt verklaarde goederen te moeten doen, en jaarlyks moetenze getrouw bericht geeven van alle gevallen door hun veroordeelt, en van 't getal dergeenen die hunne gevangenen zyn. Die van Majorka, Sardainje, de Kanariën en de Indiën konnen zodanig een gemeenschap wegens hunne afgelegenheit niet hebben: maar zy doen derhalven van alles eens 's Jaars rekening. Geen ondergehoorige Vierschaar mag de Handeling des Geloofs oeffenen zonder uitdrukkelyken last van den Opper Raadt, die 'er alsdan een der Raden zend, om de plechtigheit te aanzienlyker te maaken. De Staatkunde, zoo wel van den Opper Raadt als van de andere Rechtbanken der Inquisitie, is aanmerkelyk, en het geheim 't welk men 'er ten opzichte van de gehoorzaamheit in acht neemt, en over de naaugezetheit voor de Dingtalen, is ondoorgrondelyk. Het getal der Inquisiteuren, Qualifikateuren, Raden, Commissarissen, Ontfangers, Famillares, en Alguazils die den Opper Raadt onderworpen zyn, is byna oneindig. In Spanje telt men meer dan 20000. Famillares door alle de Provinciën verspreidt, die deeeze Bediening veel meer om vryer te zyn en om geacht te worden, aanneemen, dan om eenige beweegreden van belang: derhalven worden 'er van dit groot getal naaulyks 200. van gebruikt. Deeze Famillares zyn als een soort van Gevryden, aangestelt om toezicht over een ieders gedrag te hebben, en om gevangen te neemen die aangeklaagt zyn. Wat het beklaagelykste is voor den geenen, die by de Inquisitie beticht worden, is, dat hoe onschuldig zy zyn, echter voor al hun leven eerloos geacht worden, en deeze die schuldig bevonden zyn, worden voor altoos van alle openbaare Ampten berooft. 't Is voor de Inquisitie verdrietig, dat haare Verdeediger de eenvoudigheit van den Historischen styl verwaarloost heeft, en alle praal van redeneerkunst gebruikt, om haar gedrag te rechtvaerdigen. Zyne Inleiding toont klaarlyk de moeielykheit van zyne onderneeming aan; de Schryver laat blyken, dat ze hem genoeg bewust is, en de Voorbereiding die hy bezigt om de vooroordeelen weg te neemen, die de Inquisitie niet al te gunstig zyn, schynt een volkomener rechtvaerdiging aan te kondigen, dan deeze die men in zyn Boek vind. Alzoo hy nochtans liever de waarheit bemint, dan de achting voor de Inquisitie, noodzaakt hem zyne oprechtigheit toe te stemmen, 't welk deeze Vierschaar niet rechtvaerdigen kan. Reeds hebben we aangemerkt, dat hy zich tegenspreekt, wanneer hy zegt dat de Heilige Bediening nooit besluit menschen in hechtenis te neemen, zonder de hoedanigheit van den Aanbrenger wel te hebben onderzocht; zonder genoegzaame voorzorge genomen te hebben, om te doorgronden of de aanklaging niet uit haat of wraak is geschied, die de aankondiger doet, en hy bekent weinig regels daar na, dat ze ongelukkig zyn, die dit ambacht (van Aanbrengers of Verklikkers) oeffenen, zodat zy zeer bezorgt zyn hunnen naam te verbergen. Niet min tegenstrydig is 't, 't geen hy zegt; datt alzoo de Gevangenen niet dan over afschouwelyke misdaden in hechtenis zitten, moet men zich niet verwonderen dat men ze naaukeurig bewaart: woorden die geenzins met de laatste van 't zelfde Hoofdtstuk overeenkomen; wat ik het beklagelykste voor hen vinde, die by de Inquisitie beticht