XIX. Hoofdtstuk.
Waarin de Galeïen bestaan die te Lisbon voor een Gevankenis van de Inquisitie verstrekken; en met haare omstandigheden beschreeven worden.
Ga naar margenoot+ Het Galei-gebouw voert deezen naam, schoon 'er in Portugal geen Galeien zyn, alwaar men den geenen zend die de Heilige Bediening of de Waereldlyke Rechters tot deeze straf verweezen hebben.
In deeze zoo genaamde Galei zyn alle de misdadigen by paaren aan een hunner voeten met een keten van omtrent agt voeten lang gesloten; ieder deezer Gevangenen hebben aan hun gordel een yzere haak om de keten op te houden, alzoo 'er dan noch omtrent de lengte van drie voeten tusschen beiden hangt.
Ga naar margenoot+ De Verweezenen gaan dagelyks op de Werf arbeiden, alwaar men 's Konings schepen bouwt. Zy worden gebruikt om den Timmerlieden het hout aan te brengen; zy laaden en onlaaden de schepen; zy haalen het zant en de steenen voor den ballast, en 't water en leeftogt voor de aanstaande reize. Ook dienen ze om het werk of breeuzel te spinnen, en eindelyk tot al het gebruik waarin men goed vind hun te bezigen voor den dienst van den Vorst of de Amptenaren die het bevel over hun hebben; hoe ruuw en verachtelyk dat het zoude mogen weezen.
Ga naar margenoot+ Onder deeze Galeiwerkers vind men menschen door de Inquisitie verweezen; andere aldaar by vonnisse van den Waereldlyken Rechter gedoemt. Ook vind men 'er gevluchtte of wederspannige Slaven die door hunne Meesters daar bestelt worden om hen te straffen, en weder tot hun plicht te brengen. Insgelyks vind men 'er Turken op genomen Barbarysche Roofschepen tot Slaven gemaakt; en alle deeze menschen van welk een staat zy zouden mogen zyn, worden zonder onderscheid tot een schandelyken en moeielyken arbeidt gebruikt, indien zy geen geldt hebben om aan de Amptenaren te geeven die over hun zyn gestelt, en die een ongelooflyke wreedheit oeffenen over die geen die geene middelen der verzachting hebben, om nu en dan hen iets te geeven. Deeze Land-galei is gemeenlyk aan den oever van de rievier gebouwt, zynde een gebouw in twee groote Zaalen bestaande, d'een boven den ander, waarin gemeenlyk de Galeiwerkers hun verblyf neemen, slaapende op eenige daarin gespreide matten op een weinig verheven vloer.
Maandelyks scheert men hun het Hoofdthair en den baardt: zy draagen rokken en mutsen van blaaulaken. Men geeft hun mede een overrok van grove graauwe Sergie, die hun des daags voor mantel dient, en des nachts voor een deken; en dit zyn al de kleederen die de Koning hun om de zes maanden geeven laat, nevens twee hemden van grof linnen.
Men geeft aan ieder deezer GaleiwerkersGa naar margenoot+ anderhalf pondt bedorven en zwart beschuit 's daags, zes pondt gezouten vleesch 's maands, nevens een korenmaat met erten, peulvruchten of boonen, waarvan zy een kost mogen bereiden naar het hun goedt dunkt. Deeze die eenig onderhoud van elders ontfangen, verkoopen gemeenlyk deeze mondkost om 'er iet beters naar hun vermogen voor te koopen. Men geeft hun geen wyn, en die de zelve drinken wil, moet dien voor eigen geldt koopen. Alle dagen, zeer weinig Feestdagen uitgezondert, geleid men hen 's morgens vroeg naar de Werf, die omtrent een half myl van 't Galeihuis afgelegen is; aldaar werken ze zonder verpoozing tot elf uuren, in alles waar toe men hen noodig te gebruiken heeft; men staakt vervolgens deezen arbeidt tot een uur, en in deezen tusschen tydt mogen ze eeten of ook wat rusten. De klok een uur geslagen zynde, hervat men den arbeidt toe in den nacht, wanneerze dan weder naar het Galeihuis gebragt worden.
In dit Huis, is mede een Kapel alwaarGa naar margenoot+ men des Zondags en op Feestdagen de Mis doet, en dikmaals liefdaadige Kerkelyken komen om de Galeiwerkers te vermanen en in de Catechismus te onderwyzen. Behalven het onderhoudt 't welk den Vorst aan deeze rampzaligen bezorgt, genieten ze noch veele aalmoezen, overzulks niemandt eenig groot gebrek leide. Wanneer zyziek worden, bezoeken hun de Artsen en Wondheelders dikmaals, en word hunne ziekte gevaarlyk geacht, deelt men hun zorgvuldig de Sakramenten mede, zulks hen