Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 279]
| |
XIV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 280]
| |
dat zy 't al hun leven hebben geweest, dat zy Jesus Christus als hun eenige en waare Godt aanbidden; dat het niet dan op zyne barmhartigheit en de verdienste van zyn aanbiddelyk bloedt is daar zy al hun hoope bouwen. Maar het geschrei en de betuigingen deezer rampzaligen, indien men hun met deezen naam dus noemen mag, die lyden om dat ze de bedriegeryen niet hebben toegestemt, en deeze Rechters niet konnen beweegen, dat zy zich erinneren dat deeze geloofwaardige bekentenis van hun Geloof, door een groot getal stervende menschen beleeden, niet alleen verdient dat men 'er de minste opmerking over heeft, en die gelooven, dat een zeker getal Getuigen, die de vrees alleen voor 't vuur noodzaakt onschuldige menschen te betigten, een genoeg krachtige reden zyn zal om hun voor de rechtvaerdige wraake Godts te dekken. Indien zoo veele Christenen voor Jooden aangezien, onrechtvaerdiglyk den Beulen in de Inquisitie overgelevert zyn, zoo begaat men niet minder ongerechtigheden in de Indiën, omtrent den geenen die van Tovery en Betovering beschuldigt worden, en als zodanige ten vuure gedoemt. En om dit alhier wat klaarder aan te toonen, moet men aanmerken dat de Heidenen, die in 't Heidendom ongemeen veel bygelovigheden in acht neemen, om, by voorbeeldt, de gevolge van een zaak of van een ziekte te weeten; of men van een zeker persoon bemint word; wie iet ontrooft is, of verlooren heeft; en om andere redenen van diergelyke natuur; men moet, zeggen we, aanmerken, dat deeze Heidenen alle deeze bygelovigheden zoo licht niet konnen vergeeten, die zy noch dikmaals in 't werk stellen, nadat zy den Doop ontfangen hebben: 't welk men te min vreemd vinden zal, zoo men aanmerkt dat men in Vrankryk, alwaar den Christen Godtsdienst zedert zoo veele eeuwen heeft stant gegreepen, echter noch veele menschen vind, die hier aan geloof geeven en deeze ongerymde plechtigheden oeffenen, die in een zoo langen tydt het geheuge niet uitgewischt zyn Noch moet men aanmerken, dat deeze Heidenen nieuwelyks tot het Geloof bekeert, het meerendeel van hun leven in 't Heidendom hebben doorgebragt, en dat die in de Staten van 't Koningryk Portugal in de Indiën leeven, Onderdanen of Slaven zyn, die gemeenlyk van Godtsdienst niet veranderen, dan hoopende daar door te beter van hunne Heeren en Meesters gehandelt te worden. Ondertuschen verdiende deeze soort van misdaadt, in deeze plompe en onweetende menschen, naar ons oordeel, veel eer den geessel dan 't vuur, om door deeze wreede strafpleeging te boeten, wanneer zy volgens 't gebruik van deezen Rechtbank overtuigt zyn: en zulks voor de tweede reis, zoo zy de eerste beleeden, of voor de eerste, indien zy in 't ontkennen volharden. De Inquisitie straft niet alleen de Christenen die vervallen, of die beschuldigt worden vervallen te zyn, in zaaken waar van zy het recht heeft onderzoek te doen, maar ook de Mahometanen, Heidenen, of andere Vreemdelingen, van welk een Godtsdienst die mogen zyn, die eenige van deeze misdaden zoude hebben begaan, of die eenige oeffening van hun Godtsdienst waarneemt in de Landen den Koning van Portugal onderworpen. Want schoon de Vorst de vryheit van gewisse toestaat, de Heilige Bediening deeze verlofgeeving verklarende, bewilligt wel dat de Vreemdelingen in hunnen Godtsdienst leeven; maar straft den geenen als schuldigen, die 'er eenig gebruik van maaken. En alzoo 'er in de Landen onder 't gebied der Portugeezen in Indiën veel meer Mahometanen en Heidenen dan Christenen zyn, en dat de Inquisitie, die de afvallige Christenen met de doodt straft, nooit deeze tot de uitterste strafoeffening vervolgt, die den Doop niet ontfangen hebben, wanneer ze schoon hondertmaal in de zelfde misdaadt vervallen, en meerendeels door een banning, geesseling of de galeien vryraaken; zoo belet deeze vrees van ten vuure gedoemt te worden veele het Christendom te omhelzen: Dus is dan de Heilige Bediening in deeze Landen t'eenemaal nadeelig voor de Voortplanting des Geloofs, en dient niet dan het Volk van de Kerke af te leiden en 'er hun een afkeer van te doen hebben. De geduurige aaneenschakelingen van beschuldigingen, die noodzaaklyk uit het gezegde volgt, en de Vryheit die zich een ieder aanmatigt ongestraft den geenen aan te klaagen die men Vyandt is, veroorzaakt dat de Gevangkenissen van de Inquisitie nooit leedig zyn: en schoon de Handeling des Geloofs ten langsten, om de twee of drie jaaren gehouden word, kan men 'er omtrent twee hondert, en somtyds meer, Gevangenen toonen. |
|