Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 300]
| |
Kort vertoog
| |
[pagina 301]
| |
van 't Roomsche Hof de vergelding genooten hebben die toen hunnen dienst noodig had; en met een woordt gezegt, dat 'er de menschelyke belangen ten minsten zoo veel deel in hebben gehad als den yver voor de zuiverheit van 't Geloof hebben kon. Veele Schryvers hebben uitvoeriglyk tegen deeze Inquisitië de pen gevoert. Eenige de Historie der Albigenzen en Vaudoizen beschryvende, hebben de Instelling van den Rechtsdwang der Heilige Bediening met verwen afgeschildert, overeenkomende met de Vooroordeelen waar in hunnen Godtsdienst hen inwikkelde; andere hebben met voordacht Boeken over deeze stoffe geschreeven. In 't algemeen kan men zeggen dat 'er geene gevonden worden dan eenige vleyers van 't Roomsche Hof die oprechtiglyk den bloedigen yver der geenen gepreezen hebben, die het bloedt der Ketteren aan een Godt opofferden die niet dan behagen in hunne bekeering schept, die haar in zyne handt houd, en de Ketteryen om een grooter welzyn gedoogt. De Heer van Limburg, een geachte Godtgeleerde onder de Remonstranten, eenige Handelingen van de Inquisitie van Thoulouze machtig geworden hebbende, die de uitgesproken Sentiën van den aanvang der veertiende Eeuw behelsden, tegen de verdachte personen of die overtuigt van der Albigenzen Geloof aan te kleeven waren, geloofde den Protestanten een grooten dienst te doen, laatende deeze Handelingen drukken. Men moet bekennen dat ze den geenen weinig ter eere gedyen die 'er deel in hebben gehadt. Het voornaamste voorneemen van den Uitgeever, was te toonen, dat de Roomsche Godtsdienst niet dan op wreedheit en vervolging is gegrondt: maar deeze verzameling van Sententiën voldeed den Lezers niet. De noodzaakelykheit om die in den Oorspronkelyken Styl en spelling uit te geeven, en de beduchtheit dat men het exemplaar van valschheit beschuldigen zou, gaf 'er een onaangenaame lezing aan, en zelfs was het Boek aan een ieder gansch onverstaanbaar. De Heer van Limburg hier in voorziende, voegde 'er een Historie van de Inquisitie by, waarin hy deeze stoffe met een vereischte uitgestrektheit behandelde, en zelfs met een grooter gematigdheit als men van een Protestants Hoogleeraar in de Godtgeleertheit redelykerwyze vereischen kon. Dit Boek wierd te Amsterdam in 't jaar 1692. gedrukt. De stoffe al te gewichtig om in geen andere taal te worden verhandelt; zoo zag men die in 't volgende jaar in 't Fransch onder den tytel van Histoire de l'Inquisition & son Origine, of de Historie van de Inquisitie en haaren Oorsprong, verschynen. Dit Boek, 't welk men voorgaf te Keulen gedrukt te zyn, zag de Inquisitie als de voornaamste zenuw en de eerste kracht van 't Roomsche Pausschap aan. Alhoewel de Schryver zyn Boek deels getrokken had uit het geen wy aangeweezen hebben, echter gaf hy blyk dat hy zelfs de Roomsch Catholyke Godtsdienst toegedaan was. Omtrent zes jaaren voor 't uitkomen deezer Boeken, gaf den Heer Dellon een Franschen Arts, een verhaal van alle de wederwaardigheden in 't licht, die hy in de Inquisitie van Goa geleden had. Dit verhaal werd greetig ontfangen; en wy vertrouwen dat de Lezer niet onsmaakelyk deeze verklaringen die men over dit onderwerp geeven kan, van de handt wyzen zal. De Historische Gedenkschriften om voor de Historie van de Inquisitie te dienen, behelzen aanmerkelyke berichten onze weetgierigheit dubbelwaardig. Het waare te wenschen dat de Schryver wat welgeregelder was geweest, dat hy zyne stoffe doorgaans met een evenmatige uitgebreidenheit voor de keure zyner Lezeren had behandelt, en dat hy in 't woordelyk uitschryven somtyds in de Fransche Historischryver van de Inquisitie niet verzuimt had op de leerzaame berichtgeevingen acht te geeven, die hy lichtelyk had konnen uitschryven. Hy schreef met zodanig een vryheit, die ons deed twyffelen of het wel waar mogt zyn dat dit werk te Parys mer