worden, is, dat hoe onschuldig zy zyn, echter voor al hun leven eerloos geacht worden, en deeze die schuldig bevonden zyn, worden voor altoos van alle openbaare Ampten berooft. Voor 't overige weeten wy niet of deezen Schryver meer geloof als de Historischryver van de Inquisitie verdient, die ons de by zonderheden van de Dingtalen van deezen Rechtbank bericht en 'er een lange vertraging van eenige jaaren aan toeschryft. Het derde Hoofdtstuk van de derde Afdeeling deezer Gedenkschriften geeft genoegzaam de verontwaardiging te kennen tegen de Kerkelyken, die een rampzaligen zoo lang in een doodelyke ongerustheit houden, over het nootlot 't welk hem zyne vyanden opleggen zullen. Het vierde Hoofdtstuk van de gemelde Afdeeling vertoont genoegzaam de verschrik- | |||||||
[pagina 315]
| |||||||
kelykheit, waar voor een ieder verbaast moet staan, die eenig medelyden hebben. Een Christen WysgeerGa naar voetnoot(a) onzer dagen is van gedachten, dat de Pynbank een zeldzaame uitvinding is, en t'eenemaal zeker om een onschuldigen, die van een zwakke gesteltheit is, in 't verderf te brengen, en een schuldige van een krachtige natuur zynde, te redden. De Verstandigste Rechtsgeleerden hebben deeze geweldpleging, als een bron van groot misbruik aangemerkt, men heeft waarlyk groote misdadigen de gemeene Pynbank zonder iets te bekennen, zien uitstaan, en onschuldigen de misdaden doen bekennen, waar aan zy geenzins schuldig waren, 't welk men, maar te laat, na hunne doodt, door 't ontdekken der Daaders gewaar wierd. Nochtans, alzoo de Gerechtspleging der Rechtbanken bestaan, om volgens de Wetten te oordeelen, kan men de waereldlyke Overheden niet lasteren, die dit gebruik ingevoert vindende, niet noodig geoordeelt hebben om af te schaffen: maar te verwonderen is, dat een Bediening niet min met zachtmoedigheit aangedaan, als die van 't Euangeli, de Priesters niet heeft doen afschrikken een gebruik aan te neemen, en in te voeren 't welk zyn begin uit het Heidendom genomen heeft. De driederlei soorten van foltering, waar van zich de Inquisitie dient, om den geenen die onder hunne handen vervallen de bekentenis af te perssen, worden in 't Afbeeldzel Bladzyde 225. vertoont. De Lezer zal in 't vyfde Hoofdtstuk van de zelfde Afdeeling de Gedingen en Vonnissen verhandelt vinden, die niet altoos met de zelfde Plechtigheden worden uitgevoert Bladzyde 227 en 228. kan men beschouwen en aanmerken, hoe die aldaar op een groot Toneel worden uitgevoert, ten dien einde op de Hofplaats te Madrid opgerecht; en wy leezen in 't zestiende Hoofdtstuk Bladzyde. 291. dat de Auto da Fé van Goa, door den Heer Dellon beschreeven, en die het ongeluk had van die zelf te moeten by woonen, in de Kerk van St. Franciscus geviert wierd. Een geleerde Engelander, die op zyne te rugkomst uit Italie drie Brieven in 't licht gaf, in den jaare 1688. gedrukt, bericht ons, dat de verwyzing van Molinos in de Kerk van Minerva te Rome geschiedde. De Plechtgewaden der misdadigen zyn byna overal eveneens. Wy zullen 'er eenig gewag van maaken, want alle de andere Afbeeldzels hebben hun opzicht op de Inquisitie van Goa. Alleenlyk zullen we hier de manier berichten, hoedanig Molinos het allerlaatst in 't openbaar verscheen. Die