Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 249]
| |
II. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 250]
| |
beveelt hy hem te volgen en gebruikt alle voorzorge geduurende den weg die zy gezamentlyk hebben af te leggen, om den gevangene te noodzaaken eerlang zyne misdaadt te belyden, opdat hy weder ontslagen worde, en de barmhartigheit beproeve die de Inquisiteurs gewoon zyn tegen hun te oeffenen, die een oprechte bekeering door hunne vaardige en gewillige belydenis laaten blyken; maar, zoo hy zich daar en tegen niet beschuldigt, moet hy afwachten niet dan na een verblyf van eenige jaaren uit de gevankenis te geraaken, en vervolgens zyn leven in 't midden der vlammen te eindigen. Wanneer zy in de Inquisitie gekomen zyn, vertoont zich de Geheimschryver, die de beschuldigde den Deurwaarder van den huize in handen levert, in 't Portugeesch Alcaïde genoemt, die verzelt van twee Lyfwachten, de beschuldigde in 't inwendige van de Inquisitie geleid; en hem op nieuws aanmaant eerlang te bekennen, zoo hy barmhartigheit wil verwerven, zyn leven behouden, en zyne vryheit erlangen. Dit gedrag van Bedienden der Heilige Bediening, is oorzaak dat veele onnozele menschen zich van misdaden beschuldigen, die zy nooit hebben begaan. Ga naar margenoot+ De gevangene in den Kerker gebragt, betast men hem en berooft hem van al het goudt en zilver 't welk hy by zich heeft, schoon 't zelf een gedenkpenning of beeltenis van Christus of van eenigen Heilig was. Men ontneemt hem mede de Boeken die hy by zich hebben mogt, zonder het Getyde-boek uit te zonderen, en zelf den Kerkelyken het Brevier-boek te laaten, zulks men hen van alle lichaamelyke en Geestelyke vertroosting berooft. Gebeurt het, dat een deezer ongelukkigen, met traanen in de oogen smeekt dat men hem gebede boeken en andere Geestelyke oeffeninge bezorge, door welke lezing hy eenige verzachting zyner smarte mogte vinden; vermits het onbehoorlyk is, t'eenemaal van de Sakramenten van Boete en de Eucharistie, als ook van de vertroosting omGa naar margenoot+ de Mis te hooren, berooft zynde, zy zich ook t'eenemaal berooft vinden, om hunne gewoone gebeden te doen; en schoon zy Christenen zyn, dat men hun als Turken en Ongelovigen handelt: men antwoordt hem dat men in dit huis geene Boeken noodig heeft, en dat die 'er in opgesloten zyn, enkelyk moeten bezig zyn hun Gewisse te onderzoeken, en hunne misslagen bekennen. Als zoo een beschuldigde dan antwoordt dat hy bekent een groot zondaar te zyn, en dat hy bidt dat men hem een BiechtvaderGa naar voetnoot* zende, overzulks hy zyn geweeten door het Sakrament van Boete zuivere; speelt men den doove, en antwoordt niet, vermits men geen acht op der smeekelingen bedruktheden slaat: Men laat hen niet biechten, men onderwyst hen niet, men berooft hen van allerlei vertroostingen, en men laat hen dus zes, agt en tien jaaren lang zonder Sakramenten en de Mis deelachtig te worden, zitten; ja men handelt hun niet als Christenen, en als of hunne zielen door 't dierbaar bloedt van Jesus Christus niet waren vrygekocht. 't Is wel waar dat men den geenen te biechten toestaat die gevaarlyk krank zyn, wanneer den Arts verklaart dat hunne herstelling wanhoopelyk is: maar de Biechtvader maakt het in deeze Kerkers niet lang, nademaal die gemeenlyk zeer vuil, morzig en stinkend zyn, en vermits de Alcaïde, de wachten en gezellige gevangenen van den kranken hem aan de deur opwachten. Dus blyft dan de Biechtvader de helft van den noodigen tydt by den boeteling niet, die noodig zy om zyne belydenis af te neemen, en zomtyds eenige jaaren doorbrengt, zonder de Sakramenten deelachtig te worden. Het gebeurt by deeze gelegenheit wel, dat zwakke en weinig ervaaren menschen heilschendige belydenissen doen; duchtende, zoo zy zich beschuldigen valsche zaaken te hebben bekent om hun leven te redden, dat de Biechtvader dit den Inquisiteurs berichten mogt, en hun nadeelig zyn, indien zy van de ziekte weder herstelt wierden. Hier uit is 't wel te oordeelen, dat het niet wel mogelyk is dat een arme gevangene een oprechte belydenis doet, ziende de Priester maar eens, en dat voor een