Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijIX. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 271]
| |
neemen zoude een Oud Christen te beschulgen, dan als hy geloofde een Nieuw Christen te zyn, en dat hy duchtte, dat hy niet te vooren tegen hem getuigt had. Indien Fangueiro, waar van wy het geval in 't voorgaande Hoofdtstuk bericht hebben, niet gevreest had als Diminuto verbrand te zullen worden, zoudehyzekerlyk nooit gedacht hebben de Mulata Mestice te beschuldigen. Wy willen niet tegenspreeken, dat men de myneedigen strengelyk straft; maar alleen dat men hun de zelfde straf niet oplegt, wie het ook zoude mogen zyn, en dat men zelfs over zodanig een zaak de Oude Christenen niet verschoont, die ongetwyffelt gelyk de andere menschen in allerlei dwalingen vallen, aan 't Jodendom schuldig zynde, en ook als de Nieuwe Christenen, dan waarheit, en somtyds leugen verklaaren. Ga naar margenoot+ In 't Klooster der Recolekten of Bedelmonniken te Lisbon, gelegen ter plaatse O Campo do Curral genoemt, was een Geestelyke, zynde een geleerdt Man van goede huize en geboortig van deeze Stadt. Zyn geslacht naam was Travassos da Costa, en men meent dat zyn Vader een Griffier van 't Hof was. Deeze Geestelyke een Oud Christen zynde, hinderde dit nochtans niet, dat hy zich zelven vergeetende, een waare Joodt wierd. Zyne inbeelding werkte in hem zoo krachtig, dat hy ondernam zyne Kloostersbroederen te verleiden, en hun zyne dwalingen mede te deelen. De Geestelyken van zyn Klooster vruchteloos getracht hebbende hem weder tot zyn plicht te brengen, wierden eindelyk genoodzaakt hem by de Inquisitie aan te klaagen. Men maakte hem zyn Geding; en hy wierd ten vuure gedoemt, getuigende tot het laatste oogenblik, dat hy in 't gevoelen van de Wet van Moses storf, die hy de waare Wet achtte te zyn. In zyn Doodvonnis 't welk opentlyk in de Handeling des Geloofs geleezen wierd, noemde men hem een Nieuw Christen te zyn. Maar zyne Vrienden ziende dat men daar door hun gansche Familie onteerde, leverden aan de Inquisitie hunne bezwaarenis in. Zy stonden toe dat de Bedelmonnik rechtmaatig verweezen en gestraft was, vermits hy zich Joodsch had verklaart: maar zy voegden 'er by, alzoo hy geen Nieuw Christen was geweest, dat men hem overzulks dien naam niet behoorde te geeven, vermits door dit middel zyne vrienden faamloos gemaakt en onteerdt wierden. Zy wierden dan door de Heilige Bediening vergunt te bewyzen, 't welk zy voorgaven: men deed hun recht en haalde wederom door, 't geen men onder het Vonnis van den Overledenen geschreeven had, en zy wierden voor waare Oude Christenen erkent. Dus ziet men dan een Oud Christen Joodsch geworden, en hardnekkig in zyne dwaling stervende. Francisco d' Alevido Cabras, van ElvasGa naar margenoot+ geboortig, zoon van Andreas Martin Cabras, en een der eerste Edelen van de voornoemde Stadt, was een gezwooren Vyandt van alle, die men Nieuwe Christenen noemde. Wanneer zich de gelegenheit aanbood, vervolgde hy hen met alle strengheit. Dit gedrag was oorzaak dat zich het gerucht verspryd hebbende, dat zyne Moeder door een zyner Voorouderen eenig klein gedeelte van een Nieuw Christen had, alhoewel alle haare andere Voorouders, zoo van Vaders en Moeders zyde, bestendige Oude Christenen waren; eenige getuigden dan tegen Alevido en Dona Britta de Sigueira zyne Moei of Moeders Zusters. Beide wierden ze in hechtenis genomen. Francisco d' Alevido beschuldigde zich eerlang, en wierd verzoent wederom losgelaaten, te weeten, draagende de Sambenito in de Handeling des Geloofs. Toen hy weder in 't huis van zyn Vader Andreas Martin gekomen was, die de beleediging aan zich zelf en zyn geheele geslacht gedaan, niet dulden konde, wees hem af, en zond hem naar Spanje, alwaar hy zich eenigen tydt onthield, en een Geestelyke van St. Franciscus Orde wierd. Vervolgens weder in Portugal gekomen, noodzaakten hem de Geestelyken van zyne Orde het Monnikskleedt weder af te leggen, en vernietigden zyne gedaane geloste, onder voorwendzel dat hy in de Inquisitie had geweest, en als een erkende Joodt de zelve ontkomen was, vermits hy dit door eigen belydenis had bekent; overzulks hy, toen de Vrede tusschen Spanje en Portugal gesloten was, zich te Elvas in het waereldlyk kleedt voortaan opgehouden heeft. Zyn Moeders Zuster, Dona Britta de Sigueira had een geheel ander gedrag als haaren Neef gehouden. Zy verdeedigde zich dat ze een Oude Christen was; en zy werd weder ontslagen, na dat ze daar voor erkent wierd; en dus bleek klaar dat Francisco d' Alevido geen Nieuw Christen was, gelyk hy 'er was voor aangezien. De Getuigen die tegen Dona Britta getuigt hadden, wierden met de Carochas uit de Gevangenis gelaaten, gegeesselt en naar de Galei gezonden. Men nam mede Francisco d' Alevido weder gevangen, die na een langen tydt in hechtenis gezeten te hebben, eindelyk met de Carocha uitgeleid wierd, en voor twee jaaren uit Portugal gebannen; | |
