Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijVIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 237]
| |
dien tydt is 't niet geoorloft, wie 't ook zy, deeze verweezen Boeken onder zich te houden; want het een zaak is de Inquisitie onderworpen, indien men die las of by zich hield. En zoo 'er iemandt na de verwyzing bevonden wierd gebruik van te maaken, stond hem niet weinig ongelegenheit over te komen. Hier uit kan men oordeelen hoedanig de Schryvers gehandelt worden, indien zy bekend zyn. Dus moet men in dit Landt wel voordacht wezen van niets te schryven, 't welk de berisping onderworpen zy; of zoo men zynen schryflust niet beteugelen kan, is 't noodzaakelyk dat men 't aan niemandt vertrouwe. Somtyds vind zelfs een Schryver, die 'er zich toe overgeeft, geen andere zeekerheit dan een vrywillige Ballingschap voor zyn leven. Wat den geenen aanbelangt die de verdachte Boeken gedrukt, verkocht of vertiert heeft, hy mag zich gunstig gehandelt achten, indien hy 'er door een groote geldboete en de verbeurtmaking der Exemplaren af quam. Men weet alsdan van geen verschooning, en de verdragmaking heeft 'er geen plaats; men ontslaat niemandt over dit onderwerp ten zy hy in den grondt bedorven is. Somtyds moet hy zyne vryheit betaalen door veele jaaren, en ook wel geduurende zyn leven in den Kerker van de Inquisitie door te brengen. De naauwe toezicht over het onderwerp der Boeken, strekt zich in de Inquisitie zoo verre uit, dat zelfs de Kerken Leeraars niet worden gespaart. Men vind 'er veele door de Inquisitie gedrukt, waarin men geheele bladzyden verworpen en besnoeit ziet, doordien die tegenstrydige gevoelens of gebruikelykheden behelsden, met die in de Landen der Inquisitie gebruikelyk zyn. Wy zien niet hoe men een zoo ongemeene vryheit verschoonen kan, om geen krachtiger woordt te gebruiken: maar wy konnen zeggen, dat indien men dus in de Landen de Inquisitie niet onderworpen, te werk ging, dat men 'er wel haast geen meer bewys van de Oudheit en de Overleevering vinden zou, die altoos geweest is, en nu noch van een zoo groot gebruik zy, om de Ketters van nieuwigheit te overtuigen, of ten minsten verdacht te houden. Konnen de grootste Vyanden der Kerke wel iet krachtigers tegen haar uitvoeren, als haar van een zodanig hulpmiddel te berooven? Dus is 't dat de yver, die door geen kennis bestiert word, dikmaals een tegenstrydig uitwerkzel heeft met het geen men voorhad. Men moet bekennen, dat alzoo 'er weinig zaaken zyn, die de goede Zeden meer strydig bevonden worden, dan de leezing van ondienstige Boeken, zoo kan dit niet dan dienstig zyn, de verspreiding van deeze te beletten, die het Volk in 't Geloof en de Zeden schadelyk worden bevonden. 't Is de plicht der Christen Vorsten en Overheden, om 'er de handt aan te leenen; en de Staten die ongevoelig zyn, om zich van dit gedeelte van hun gezag te laaten berooven, worden de schaade die zy veroorzaaken niet gewaar, dan nadat ze de hoop ontbeeren moeten van die ooit weder te herhaalen. Men kan zeggen, dat 'er niet dan de RepublykGa naar margenoot+ van Venetië is, die altoos het gewigt van deezen grondregel wel begreepen heeft, en nooit krenking in haar aloude Rechten heeft geleeden. Zy vervolgt noch met haare gewoone bestendigheit, die te handhaven; en haare Amptenaren zyn nu noch in bezitting alle de Boeken, die gedrukt worden te onderzoeken, zulks 'er geene verleidende Leere insluipe. Wat aangaat, die voor deeze zonder de vereischte voorzorge gedrukt zyn, belet men dat ze niet weer herdrukt worden, noch verkocht, beducht zynde dat de onechte Leere daar door noch meer verspreiden mogt. In Spanje heeft men lang het gebruik vanGa naar margenoot+ Venetië opgevolgt: het recht van de Boeken tegen den Godtsdienst en Staat te onderzoeken, behoorde aan 's Vorsten Amptenaren, die 'er de veroordeeling van uitspraken: maar het Roomsche Hof, 't welk nooit sluimert wanneer het de uitbreiding van zyn vermogen behelst, bemachtigde zich zeer behendig dit recht, ter gelegenheit van 't geen wy berichten zullen. In den aanvang van de verledene eeuw, bestond de Kardinaal Baronius alle de onderneemingen van 'tGa naar margenoot+ Rechtsgebiedt te vooren door 't Roomsche Hof gedaan, te overtreffen, en schreef op den 13 Juni 1605. een Brief aan Philips den III. Koning van Spanje, om over zyne Amptenaren te klaagen, die den verkoop van 't elfde Deel zyner Jaarboeken in de Staten van Napels en Milaan verhinderden. Hy beweerde vrymoedig in dien Brief, dat de Paus de eenigste Wettelyke Rechter der Boeken zy, en dat de Vorsten en hunne Amptenaren zodanige werken niet mogten veroordeelen, die door zyne Heiligheit eens goed gekeurt waren. De Koning van Spanje bevroedde toen het gevolg deezer Grondregelen wel; maar wilde het gedrag zyner Amptenaren niet veroordeelen, die volgens zyne bevelen handelden, of ten minsten zodanig als met zyne gevoelens overeenquam, noch ook de Vriendschap met een Kardinaal van gezag, als Baronius, stremmen, 't welk geschied zoude | |
[pagina 238]
| |
zyn, indien hy op zyn Brief geantwoordt had; dies nam hy een besluit hem niet te antwoorden: maar nademaal zyn stilzwygen in een gesteltheit van zodanig een aangelegenheit niet voldeed, liet hy de afkeuring van Baronius Jaarboeken door zyne Amptenaren gedaan in haar beloop. De Kardinaal, over de weinige vrucht die zyn Brief uitwerkte, gestoort, en voegende zyn byzonder misnoegen by de eisschingen van 't Roomsche Hof, 't welk genoodzaakt was de zaak staande te houden, vermits 'er de achtting van een Geleerdt Man aan hong, waar over het zeer gevoelig was, stelde noch steviger Grondregels als de eerste in het twaalfde Deel zyner Jaarboeken 1607. gedrukt. Hy zeide met nadrukkelyke woorden in een redenering, die hy over dit onderwerp deed, dat het een schandelyke en Goddeloose zaak was, dat Koninglyke Rechters de Boeken dorsten veroordeelen door den Paus goed gekeurt, en de uitgaave den Boekverkopers van hun gebiedt, verbieden; dat dit St. Pieter een der Sleutelen te berooven was, door Jesus Christus hem verleent, te weeten, om het goede van 't quaade te onderscheiden; en dat eindelyk de Amptenaren van Spanje zyn Boek verboden hadden, naardien het de ongerechtigheden en ontweldigingen hunner Koningen verweet. Maar alzoo de Kardinaal door deeze redenen, zoo bitter en smadelyk voor de Katholyke Koningen, voor de Christen Vorsten en Mogentheden niets won; dienden ze ten minsten om opentlyk de drift van 't Roomsche Hof te laaten blyken, 't welk geloofde dat het hun gedoogt was de Vorsten te beleedigen, en tegen hun Bestier door schampere lasterredenen onder voorwendzel van den Godtsdienst te schryven; zonder dat deeze Mogentheden de lezing deezer Geschriften in haare eigen Staten mogten beletten. Maar wie ziet niet dat dit onorde in de waereldt verwekken zoude, indien de goedtkeuring derGa naar margenoot+ Pausen, aangaande hun belang, over de Boeken plaats greep, die tegen 't gezag der gewettigde Vorsten streeden, zulks zy verplicht moesten zyn den loop van dien in hunne Staten te gedoogen? Is 'er wel iets onrechtmatiger dat een Boek, waarin een Koning als een Overheerder en Tiran word uitgekreeten, waarin de gedachtenis zyner Voorouderen word gelastert, en waarin zyne Onderdanen niet dan lessen van ongehoorzaamheit en muitery vinden, opentlyk verkocht en geleezen zoude worden in de Staten onder zodanig