nieuwsgierigheitGa naar voetnoot(b) had een ongelooflyke meenigte Volks in Minerva doen komen.... ‘Maar de Godtvruchtigheit mengde zich 'er mede by, want de Paus had vollen Aflaat aan alle verleent, die deeze plechtigheit zouden bywoonen.... Molinos was zindelyk in 't nieuw gekleedt, zyn baardt geschooren, hebbende zyn Priesterlyk gewaadt aan, hy verscheen met een blygeestig gelaat, zoo zyne Vyanden zeiden, met alle bekoorelykheden om aan de vrouwelyke Sexe behaagelyk te schynen. Hy wierd uit de gevankenis in een open koets of wagen gebragt, een Jakobyn by zich hebbende. Hy vertoefde eerstelyk eenigen tydt in de Gallery van Minerva, en beschoude den geenen die by en omtrent hem waren, met een genoegzaame vrymoedigheit, en beantwoordde de groetingen die men hem deed. (Deeze groetingen aan een Slachtoffer van de Inquisitie zyn zeer aanmerkelyk volgens 't geen men Bladzyde. 293. deezer Gedenkschriften leest.) ‘En alles 't welk men hem hoorde zeggen, was, dat zy een man zagen die men met lastering onteerde: maar die infamato, ma pentito, boetvaerdig was. Vervolgens geleidde men hem ter maaltydt; en na de zelve wierd hy in de Kerk als in triomf op de schouders der Sbirres in een open Stoel of Rosbaar gedragen. Wanneer hy ter bestemder plaatse gekomen was, groette hy de Kardinalen zeer ootmoediglyk: men merkte in hem geene tekenen van vrees noch onsteltenis in al zyn gedrag. Hy was geketent, en had een Waskaers in de handt, terwyl twee lang getabberde Monniken opentlyk zyn Geding lazen; en men had last gegeeven, dat wanneer eenige Artykelen geleezen wierden, ieder een ten vuure, ten vuure! uit riep. Toen men hem naar zyne Gevankenis leidde, en hy in zyne Cel, zonder eenige onsteltenis trad; noemde hy die zyn Kabinet, en van zynen Priester afscheid neemende bragt hy deeze woorden voort: Vaar wel, myn Vader, op den dag des Oordeels zullen we elkander weder zien, en alsdan zal blyken aan wiens zyde, 't zy de uwe of de myne, de waarheit is. En dus wierd hy geduurende zyn leven opgesloten.’ Noodig is 't dat we alhier aanmerken dat dit een byzondere zaak betrof. De Inquisiteurs willende den voortgang vaneen Sekte stremmen, die toeleidde om oneindige voordeelige Godtsdienstigheden voor de Priesters af te schaffen, wonnen veel, noodzakende den geenen die tegens hen Voorstander van een andere Sekte was, tot een openbaare afzweering. De Aanhangers van Mali- | |||||||
[pagina 316]
| |||||||
nos waren van een groot getal, en men vond ze niet alleen in alle de Provinciën van Spanje en Italie: maar zelfs in de Congregatie van de Heilige Bediening; en zoo wy de aangehaalde Engelander geloven mogen, was de Paus zelfs Molinos te begunstigen verdacht, zulks hy verplicht wierd, aan de Commissarissen van de Inquisitie, reden van zyn Geloof te geeven, die hem heimelyk hier over ondervraging deeden. Petrucius de Medearbeider van Molinos, Kardinaal geworden, trotseerde dit onweer, 't welk oorzaak tot dit tweeregelig vaers gaf.
Crimine sunt similes ambo, sed dispare sorte;
Ostrum Petrucius, vincla Molinus habet.
Dat is: Tot 't waardig Purper werd Petrucius verheeven,
Daar Molinus gedoemt, moest in den Kerker sneeven;
Schoon beider misdaadt geen verschil straf waardig had.