Privilegie gedrukt was. Niet min is 't te begrypen hoe de Koninglyke Opzichters, toegelaaten hebben, dat de vernuftige aanmerkingen, doch onderwerpelyk voor 't Roomsche Hof, en zelfs voor de Hoven van eenige andere Oppermogentheden, goed gekeurt zyn; terwyl de zelve Opzichters zich dikmaals over den quaaden zin aan een woordt gegeeven in zich zelven zeer eenvoudig zynde, ontrust vinden, en de Schryvers noodzaaken een gansch Hoofdtstuk, en somtyds zelfs het geheele Werk te verbeteren. Indien 'er geen geheim onder een zoo ongelyk gedrag schuilt, zou men mogelyk zeggen konnen dat het niet voorzichtig is de Druk der Boeken te gedoogen, die een juk beschryven, 't welk men in 't Koningryk ongevoelyk den Onderdaanen tracht op te leggen. De Schryver der Gedenkschriften houdGa naar voetnoot* met recht staande, dat krachtige geweldplegingen en strafoeffeningen geen middelen zyn waarvan zich de eerste Kerke nooit gedient heeft, om de Ketters weder tot haaren boezem te trekken. De Heer van Limburg en | |
[pagina 302]
| |
de Schryver van de Historie der Inquisitie, dringen veel verder de vergelyking van 't aloud gedrag ten deezen opzichte met het nieuwe; en schoon 'er altoos menschen zyn geweest die elkander te vervolgen geneegen waren, en dat de Rechtzinnige Kerk niet altoos genoegzaam van deezen zuurdeessem gezuivert is geweest, kan men nochtans zeggen dat men voor de elfde eeuw niets van diergelyke Inquisitie heeft geweeten; alhoewel 'er van tydt tot tydt Kerkelyken zyn geweest die de vervolging tot een heilige en heilzaame rechtvaerdigheit hebben getracht te verheffen. Tertulliaan zegt tot de Heidenen in zyn VerdeedigschriftGa naar voetnoot(a), dat alzoo 'er geen mensch is die door dwang zou willen geëert zyn, hoe veel te meer reden is 'er om te gelooven dat Godt geen behaagen in een onwillige huldiging heeft. In een ander Werk drukt hy zich noch krachtiger uitGa naar voetnoot(b). De Mensch heeft een natuurlyk recht en vermogen te aanbidden 't geen hem goed dunkt, en de Godtsdienst veroorzaakt goedt noch quaadt aan iemandt van een ander gevoelen. Het behoort tot den Godtsdienst niet geweld te oeffenen om die te omhelzen; het vereischt dat men die vrywillig aanneeme en niet door geweldt enz. Cypriaan doemt mede stelliglyk het tegendeel. Hy merkt zelf dit onderscheid tusschen de Kerke van 't Oude- en die van 't Nieuwe Testament aanGa naar voetnoot(c) dat toen de Besnydenis van 't vleesch in gebruik was, men den geenen door 't zwaerdt sterven deed die den Priesteren wederstreefden, daar sedert de Geestelyke Besnydenis een aanvang genomen heeft, de opgeblazenheit en wederspannigheit niet dan door 't Geestelyk zwaerdt wierden gedoodt,wanneer men hun van de Kerke afsneed. De Kardinaal Bellarmyn, die Cypriaan aanhaalt als of hy goed keurde dat men de Ketters sterven deed, zou wel trachten een zoo quaaden uitleg van een Schriftuurplaats te willen maaken, alwaar deezen Oudvader de zondaars vermaant de Marteldoodt voor de uitwissching hunner zonden te lyden. Deeze Kardinaal, moeten we in 't voorbygaan zeggen, dat hy een man was zich aan de Overbergige Gevoelens overgegeeven hebbende, wist door zyn vooroordeel in de Oudvaders en in de H: Schrift zaaken te vinden, die den zin van 't Roomsche Hof scheenen te begunstigen: maar die elders geleezen wierden dan in de aanhaalingen die hy voorstelde, en dikmaals een geheel andere zaak beteekenden. Lactantius drukt zich noch krachtiger uit, en men kan leezen 't geen hy over dit onderwerp in zyn vyfde Boek 20ste. Hoofdtstuk zegt. De Kerk leefde in deeze vreedzaame en zachtzinnige gevoelens tot dat de Keizers zich het Euangeli onderworpen, en men zag de Bisschoppen het gezag dat zy by de Mogendheden hadden, allenks zich krachtiger aan maatigen, om die geene te drukken die zich onder hun Kerkelyk Rechtsgebiedt niet onderworpen, want toen zy niet meer vervolgt wierden, zyn zy vervolgers geworden. Men genoegde zichGa