een Vorst behoorende? Nochtans was Baronius van deeze gedachten, die, nadat hy zeer qualyk van eenige Koningen van Arragon gesproken had, en voornamentlyk van Ferdinand den KatholykenGa naar voetnoot*, geloofde dat Philips de III. hem groot ongelyk deed van in 't verkoopen van een Werk niet te gedoogen, vervult van bitterheden en verachtingen tegen zyne Voorzaten en Voorouders; en die, als of hy groote reden had, zich deeze woorden van 't Euangeli toe eigenende: Gelukkig zyn ze die om de Gerechtigheit vervolging leiden. Deeze Vertroosting, die niet dan inbeeldelyk was, quam hem zeer wel te pas; want de Koninge van Spanje geloofden Baronius nooit anders te mogen troosten. Nochtans, alzoo het zeker is dat een Boek in stoffe des Geloofs door den Paus goedgekeurt, door waereldlyken niet mag veroordeelt worden; eveneens is 't gelegen, dat een Boek van Staatkunde en Historiën door Vorsten en Overheden rechtmaatig kan verboden worden, schoon alle de Prelaten van 't gansche Christendom het hadden goedgekeurt. Wat het middel aangaat 't welk Baronius voorstelt, van ootmoediglyk by de Bisschoppen, wegens het verbodt van een Boek, toevlucht te neemen, 't welk de Amptenaren van den Vorst geloofden onlust of nadeel te moeten verwekken, dit hebben we reeds elders doen blyken, dat het een erger hulpmiddel dan 't quaadt zelf zoude zyn; nademaal de Kerkelyken daar door Rechters van oneindige zaaken zouden worden, waar van de kennisneeming hun geenzins toebehoort. Men kan 'er byvoegen dat dit een quaadt bestier veroorzaaken zoude, dat deeze die voor zich geen middelen had, om in noodige zaaken te voorzien, en dat men genoodzaakt zoude moeten zyn het hulpmiddel af te wachten, door den geenen verleent, die belang in 't volharden van 't quaadt zouden vinden, of die 'er mogelyk nooit zouden in voorzien, dan volgens hunne byzondere voorneemens, en niet naar de algemeene benoodiging en de byzondere belangen van den Vorst. Hierom is 't dat een Mogentheit zich nooit op den vlyt van anderen verlaaten moet, indien 't zaaken zyn, het goed bestier betreffende, nademaal Godt haar het gezag gegeeven heeft, en de noodige middelen in handen gestelt, om 'er zelfs orde in te stellen. Want wie is beter dan hy, het wel zyn en de belangen van zynen Staat bewust? derhalven heeft hy van Rome niet te leenen, 't geen hy zelf bezit. Dit was 't welk Jan van Monluk Bisschop van Valence wilde te kennen geeven, over 't | |
[pagina 239]
| |
onderwerp der tweespalt van den Godtsdienst in Vrankryk: dat het een groote onbedreevenheit zoude zyn, Parys te zien branden, en dat men alsdan het water van den Tyber zoude moeten afwachten om dien brandt te blussen, daar men dat van de Seine voor zich gereed had. De Staatkunde der Koningen is altoos in 't byzonder tegenstrydig met die der Pausen; 't welk voor den Kerkelyken Staat goedt is, is 't echter voor geen ander; en wanneer het nochtans wezen moest, kon men met geen recht eisschen, dat men zich moest verplichten daar in toe te stemmen: dus kan ook een Leerregel te Rome goed zyn, die te Parys, Weenen, Madrid, Venetië en elders schadelyk zoude wezen; naardien 'er de oogmerken en belangen t'eenemaal verschillende zyn: dus kan 's Pausen goedkeuring den Vorsten 't vermogen niet beneemen, om de Boeken te veroordeelen, die onordens in hunne Staaten verwekken. Ga naar margenoot+ Om nu onze gedachten over de goede Boeken te laaten gaan, waarvan de lezing niet dan zeer voordeelig en nuttelyk is, kan men 'er niet te zorgvuldig in zyn, om die van de quaaden te onderscheiden, noch wel voordachtelyk te wezen, dat ze niet mede onder de veroordeeling vallen. Waar is 't dat 'er om wel van te oordeelen, geleerdheit, een