ogenblik; want zeker is 't dat men hem niet toelaat weder te komen; dat hy geen vermogen heeft den boeteling van de bestraffingen, die men waant waarin hy vervallen is, vry te spreeken, dan in zaake des doodts; dat geen Kerkelyke den zieke vertroost noch behulpzaam zy, dat hy wel sterve; en dat men hem zelfs het Kruisbeeldt niet vertoone tot zyner vertroosting, en hem aanmoedige over de bedruktheit zyner zonden in dit verschrikkelyk ogenblik. Zoo veel hardigheden die deeze rampzaligenGa naar margenoot+ bezuuren moeten, beletten nochtans niet dat het meerendeel blyk van hun Geloof geeft, door dagelyks tegen de muren van hunne gevankenissen, met houtskool of geweekte aarde, Kruissen te schilderen; en wanneer zy Zieltogende zyn, staan hunne mede | |
[pagina 251]
| |
gevangenen, by gebrek van Priesters, hun ten besten zy konnen by; zy doen voor hun vierige gebeden, met veelvuldige tranen verzelt, en laaten niet af hen aan te moedigen over de bedruktheit hunner zonden te handelen, en tot den laatsten snik den H: naame Jesus en Maria voor te brengen. Waarom is het den ouden Christenen niet gedoogt en aan alle de waare Gelovigen, by zodanige droevige gelegenheden in deeze verschrikkelyke kerkers te komen? Ongetwyffelt zouden zy door deeze ongelukkige slacht-offers van de Inquisitie met deugdt en Godtvruchtigheit gesticht worden, en ongetwyffelt overtuigt, dat het meerendeel der geenen die in Portugal voor Jooden aangezien worden, zeer vierige Christenen zyn, die, nadat ze als goede Katholyken geleeft hebben, hunne dagen in waare kindschap der Kerke eindigen, die geenzins overreed zyn, en zich met zodanige misdaaden belast vinden, waarvoor men hun in de HandelingenGa naar voetnoot* des Geloofs als overtuigt te zyn, houd, als ook om hunne gevankenis te ontkomen, om van de pynbank bevryt te zyn, en om een wreede en schandelyke doodt t'ontgaan, waarmede men hen geduurig drygt. Ga naar margenoot+ Van aangelegenheit is 't alhier aan te merken, dat deeze kranken die dus onmenschelyk gehandelt worden, by de Inquisiteurs voor Jooden of voor Christenen doorgaan. Indien het echter Jooden waren, vereischte dan de Christelyke liefde niet om alles in 't werk te stellen, zulks men hunne zielen uit de dwaling redde? maar wordenze in tegendeel voor Christenen aangezien, zynze dan te meer door de Wetten van 't Christendom immers verplicht hen niet te verlaaten, gelyk zy in 't overgaan van het tydelyke tot het eeuwige doen, laatende hun aan de bescheidenheit van drie of vier mede gevangenen over, van 't Jodendom beschuldigt, die alsdan eer op de verleiding zouden toeleggen, en hen van hun geloof aftroonen? Wat zoude het alsdan deugdzaam en loffelyk zyn een Inquisiteur vol van een Apostolischen yver te zien, zyne bediening van Leeraar te oeffenen, in deeze stinkende en donkere verblyfplaatsen te komen, om de rampzaligen te vermaanen en tot huns levens einde op een stichtelyke wyze hulp en troost te bieden! Indien deeze Heeren zich dus gedroegen, zouden ze veele van deeze bedruktelingen met volkomene gelatenheit de doodt zien ontfangen, en in den stervenden geen verdachte tekenen van een levendig en zuiver geloof vinden, en door dit middel zouden ze van het vooroordeel waar in zy zyn, konnen ontheven worden; nademaal het onbetwistbaar is, dat men voornamentlyk in den stervenden bespeurt, zodanig als de gesteltheit des harte is, want de schynheiligheit komt 'er alsdan luttel te pas. Mogelyk zullen de Inquisiteurs zeggen, die als Rechters deezer stervenden zyn, dat het met hunne waardigheit niet overeenkomt diergelyke zaaken by de handt te neemen: maar 't zal genoeg zyn hun te antwoorden, dat de hoedanigheit van Rechter die van Priester in Kerkelyke persoonen niet moet buiten sluiten, die geen ander oogmerk hebben moeten dan de Zaligheit der zielen te bevorderen, en niet de verdelging des lichaams; en wanneer het zelf hun toegestaan word dat zy 'er niet behoefden te gaan, ten minsten waren ze dan verplicht in hunne plaats bequaame mannen te zenden, die wys, Godtvruchtig en liefdadig waren om te onderwyzen, troosten, en deeze verlaatene zielen krachtdadig te versterken. |
|