Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijIV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 255]
| |
deeze die voor hunne Rechtbank zich beschuldigt hebben, in de Handelingen des Geloofs verzoent zynde, niet moeten onderstellen, dat ze in die van de Boete liegen; naardien men noodwendig besluiten moet, dat ze gelyk te vooren als Jooden en Ketters uit de Heilige Bediening gaan, en dat by deeze onderstelling alle de Boetoeffeningen, die zy hun opleggen, als ook alle de Handelingen des Geloofs, en alle de verzoeningen zoo veel onnutte en vruchtelooze Ceremoniën zyn. Eindelyk indien de Dingtalen van de Inquisitie alzoo rechtmatig zyn, als men ze wil doen gelooven; waarom worden die geen die 'er uit komen, door eeden en bedrygingen verbonden, onkreukbaar geheim te houden, al 't geen hun overgekomen is? Zou het niet voordeeliger aan 't gemeen en gloriryker voor de Heilige Bediening zyn, hun vryheit van spreeken te laaten, en hun niets op te leggen dan de verplichting om de waarheit te zeggen? Dit zoude het middel zyn om het aan de waereldt kundig te doen worden; men zou den verweezenen het voorwendzel beneemen, zich over het geheim hen opgelegt, te klaagen, en men zou in deezen onuitdrukkelyken omslag konnen voorzien, 't welk gelegenthet aan zoo veel strafoeffeningen geeft, en de verdeediging van zoo veel onschuldigen ondoenlyk maakt. Maar om deeze stoffe beter op te helderen, word het tydt om te laaten zien welke orde men in de Inquisitie by de Gedingen waarneemt, als eerstelyk, van die ontkennende blyven, en vervolgens, van die zich beschuldigen. Godt weet dat wy hier niet dan de zuivere waarheit verhaalen zullen, en dat we niets dan zyne eere beoogen en de nuttigheit onzes naasten. Ga naar margenoot+ Zoodraa de Gevangene door den Alcaïde, en van een wacht verzelt, ter gehoor word geleid, moet hy bloots hoofdts zyn; inkomende, laat men hem knielen; men vraagt hem naar zynen naam, zyn Vaderlandt, zynen Staat of zyn Beroep, en veele andere onnoodige dingen, die men echter zeer naaukeurig opteekent en den beschuldigden teekenen laat. Na deeze eerste verhooring, zyn 'er eenige die een, twee, drie en tot vier jaaren in de Gevankenis doorbrengen, zonder dat men ze weder ter gehoor laat komen, terwyl men zich zorgvuldiglyker de Gedingen van veele anderen bevlytigt. Uit deeze verachtering en uitstel ontstaat gemeenlyk een groot quaadt, 't welk is, dat deeze die de laatste opgesloten worden, gaerne den geenen beschuldigen die by hun zyn, duchtende dat ze reeds van hun beschuldigt zyn geweest. Men heeft reden te geloven, dat de traagheit van de behandeling deezer zaaken, veroorzaakt word, dat men geen genoegzaam getal van getuigen tegen de beschuldigden heeft, en dat men hoopt dat de bewyzen der geschillen vermeerderen zullen; naardien deeze die reeds in hechtenis zyn, geduurig anderen beschuldigen die zich noch in vryen staat bevinden, en dat die beurtsgewys ongetwyffelt den geenen belasten zullen, die de eerste in de Inquisitie getrokken zyn. Voor 't overige zyn deeze onmaatige verschuivingen dikmaals oorzaak, dat een Gevangene tot wanhoop vervalt, en daarenboven door onverdraaglyke en geduurige aanraadingen van de Wachten aangeport word, om te besluiten van zelf te verzoeken om verhoort te worden; en om te trachten zich de zaak te onttrekken, met zich over eenige misdaaden te beschuldigen waar van hy zeer onschuldig is, en somtyds door niemandt word bezwaart. Wanneer de Inquisiteurs voor de tweedemaalGa naar margenoot+ een Gevangene ter gehoor laaten komen, 't welk Mesa of Tafel van de Heilige Bediening word genoemt, is 't om van hem zyn afkomst te verneemen; want men genoegt zich niet de naam van zyn Vader en Moeder te weeten; maar men vraagt mede die van zynen Grootvader, Overgrootvader, Broeders, Zusters, Kinderen, Oomen, Neeven en Nichten tot in 't vierde geslacht. Zy onderzoeken vervolgens of ze nieuwe Christenen zyn, 't zy geheel of ten deelen. Deeze Vraagstukken, in andere Rechtbanken weinig in gebruik, doen den geenen gelooven aan wien men die doet, dat men dus alle hunne Bloedvrienden niet opneemt, dan om te zien of zy in 't vervolg ook verzuimt hebben, om iemandt van hun te belasten, naardien de Gevangenen gemeenlyk zich inbeelden, dat om hun leven te redden, het eenigste middel is, zonder onderscheid alle hunne Vrienden te beschuldigen: maar het geschied nochtans, dat na alle deeze Verklaringen, een arme Beschuldigde zich echter niet ontslagen ziet, nademaal hy zich door veele onbekende beschuldigers bezwaart vind, waar van het hem vervolgens zeer moeielyk valt de naamen te raaden, want zonder dat vind hy t'eenemaal geen hoop van eenig heil voor hem overig. Om nu wel te begrypen tot hoe verre de wreedheit, de belemmering en de quelling van de Heilige Bediening gaat, word vereischt dat de Inquisiteurs de Gedingen der geenen in 't licht geeven, die den Beul overgelevert zyn geweest, om dat ze de naam | |