De zelfde Engelsche Schryver verhaalt vervolgens een bezadigd gedrag der Inquisiteuren waaraan men echter gelooft dat zy geen deel hebben. Hy zegt Bladzyde 128. Dat een der Leerlingen van Molinos, ‘de onvertzaagtheit had den Kettermeesteren te zeggen, dat hunne Broederschap onrechtvaerdig, wreedt en Kettersch was, en vergeleek de handeling hem aangedaan, by deeze aan Jesus Chrstus wedervaaren; en niet tegenstaande, voegt 'er den Reiziger by, meent men dat deeze man hunne handen ontquam, alleen met een afzweering te doen. Wat het zevende Hoofdtstuk Bladzyde 235. aangaat, alwaar van Miguel van Monsarrato gesproken word, en 't geen 'er navolgt tot de woorden: Na dusdanige verschrikkelyke Voorbeelden enz. Bladzyde 236. uitgedrukt, dit is niet in de Historie van de Inquisitie en haareu Oorsprong te vinden: maar uit een Boek getrokken, lang daar na gedrukt. Nadat de Schryver der Gedenkschriften de aanhaling weder begint, en de Historie van de Inquisitie tot aan Bladzyde 241. af te schryven, zoo zyn de smertelyke verwytingen die men den Inquisiteurs Bladzyde 235. doet, niet ongegrondt, en men heeft in 't Oorspronkelyk BoekGa naar voetnoot(a) waaruit deeze Gedenkschriften voornamentlyk ontleent zyn, drie krachtige bewyzen van 't misbruik; 't welk de Inquisiteurs, door hun onmaatig vermogen zich toeëigenende, begaan. Het eerste is de onwraakbaare Getuigenis van Clemens den V. die in 't Concilie van Vienna over de onmatige pogingen der Inquisiteuren hoogelyk klaagt, die hun gezag boven het bereik van hunne rechtmatige palen verheffen. Hy bekent dat men hem dikmaals zeer rechtvaerdige klachten voorbragt, en dat zoo de zaaken dusdanig vervolgens behandelt wierden, het zoude gebeuren konnen, dat 't geen men voor 't welzyn der Kerke had vast gestelt, eindelyk ten haaren nadeele uitvallen zou. Hy voegdt 'er by, dat men om in deeze Onorders te voorzien, noodig had, goede maatregels te maaken, op dat als die wel in acht genomen wierden, de onderzaten geen reden van klagten hadden. Hy voerde dit ook waarlyk uit, en men vind deeze maatregels noch in 't Boek van 't Kerkelyk Recht. Insgelyks gaf Clemens den VI. aan Bernard Kardinaal van St. Markus en zyn Legaat in den ganschen Kerkelyken Staat byzondere last, om wegens de pogingen door de Inquisiteurs aangewent, onderzoek te doen, en om recht voor den geenen te oeffenen die klagtig vielen, onderdrukt te zyn geweest. Deeze twee voorbeelden zyn krachtig genoeg om te bewyzen, dat de Inquisiteurs het vermogen hebben, onmatige pogingen te bestaan, waarin men belang vind om die te beletten. Het derde bewys is; men ontdekte in 't jaar 1518. een groot getal Toveraars in 't Gebiedt van Bressia. De Landvoogden deezer Gewesten, 't zy dat ze door onachtzaamheit, of 't zy dat ze genoodzaakt waren, dat de misdaadt deezer menschen van 't rechtsgebiedt der Kerkelyke Rechters was, zy lieten het oordeel hun over: maar dit baarde een gevolg van knevelary, en schreiende verdrukkingen, zodat de Raadt van Tienen genoodzaakt wierd alle hunne Rechtshandelingen af te schaffen, en de Groot-Vikarissen der Bisschoppen en Inquisiteuren die de zelve begaan hadden, te Venetië te dagvaerden, om andere Rechters en gewoone Assistenten aan te stellen, om de Gedingen die gevonnist waren, te overzien, en recht aan een ieder te doen, die over de Inquisiteurs klagtig vielen. Niet tegenstaande deezen handel, voegt 'er de Historischryver van de Inquisitie by, had men moeiten genoeg om het Volk de muitery te beletten. | |||||||
[pagina 317]
| |||||||