naar voetnoot(d) toen de Ketters te bannen, en Socrates zegt in zyne Historie dat de Bisschoppen van 't Niceesche Concilie den Banvloek tegen Arius en tegen deeze die zyn gevoelen volgden, uitspraken, en dat Keizer Konstantyn, Arius, Eusebius van Nicomedië en Theognis van Nicea in Ballingschap verwees. De zelfde Keizer wierd vervolgens noch strenger, gelyk men in zyn Brief aan de Bisschoppen en aan 't Volk zien kan, waarin hy zegt: een iegelyk die overtuigt worden zal een Boek van Arius verborgen te hebben, in stede van het te verbranden; zal met de doodt gestraft worden. De Schriftuurplaats die volgens het voorschrift van Paulus Bladzyde 181. aangehaalt word, is in den Brief van dien Apostel aan Titus, derde Hoofdtst: vers 10. te vinden; te weeten: Een Kettersch mensch verwerft na de eerste en tweede vermaning. De aloude Schryver, Bladzyde 182. bygebragt, die Sulpicius Severus is,Ga naar voetnoot(e) verwyst niet alleen het gedrag der Bisschoppen die de Keizer aanporden Prisciliaan te doen sterven; maar hy voegt 'er twee omstandigheden by, die de Inquisitie weinig begunstigen. Welker eerste is, dat de doodt van dien man, instede van de Kettery daar door te smooren, niet dan die te bevestigen en te verbreiden diende; nademaal zyne Aanhangers, die hem geduurende zyn leven als een Heilig geëert hadden, hem begonnen als een Martelaar na zyne doodt te eeren; en de tweede, dat St: Martyn van deeze gevoelens zeer vervreemt was, en dat hy geduurig Ithacius noodzaakte en aanporde van de beschuldiging af te staan, en Maximus bad, het bloedt van deezen rampzaligen niet te plengen. Deeze Heilige Bisschop geloofde, volgens 't bericht van den aangehaalden Historischryver, dat het genoeg was dat de Ketters door een Kerkelyk vonnis veroordeelt, de Kerke uitgezet wierden, en dat het een Nieuwe en Ongehoorde Misdaadt was, dat een Waereldlyk Rechter de zaake der Kerke oordeelde. Men zou uit deeze woorden konnen oordeelen, dat hy dus niet dan ten voordeele van 't Kerkelyk Recht | |
[pagina 303]
| |
sprak, en om den Bisschoppen een gezag te doen behouden, 't welk de Keizer zich niet aanmatigen mogt. Maar dit is de meening van deezen Heilig geenzins geweest. De Keizer deed niet dan het begeeren van een groot getal Bisschoppen in 't vervolgen der Ketters uitvoeren; en St: Martyn wilde niet volstrekt dat iemandt tegen hun gewelt oeffende. Zoo lang hy te Trier was, hielt hy 't vervolgen der misdadigen tegen, en vertrok ook niet dan na het woordt van Maximus te hebben, dat men geen bloedt der schuldigen vergieten zoude. Maar deeze Vorst liet zich door de Bisschoppen Magnus en Rufus vervolgens omzetten, en stelde deeze zachte raadgeevingen ter zyde, geevende de zaak den Prefect Evodius in handen, die Prisciliaan, Felicissimus, Armenius, Latroniaan en Euchrocius, niet tegenstaande 't woordt aan den Heiligen Bisschop gegeeven, sterven deed. Noch eenige anderen kosten 't leven, en ter deezer gelegentheit van hunne strafdoodt is 't, dat de Historischryver deeze woorden uit onzen Schryver aanhaalt. In een der volgende aanmerkingen zullen we zien 't geen St: Martyn deed, om te betuigen hoe hy van deeze wreede handeling een afkeer had. De vier redenen die de Schryver Bladzyde 182. bybrengt waarom men de Ketters tuchtigen moet; daar van is de eerste een reden van Staatkunde om de Vrede in den Staat te handhaven. Zeker is 't dat de gerustheit van een Staat het groot voorwerp van de Staatkunde is, en dat alle de middelen die 'er toe strekken te gedoogen zyn, wanneer men 'er door geen anderen weg toe komen kan; Salus populi suprema lex esto. Alle de Wetten moeten op dit middelpunt uitkomen. Maar men moet onder de Ketters den geenen onderscheiden, wier gevoelens of gedrag de algemeene Vrede nadeelig zyn. Onbetwistbaar is 't dat de Overheden het recht bezitten den geene te beteugelen, en dat het onnoodig zy, dat de Kerk dit tegen hun verzoekt. Insgelyks blykt, toen