onderscheiden kennis, verstandt en vooral een vernuftelyk begrip word vereischt, 't welk een ieder te bezitten niet gegeeven zy, en 't minst in de Inquisitie dan wel elders gevonden word. Al die geen die deeze Rechtbank uitmaaken, zyn menschen die geene stoffe van Geleerdheit, als van ingetogen en ongemeene bepaalde Denkbeelden hebben opgelegt; het ryp verstandt is in hun niet diep gewortelt; de Oudheit is hen t'eenemaal onbewust; men oordeelt 'er eindelyk niet dan op 't geen hun vooroordeel goedt of quaadt keurt; men beroemt zich niets dan van 't Schoolsche of 't nieuwe Recht. Al 't geen met de Denkbeelden niet overeen komt, die deeze twee weetenschappen verschaffen konnen, en ook van geen groote uitgestrektheit zyn, deeze afkeuring geenzins ontgaan kan. Wat kan doch het lot van een goedt Boek wezen onder de handen van zodanige Rechters vervallen? Nochtans oordeelt en neemt men een besluit over alles: maar 't is meest zonder gevolg. Een veroordeeling van de Inquisitie geeft dikmaals een Boek meer geloof en 't word dies te voortreffelyker geacht. Maar geen Landt is 'er, alwaar onder de Katholyken de gevelde oordeelen door de Inquisitie over de Boeken minder worden geacht dan in Vrankryk. Men bekent opentlyk, dat men 'er niet in bewillige. De Boeken, om dat men die verweezen heeft, worden 'er niet te minder verkocht; en de Schryvers verliezen 'er niet van hunne achtting door. Vier zaaken zyn 'er waarom men zoo weinigGa naar margenoot+ acht op deeze soort van veroordeelingen slaat. I. Men meent dat de Inquisitie geen Rechtsgebiedt dan alleen te Rome heeft, niet tegenstaande zy zich de ydele tytel van Algemeen aanmaatigt. II. Men heeft in Vrankryk verscheiden Grondregels t'eenemaal met die van de Inquisitie strydig. Haare Grondregels zyn 'er dikmaals verweezen, overzulks men gewoon is geworden geen acht op haare veroordeelingen te slaan. III. Men is genoeg kundig dat de Staatkunde, gesleepenheit en 't belang dikmaals meer deel aan de veroordeelingen hebben, die zy doen, dan iets anders. En alzoo de Staatkunde en de belangen van Vrankryk niet altoos met die van Rome overeenkomen, is 'er een ander beweegmiddel, om in haare veroordeelingen niet te bewilligen. IV. Eindelyk is men 'er van haar onverstandt bewust; de aart en hoedanigheit der geenen die haar lichaam uitmaaken, zyn voor zeer onweetende bekent: maar Vrankryk in tegendeel is van geleerde Mannen vervult; het goed onthaal, 't geen men hun bewyst, en de mildadigheden gemeenlyk aldaar geoeffent, heeft hen van allerwegen derwaarts gelokt. De onderscheiden kennis en 't goedt verstandt schynen 'er zich overal te hebben verspreidt. De Outheit is 'er geacht, en men is geduurig bezig die te betragten; 't zy verre van daar deeze zoo gevaarlyke besnoeijing by de Heilige Vaders te doen, men vermeerdert die dagelyks door nieuwe ontdekkingen, die men in 't licht geeft en met zodanig een getrouwheit zulks 'er de naaukeurigste en strafste berisping niets tegen te zeggen weet. De Vryheit die men 'er van spreeken geniet en om zyne gedachten te uitten, is zoo veel te meer van de ongebondenheit verwydert, die in eenige nabuurige Staten regeert, alwaar de Volkeren het juk der Dwingelandy van de Inquisitie onderworpen zyn. 't Is een gematigde vryheit, die de wysheit en zorgvuldigheit van den Vorst in de paalen van rechtmatigheit weet te houden, dat 'er het gemeen niet door benaadeelt worde. Alzoo het bezwaarlyk over de gesteltheit met de zoo tegengestelde hoedanigheden te oordeelen is, is 'er geen reden zich te verwonderen het geen door de Inquisitie verweezen zy, dikmaals in Vrankryk word goed gekeurt: want men geeft 'er zoo weinig op haare veroordeelingen acht. |
|