Wy konnen mede niet nalaaten de vreemde opschuddingen te Rome na de doodt van Paulus den IV. verwekt, aan te haalen, die wegens de onmaatige strengheit van de Inquisitie veroorzaakt was. Zyne standbeelden wierden omver gesmeeten, en verachtelykerwyze eenige dagen achtereen door de Stadt gesleept; het Volk vooral op de Inquisitie gebeeten zynde, brak haare Gevankenissen op, en ontsloegen geweldiger handt de Gevangenen, waar mede die opgevult waren. Men stak vervolgens den brandt in 't Paleis van de Heilige Bediening, en men ruste niet, dan nadat men 't van alle haare Papieren berooft had, en verbrandt. In 't jaar 1568. drygde men Mantoua t' eenemaal te verwoesten door een diergelyken opstandt wegens de Inquisitie verwekt. Het agtste Hoofdtstuk van 't zelve Boek, heeft de Schryver der Gedenkschriften uit het Werk, zoo dikmaals aangehaalt, genomen, en alles 't geen hy van 't Gezag zegt dat de Inquisitie zich over de Boeken toeëigent. 't Is niet te ontkennen dat zich het Geloof door de lezing verspreid, en dat 'er menschen zyn die de zuiverheit van 't Geloof en de Zeden zouden bewaart hebben, indien deeze Boeken niet ongelukkiglyk in hunne handen gevallen waren, die een ongeregeldheit in den Geest werken, en hun deeze misdaadt met meer vermaak hebben leeren begaan. De Werken der Casuisten zyn ten deezen opzichte de gevaarlykste van alle: maar deeze zyn 't niet die de Inquisitie bestrydt. Zy zal liever greetiglyker aazen op Boeken die gemeenlyk goed gekeurt zyn. Het Nieuwe Testament van Mons; de Aanmerkingen van P: Quesnel; het Leven der Heiligen door Baillet; de Druk van St: Augustyn door de Congregatie van St. Maur; deeze Werken zyn 't die de Inquisitie ten vuure doemt; terwyl zy te Rome den vryen verkoop gedoogt der Ragionamenti van Aretyn, het Traktaat van Sanchez de Matrimonio, en andere ontuchtige Boeken; insgelyks de geschriften van den Kardinaal Sfondrate kanoniseert, alhoewel een paariglyk door een soort van Algemeen Concilie gedoemt, uit de geleerdste Geestelyken by een vergadert. De Heer BayleGa naar voetnoot(a) heeft zeer wel aangemerkt dat deeze zelfde Inquisitie zoo streng tegen de stichtelykste Werken, zich niet bemoeit heeft met de dromeryen van de Gezaligde Maria van Agreda, waarin een wanschikkelyk vernuft, door een ongeregelde Godtvruchtigheit veroorzaakt, zaken beschreeven heeft die de Waardigheit Godts beleedigen. Men heeft mede nooit gezien datze zich tegen de schandelyke afkneevelingen van de Tax der Datarie of Roomsche schatting Kanselary over de zonden, aangekant heeft; een Boek, 't welk men met recht aanziet als de grootste schandvlek voor 't Hof van Rome; of indien zy 'er de lezing van verboden heeft, is 't onder voorwendzel dat dit Boek door de Ketters vervalscht was; te weeten, met aanmerkingen in 't licht gegeeven die alle deeze schandelykheit ten toon stelden. Niet tegenstaande dit alles, is 'er een man gevonden t'eenemaal ontbloot van oordeel of schaamte, om een Historische Lofrede van de Inquisitie te schryven. Vader Macedo een Franciskaner Monnik is 't, die in de Schema Sacrae Congregationis Sancti Officii Romani, te Parys in 't jaar 1676. gedrukt, de onbeschaamtheit heeft gehad, de eerste Instelling van de Inquisitie in 't Aardsch Paradys te stellen. Deeze Geleerde Historischryver waant dat Godt de Bediening van Inquisiteur heeft waargenomen, en dat hy die buiten het Paradys tegen Kaïn en de Babilonische Torenbouwers geoeffent heeft; dat St. Pieter eveneens deeze bediening tegen Ananias en Saphira heeft waargenomen, en dat hy de zelve den Pausen heeft overgedragen, die 'er St. Dominicus en zyn Opvolgers in 't bezit van hebben gestelt. Is de Inquisitie niet beducht de verachting en verontwaardiging aller menschen zich over den hals te haalen; gedoogende diergelyke Boeken te drukken? Voor dat we van dit dwaas gedrag afscheiden, moeten we ter gelegenheit van St: Dominicus en van zyne Orde noch aanmerken, dat in een zeer kortswylig gedicht, de Arriereban van de strydende Kerke genoemt, en ter gelegenheit van de Belegering van Kandia opgestelt; de Dichter onderstelt dat de Paus een Leger van Priesters en Monniken op de been brengt, om deeze Stadt t'ontzetten; en eigent aan ieder Orde een Post toe met haar gewaadt en zeden overeenkomende. Wat de Dominikanen aanbelangt, verziet hy hen met dit volgende Ampt: | |||||||
[pagina 318]
| |||||||
Les Jacobius Inquisiteurs
Feront punir les Deserteurs.