[pagina 256]
| |
van alle de getuigen niet noemen konden, die tegen hun getuigt hadden, waar van het meerendeel Medeplichtigen zyn. Men noemt dan in de Inquisitie deezen die men ten vuure heeft gedoemt, overzulks zy alle hunne medeplichtigen of hunne getuigen niet bekent en verklaart hebben, met den naam van Diminutos, te weeten, menschen wier bekentenis onvoldoende is, om dat ze niet alles bekent hebben, en in 't noemen van alle hunne medeplichtigen nalaatig zyn geweest. Nadat men de naamen van alle de Vrienden des Beschuldigden opgeschreeven heeft, vraagt men hem of hy zyne misdaadt bekennen wil, nademaal dit het eenigste middel is, zich de gewoone barmhartigheit van deeze Heilige Vierschaar waardig te maaken. Men vermaant hem dit eerlang te doen, zonder hem nochtans te zeggen waar over hy beschuldigt is. Dit nu noemt men in de Inquisitie het eerste bericht. Zoo de Gevangene antwoordt, dat hy een Christen is en ook altoos is geweest, en dat hy aan geen misdaadt de Vierschaar van de Inquisitie onderworpen, schuldig is, laat men hem op nieuws den eedt van geheim-houding afleggen; en nadat hy zyne antwoorden geteekent heeft, zend men hem weder naar zyne Gevankenis. Ga naar margenoot+ Wanneer men hem voor de derdemaal aan de Gehoortafel geleidt, 't welk het tweede bericht is; nadat hy dan de gewoone eedt van geheimhoudig heeft afgelegt en verklaart de waarheit te zullen zeggen; vraagt men hem of hy bekennen wil om de barmhartigheit te verdienen, die men hem bewyzen zal. Indien hy vervolgt te antwoorden, dat hy nooit iets tegen het Geloof van Jesus Christus heeft gedaan, waar van hy geduurende zyn leven lang een belyder is geweest, begint men hem over verscheiden zaaken van de Mosaische Wet deeldsgewyze te ondervraagen; en dit geschied byna altoos op de volgende manier. Ga naar margenoot+ Men vraagt hem of hy de Wet van Jesus Christus verlaaten heeft, om die van Moses te volgen, en of hy ook iemandt onder de Christenen kent, die dit heeft gedaan; waar op hy dan neen zegt. Men vraagt hem verder, of hy om de voornoemde Wet van Moses waar te neemen, zich van 't zwynenvleesch, van hazen, konyen en van ongeschubde visschen te eeten onthouden heeft; waarop hy neen antwoordt. Deeze twee ondervragingen voldoen om een Voorbeeldt te verstrekken, en om te kennen te geeven hoe men een Beschuldigde over alle de punten van 't Jodendom uitvraagt. Men schryft dan op ieder vraag enkelyk: hy heeft neen gezegt, zonder eenig gewag zyner betuigingen, klagten, en erbarmelyke antwoorden te maaken, die de elendige Gevangene doet. Men vond 'er eens een, waar aan een der Inquisiteurs gevraagt hebbende of hy op Zaturdag geen schoon hemdt had aangetrokken, of hy zyn huis niet averechts had uitgeveegt, en of hy geen broodt kruimen noch druppelen wyn in waterkruiken geworpen had, 't welk alle punten van bygeloof zyn, die men den nieuwen Christenen te last legt; waar op deeze Beschuldigde antwoordde: ik hebbe u verklaart, Heeren, dat ik een Christen ben, dit moet u genoeg zyn om u te overtuigen, dat ik aan alle deeze beuzelzaaken onschuldig ben; dus gelooft my, en verliest toch geen tydt meer die u zoo noodig is, om te arbeiden en de Rechtsgedingen van zoo veel elendigen, die in uwe Gevangkenissen zuchten, te doen eindigen. Dagelyks komen 'er Gevangenen voor, die, voor deeze Vraagstukken, nooit eenige kennis van de Ceremoniën der Jooden hebbende gehad, het voor bespottelyk houden 't geen men hun voorhoud, en echter zich vervolgens door de vrees van doodtstraf beschuldigen, als schuldig aan alle deeze dwaaze bygelovigheden te zyn, die zy uit den mondt hunner Rechteren hebben vernomen. Deeze vragen geëindigt, en nevens de antwoorden opgeteekent zynde, zend men den Beschuldigden