de Wederdoopers de wapenen opnamen, en zich van Munster Meester maakten, om 'er een Koningryk ten nadeele van den wettigen Opperheer op te rechten; zy wierden hier door strafbaar en hunnen ondergang waardig, die daar op gevolgt is: niet als menschen die in hunne Leer dwaalden: maar als gewapende Vyanden en Verstoorders der gemeene rust. Doch wanneer deeze zelfde Sekte haare Geestdryvery verlaaten hebbende, zich vergenoegt heeft Godt de eer te geeven, die zy gelooft hem het behaagelykste te zyn, leevende behalven dat volgens de Wetten des Landts, en zich schikkende naar de benoodigtheden, die met ieder huisgezin volgens hun beroep overeenkomt; dus heeft men dan geen recht een Wederdooper wegens zyne byzondere gevoelens te straffen, en de waare Kerk heeft mede op hun geen recht dan die van de vermaning, en vreedzaame leering, of ten aller strengste den Kerkban. De tweede reden van den Schryver komt luttel met de Leere van St. Martyn overeen. De zelve Historischryver, die ons te kennen geeft hoe zeer zich deezen Heilig tegen de strafoeffening van Prisciliaan aankantte, en die hem daar in pryst, laat echter niet na, aan te merken, dat deeze Aartsketter in twee ondervragingen van misdaadt overtuigt wierd; dat hy daarin niet toestemt, een onzuivere leer gehad te hebben, nachtvergaderingen met vrouwen van opspraak te hebben gehad, en 'er den gebeden gansch naakt te hebben opgezegt.Ga naar voetnoot(a) Niets kan de zuiverheit meer tegen zyn die het Euangeli van ons eischt; en volgens den regel der Gedenkschriften, was Maximus genootzaakt den geenen te straffen, die dus van den Godtsdienst een misbruik maakten, om met een zoo heiligen dekmantel de schandvlek hunner driften te bedekken. Dus gedroeg zich dien grooten Heilig en Apostel van Vrankryk, die zich tusschen den Keizer en hun stelde, en hun te straffen afkeurde. De derde reden is waarschynelyk, echter onder voorwendzel om te verhinderen, dat Godt door lasteringen niet onteert worde, noch dat men de deur van oneindige vervolgingen opene. De Vaders van 't Niceesche Concilie handelden Arius als een lasteraar, nademaal hy de Medewezentlykheit van 't Woordt ontkende. Hem aangaande, hy beschuldigde hun van drie Goden te geloven, en de eenigheit Godts te wraaken; 't welk een waare lastering zoude zyn. Om nu den grondregel der Gedenkschriften te onderstellen, Konstantyn bezat het gezag om de Arianen, die de Godtheit van Jesus Christus ontkenden, te straffen; maar toen een zyner Troonvolgeren zich voor de Sekte van Arius verklaarde, was deeze Leer in hun oordeel een goed Geloof geworden, en men moest gelooven dat de Medewezentlykheitsgezinden over dit onderwerp lasterden, zulks men verplicht was hun te straffen. Deeze plicht was een noodzaakelyk gevolg van overtuiging, waarin men zich bevond om den goeden en oorbaaren weg te volgen. Toen | |
[pagina 304]
| |
Juliaan het Heidendom weder trachte te herstellen, geloofde hy ongetwyffelt dat deeze Godtsdienst Godtvruchtiger dan dien van 't Christendom was; was het dan billyk dat hy een ieder dwong zich weder tot de Tempels van valsche Goden te keeren? Zal men zeggen dat deeze yver niet gedoogt word dan aan den geenen, die de waarheit verdeedigen? Wie is niet van het tegengevoelen? Zoodraa men den menschen toestaat de Ketters te dooden, bewilligt men insgelyks den geenen te doemen, die eveneens zodanige gedachten van hun hebben. Dit woordt van Ketter beteekent niets, als een gedwongen betekenis. De buitensporigste Sekte handelt als Ketter wie in haare dromeryen niet bewilligen wil; en in dit vooroordeel bezit zy het recht alles te vervolgen, 't welk haar niet voordeelig is. Indien de Vorst vryheit heeft deeze zyner Onderdanen qualyk te handelen, die in zyn oog Ketters schynen, alleen om datze in stoffe den Godtsdienst raakende van andere gedachten zyn dan hy is, zoo is hy ten hunnen opzichte geen minder Ketter; en zoodraa zy in dit vooroordeel