Dat is: De Jacobynen,
(Niet als zy schynen)
Zyn Inquisiteurs
En straffers van de Deserteurs.
Welvoegelyk heeft men Bladzyde 197. en 198. de beweegreden aangemerkt die men had om aan deeze Orde het voorrecht tot deeze bediening te geeven. 't Is derhalven dat deeze grondtlegger der Jacobynen mede de stichter van de Inquisitie is geweest, en dat St: Dominicus op de Bannier der Inquisitie word verbeeldt, met dit onderscheiden Zinnebeeldt; te weeten, een hondt houdende een toorts naar de Waereldtkloot, nademaal zyne moeder van hem zwanger gaande, droomde dat zy een hondt zag, de Waereldt met een fakkel verlichtende. In zyne rechterhandt houd hy een Olyftak ten teken van den Vrede dien hy aan hun aanbiedt, die zich goed Katholyk verklaaren, en in zyne linker handt een zwaerdt om den oorlog te beteekenen, dien hy den Ketters aandoet, met deeze woorden Justitia et Misericordia tot omschrift hebbende, gelyk men Bladzyde 290. in deeze Gedenkschriften beschreeven vind, en alhier het tweede AfbeeldzelGa naar voetnoot* vertoont. De Bannier van de Spaansche Inquisitie echter is hier mede verschillende. 't Is een houte kruis vol knobbels of quasten, verzelt van een zwaerdt en olyftak, gelyk men in 't eerste AfbeeldzelGa naar voetnoot† vertoont vind. Deeze Standaardt word Bladzyde 228. deezer Gedenkschriften zeer verschillende beschreeven. Om nu de Lezer een verklaring van de hier nevens gevoegde Afbeeldzels te geeven, waarin de straf gewaaden der Personen verbeeld worden, door de Inquisitie verweezen. Het derde AfbeeldzelGa naar voetnoot‡ verbeeldt een man die door de Inquisitie al te misdadig bevonden word om vry gesproken te worden, en echter de verwyzing van 't doodelyk strafvonnis niet heeft verdient. Hy is met de Sanbenito of overrok zonder mouwen bekleed, zynde van geele verwe, hebbende voor en achter een groot en roodt St. Andries Kruis. Dit zyn gemeenlyk deeze die zich aanstonds zelf beschuldigen, hunne beschuldigers raaden, en betuigen zich te bekeeren: in de Gedenkschriften Bladzyde 228. en 289. aangeweezen. Onder de Sanbenito hebben de Mannen een ander kleedt, waar van de mouwen tot aan 't gewricht van de handt komen, en een onderbroek die tot op de hakken hangt; alles van zwart gestreept linnen; gaande verder bloots hoofdts. Wat de Vrouwen aangaat, men laat haar, haar eigen kleedt als in de vierde AfbeeldingGa naar voetnoot* is te zien, alwaar een Geestelyke Dochter verbeeld word door de Inquisitie verweezen, en met het kleedt van haare Orde bekleedt, dragende de Sanbenito over 't zelve. De Afbeeldzels vyf en zesGa naar voetnoot† vertoonen een Man en Vrouw die ten vuure stonden verweezen te worden: maar door hunne bekentenis de uitvoering voorgekomen zyn, nadat men hun vonnis geleezen, en voordat men hen uitgeleid heeft; mits nochtans dat zy niet geordent zyn. Zy zyn gelyk de anderen bekleedt; het onderscheid bestaat alleen in een bonnet van bordpapier op de wyze als een suikerbroodt gemaakt, die, men hun zoo wel mannen als vrouwen op het hoofdt zet. Deeze bonnetten worden Carrochas genoemt. Hun Schapulier, Sammaria geheeten, verschilt van de Sanbenito, overzulks die greis of graauverwig is met vlammen beschildert wier punten naar beneden omgekeert zyn, 't welk men fuego revolto noemt, om te beteekenen dat ze door hunne belydenis de houtmyt die hun verwachtte, omgeworpen hebben. | |||||||
[pagina t.o. 318]
| |||||||
No 63.