[pagina 272]
| |
overzulks hy zich valschelyk, een Oud Christen zynde, van 't Jodendom beschuldigt had, en door zyne valsche getuigenissen een groot getal menschen ongelukkig gemaakt. Dus ziet men hier wederom een Oud Christen door zyn eigen bekentenis als Joodt verweezen, en vervolgens overtuigt zich valschelyk beschuldigt te hebben, en andere tegen de waarheit met beschuldiging bezwaart. Francisco Lopes Margalho, van Elvas geboortig, van een ieder voor een Oud Christen bekent, ziende dat men zyne Vrouw in hechtenis zette, besloot eerlang zich zelf te beschuldigen. Hy had een Neef Manuël Lopes Torras genoemt, met wien hy over dit besluit te raade ging. Deeze Neef ried hem dit af, vermits hy een Oud Christen was; 't welk echter zynen Oom niet belette, zich de Heilige Bediening aan te geeven, gelyk hy besloten had. Nochtans bewees zyn Neef wie hy was, en hielt zich vervolgens stil; hy was de eigen Broeders zoon van Margalho. Dat men een weinig acht op deeze soort van gevallen geeve. Antonio Gonsalves, geboortig van Olivença en Inwooner van Cabanas in 't Bisdom van Visco, voor een Oud Christen bekent en beweezen, wierd in de Inquisitie gebragt, en met de Sambenito in de Handeling des Geloofs van 't Jaar 1660. uitgeleid. Eenen Meya Noite genoemt, van Abrantes geboortig, en een waarachtig Oud Christen: maar een vyandt van de Nieuwe Christenen; 't welk oorzaak van zyn verderf was. Deeze man, die moedig, reukeloos en een groot snoever was, liet altoos blyken ongemeen verheugt te zyn, wanneer hy nieuwe Christenen naar de Inquisitie leiden zag, verwytende hun ongeval met beleedigende woorden, en volgde hen dikmaals tot aan het huis van de Inquisitie, noemende hun Jooden, met veele vervloekingen tegen hen uitgeworpen. Een zoo onredelyk en schandelyk verwyt, ergerde ongemeen de Nieuwe Christenen, tot dat twaalf van hun zich te samen voornamen en verbonden hem te bederven. Zy besloten, indien het gebeurde, dat zy Gevangen gezet wierden, eenpaarig Meya Noita beschuldigen zouden met hun van 't Joodsch gevoelen te zyn, en quamen dus overeen 't geen zy zeggen moesten; overzulks hunne Getuigenissen in alle omstandigheden mogten overeenkomen. Deeze twaalf verbondenen wierden dan vervolgens gevangen genomen. Ieder van hun beschuldigde zich zelven, en getuigden dat ze op zodanig een dag, plaats en by zodanig een gelegenheit, de voornoemde Meya Noite, met zodanige, noemende zyne elf verbondenen, zich opentlyk hadden verklaart, dat zy in de waarneeming van de Wet van Moses leefden: en op het geen de Inquisiteurs aan ieder Getuige vroegen, of Meya Noite een Nieuw Christen was, quamen ze alle daar in overeen, met te zeggen dit niet te weeten: in de beschuldiging verklaarden ze dat hun de voornoemde Meya Noite gezegt had, dat hy een Christiam novo was, en dat ze hem op zyn woordt gelooft hadden. Met deeze voorzorge redden zich deeze twaalf Getuigen van 't gevaar, waarin zy onvermydelyk sedert deeze keurwet zouden hebben blootgestaan, als hebbende een Oud Christen Joodsch te zyn beschuldigt. Deeze ongelukkige in de Gevankenis gebragt, en zich dus door volkomen overeenstemmende getuigenisse bezwaart vindende, (een zaak nooit in de Inquisitie voorgevallen, en zelfs die ongehoort was, van twee diergelyke gebeurt te zyn) zag zich in de uitterste verleegenheit en onmogelykheit van hun te wederleggen: en vermits hy van geen aanzienlyk geslacht was, konnende zyne overgrootvaders niet noemen; schoon hy van een ieder voor een Oud Christen was bekent: hy werd dan voor een Nieuw Christen verklaart, en zyn Geding gemaakt, werd hy ten vuure gedoemt. Na de Gerechtsplaats gaande, riep hy met al zyn vermogen uit, dat men in zyn persoon een Oud Christen dus sterven deed. Uit alles 't geen we hier hebben bygebragt, is genoeg te besluiten, dat de Inquisitie niet alleen geen noodige middelen om het Geloof te zuiveren en 't Jodendom te verdelgen, in 't werk stelt: maar dat ze in tegendeel, door haare gestrengheden en wreede handeling, t'eenemaal niet met de regelen van Rechten en de reden overeenkomende, schynt te trachten tot Jooden te maaken den geenen die waare Christenen zyn, en hen dwingende door zoo veel moeielykheden zich zelf en anderen van de misdaadt te beschuldigen, die zy nooit gedacht hebben te begaan, en waar van zy t'eenemaal onschuldig zyn. |
|