zyn, zullen ze lichtelyk tot een ander Vorst met hunne genegenheit overgaan, die van hun gevoelen zy. Zy zullen hier in te zekerder gaan, indien de Vorst het verschil der Leere voege by 't geen de vervolging haatelyk maakt. De vierde en laatste reden is alzoo min voldoende als de drie voorgaande. Wy duchten, dat de Schryver der Gedenkschriften, alzoo min als wy, verstaan heeft 't geen hy door deeze woorden wil te kennen geeven: men kan tegen de Ketters strengheit oeffenen: niet om hen te dwingen; maar om hen door de vreeze der Wetten te noodzaaken zich te laaten onderwyzen, om de waarheit te erkennen en weder tot de Kerke te komen, die zy verlaaten hebben. Wy zien niet welk een onderscheid, dat 'er te vinden is tusschen gedwongen te worden, en iemandt door vreeze der Wetten te noodzaaken iets te doen. Reeds hebben wy 't gezien in 't geen van de droevige gevolgen over de doodt van Prisciliaan op het Getuigenis van Sulpicius Severus gezegt is, en hoe de middelen van strengheit niet welvoegelyk zyn de Ketteryen te dempen. De vrees voor de Wetten voldoet niet, zich te laaten onderwyzen. Wy worden het tegendeel in de Landen van de Inquisitie gewaar, zulks een ieder beducht is al te veel te weeten. Men houd een Leek verdacht, wanneer hy zynen Godtsdienst zorgvuldig betracht; en alzoo 'er de geleerdheit een man in gevaar stelt, alleen, om dat hy in 't vermoeden is van minder met het vooroordeel dan 't volk behebt te zyn; hier uit ontstaat dat zodanig een man door een vermomde Huichelary zich voor dit ongeval tracht te bewaaren, behelpende zich met een toneelspeelend gedrag, 't welk hy wel haast aflegt, wanneer hy zich buiten 't bereik van de Inquisitie acht te zyn. Een Italiaan is niet meer den zelfden man te Florence of te Parys; te Lisbon of te Amsterdam: Deeze rampzalige Staatkunde heeft veele Ongodisten voort gebragt, die de Godtsdienst niet aanzien dan een gesleepenheit van 't Roomsche Hof, en die, duchtende, dat men hun noch daar toe brengen zal van niets te gelooven, door voorzorge, Boeken over de Onsterslykheit der Ziele schryven en over andere stoffe waar van zy zich luttel overtuigt vinden; overzulks, indien hun eenig onheil overquam, zy zich van dat bewys dienen konden, en toonen hoe zy hunne krachten hebben ingespannen om het te bewyzen, schoon men hun, dat zy 't lochenen, beschuldigt. De vergelyking van 't gedrag der aloude Kerke met dit van de Inquisitie ten opzicht der Ketteren, is een der voornaamste zaaken deezer Gedenkschriften; schandelyk voor de Inquisitie is 't zich van de regels t'ontslaan, die de Gerechtigheit, Menschelykheit en de Christelyke Godtsdienst aan alle andere Rechtbanken in 't algemeen hebben opgelegt. Maar deeze vergelyking kan in deGa naar voetnoot* Historie van de Inquisitie en haaren Oorsprong, bladzyde 92. en de volgende in 't jaar 1693. gedrukt, geleezen worden. Alzoo de Schryver op 't einde van de tweede Verhandeling Bladzyde 213. van negen en dertig voornaame Hoofdtstukken of gewettigde Keuren gewag maakt, waar na zich de Inquisitie in alle de Venetiaansche Staten te richten had, welke keuren hy om zyn werk te verkorten heeft achtergelaaten, en wy den Lezer niet gaerne hier van ontrooft zoude zien, zullen we hem de zelve, hoedanig de Inquisitie van Venetie zich te gedragen heeft, in haar voorschriften voorstellen. Deeze wyze Republyk dan, heeft voorzorge gedragen een breidel aan de staatzuchtige dwingelandy der Priesteren te verleenen, zulks zy zoo volstrekt de eigenzinnigheit der Inquisiteuren niet onderworpen als andere Volkeren zy. Dit onderscheid verdient dat men 't naaukeuriger aanmerke als wel de Schryver der Gedenkschriften heeft gedaan, die 'er niet dan een verward denkbeeldt van gegeeven heeft. Wy zullen 't dan door de volgende negen-en-dertig Hoofdt- | |
[pagina 305]
| |
stukken of Keuren voltooien, uit het zelfde werk getrokken en met het Italiaansch van Fra-Paolo vergeleeken. |
|