BANNIERE de L'INQUISITION D'ESPAGNE.
BANNIERE de L'INQUISITION de GOA.
HOMME convaineu D'HERESIE qui s'est accusé lui même avant que d'etre jugé.
RELIGIEUSE, qui a évité d'être brûlée en confessant avant que d'être jugée.
| |||||||
[pagina t.o. 319]
| |||||||
No 62.
HOMME Condamné au Feu; mais qui l'a êvité par sa Confession.
FILLE qui a êviteé le Feu, en avoüant apres son jugement.
FEMME Condamnée par L'INQUISITION a être Brulée vive.
HOMME qui vâ être Brûlé par arrest de L'INQUISITION.
| |||||||
[pagina 319]
| |||||||
Verders verbeeldt het zevende en agtste AfbeeldzelGa naar voetnoot* een man en vrouw die geene genaade te hoopen hebben. Zy zyn gelyk de anderen van de Carrocha en Sammaria verzien: maar met opgaande vlammen, en Afbeeldzels van Duivels beschildert, alle met gaffels verzien en gewapent; en beneden aan de Sammarre word het Afbeeldzel van den verweezenen persoon vertoont. Noch staat aan te merken I. dat de Plaatsnyder het zesde en zevende Afbeeldzel de vrouwen met haar hoofdthair heeft verbeeldt, daar nochtans Bladzyde 283. word gezegt dat men het hair van alle de Gevangenen van welke Sexe en aanzien zy zouden mogen zyn, afsnydt; en alzoo dit door voorzorge, om de luizen geschied, zoo is 't waarschynlyk dat dit hair afsnyden van tydt tot tydt word achtervolgt. II. Dat hy de Vrouwen met koussen en schoenen verbeeldt, een onderscheiding die met de Gedenkschriften niet overeenkomt, alwaar men het tegendeel ziet, datze alle blootsvoets in de Processie gaan, en dat de Gevangenen in geen rang van Sexe worden geplaatst: maar wel volgens die der misdaaden. Insgelyks staat aan te merken, dat op eenige plaatsen de Houtmyten niet opgestapelt worden, gelyk men in 't Afbeeldzel Bladzyde 291. ziet: maar men graaft 'er een groote en diepe kuil, waarin men 's daags te vooren een groot vuur ontsteekt, zulks het als een gloed geworden is, wanneer de misdadigen derwaarts worden geleid. Indien het halstarige Jooden zyn, wandelt men driewerf rondom deezen verschrikkelyken gloedt, en volharden ze in hun gevoelen, werpt men hen in deezen blaakenden kuil. Niet lang geleeden is 't in Spanje gebeurt, dat een schoone Jodin van agttien jaaren, de vermaningen van den Monnik niet willende gehoor geeven, die haar tot Afzweering van haar Geloof aanzogt, zich zelve in den vuurgloedt wierp, waarin zy eerlang verteert wierdt. Tantum Religio potuit suadere malorum! Om nu deeze Verklaring te eindigen, zullen we den Lezer de hoedanigheden van de Dingtalen der Inquisitie door eenige voorbeelden voorstellen, zodanig die te Lisbon in den Jaare 1707. in een Auto da Fé of Handeling des Geloofs, gehouden zyn. |
|