weder naar zyne Gevangkenis. Alzoo 'er geen bepaalde tydt is om deGa naar margenoot+ Gedingen te eindigen, worden 'er eenige in weinig weeken afgehandelt, terwyl andere veele jaaren duuren. Of een Gevangene jammert en klaagt, nooit word hy ter gehoor toegelaaten dan wanneer het den Inquisiteurs behaagt; en zoo het gebeurt dat hy geweldig aanhoud dit te verzoeken, geleid men hem derwaarts, en heeft dan de Gevangene niets te zeggen als zyne onschuldt en elende voor te draagen, zend men hem weder aanstonds onbarmhartiglyk met verontwaardiging en verwytingen naar de Gevangkenis, als zich vermeeten hebbende de goedheit te misbruiken die men voor hem heeft. Daarenboven moet hy noch harde woorden van de wachters verduuwen, die hem verongelyken en qualyk handelen, om dat hy verzocht heeft voor den Rechtbank gebragt te worden, zonder dat hy voorgenomen had zyne misdaadt te bekennen. Ondertusschen laat men na een zekeren tydt, volgens 't behaagen van de Inquisiteurs, den Beschuldigden weder voorstellen, | |
[pagina 257]
| |
en dit is dan 't geen men het derde en laatste bericht noemt; men noodzaakt hem met zodanige woorden, die in hem een verschrikkelyken indruk moeten geeven, zyne misdaaden te bekennen; men jaagt hem door afschuwelyke bedrygingen een schrik aan; en eindelyk verklaart men hem dat de Promoteur of Geestelyke Rechter zich vertoonen zal, om hem zyne besluitneeming aan te kondigen, welk Geschrift men het Faamloosschrift van den Gerechte noemt. Ga naar margenoot+ Alsdan komt de Promoteur van de Inquisitie, leezende het Geschrift, 't welk hier op uitkomt: I. Dat de Beschuldigde, hier tegenwoordig, een gedoopte Christen zynde, zyn Geloof verlaaten heeft, om de Wet van Moses aan te kleeven, vertrouwende, dat hy zyne Zaligheit verwerven kon, de Joodsche Plechtigheden te oeffenen. II. Dat de voornoemde Beschuldigde is ter zekerer plaatse gevonden, nevens andere personen van zyn Geslachte, te weeten nieuwe Christenen; en dat zy zich onderling verklaart hebben, in de waarneeming van de Wet van Moses te leeven; en dat ze om 'er mede overeen te komen, niets aten 't welk tegen de voornoemde Wet streedt, als zwynenvleesch, ongeschubde visschen enz. III. Dat de voorgedachte Beschuldigde ter zekerer plaatse, by andere personen, nieuwe Christenen gelyk hy, gevonden zynde, een der bystanders zeide, dat hy van een ham gegeeten had; waarop de Beschuldigde antwoordde, dat hy 'er nooit van at. Waarop iemandt van 't gezelschap zeide, dat het wel gedaan was, indien hy dit met voorneemen deed, om de Wet van Moses te gehoorzaamen; en dat deeze t'zamenspraak veroorzaakt had, dat ze alle opvolgers van de gemelde Wet verklaart waren, in aanmerking ter welker eere zy altoos des Zaturdags van hemdt veranderden. IV. Dat de voornoemde hier tegenwoordige Beschuldigde, zich ter zekerer plaatse by andere nieuwe Christenen bevonden hebbende, hy hun gezegt had, dat hy van gedachten was een aanzienelyk Ampt te koopen. Waarop een der bystanderen geantwoordt had, dat hy 't hem niet raaden zoude, overzulks, hy een nieuw Christen zynde, men dit hem beletten zou: maar dat een ander van 't gezelschap het woordt opvattende, hem gezegt had, dat deeze gedachte hem van zyn voorneemen van 't gemelde Ampt te koopen niet moest aftrekken, naardien andere van het zelfde geslacht als hy, diergelyke Ampten bezaten, en dat zy zich by deeze gelegentheit verklaart hadden, alle onder de Wet van Moses te leeven, om zich door dit middel eer en goederen te bezorgen; en dat dit met het oogmerk was om de voornoemde Wet te vervullen, dat zy het Pater Noster opzeiden, en zich van zeker vleesch te eeten onthielden, waar van het gebruik verboden was. En overmits de voornoemde BeschuldigdeGa naar margenoot+ volkomen overtuigt is, de misdaden hier voor uitgedrukt te hebben begaan; besluit de voorzeide Promoteur of Geestelyke Rechter, dat de Beschuldigde den Waereldlyken Rechter, als een Ketter en Afvallige van onzen Geheiligden Godtsdienst overgelevert worde. Dusdanig is omtrent het besluitschrift, 't welk men in de Inquisitie het Faamloosschrift van den Promoteur noemt; na welke lezing vraagt men den Beschuldigde, of niet alles het geen daarin vervat is, waarachtig zy; en indien hy antwoordt, gelyk gemeenlyk geschiedt, dat alles volkomen valsch is, verzend men hem weder naar den Kerker. |
|