Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 217]
| |
Zalig worden kan, byaldien men 'er waarlyk toe overgegaan is. Men begrypt mede onder den naam van Ketters alle die eenige Plechtigheden, eenige Gebruiken of Gewoontens afkeuren, niet alleen van de algemeene Kerke aangenomen ('t welk een verachtelyke vermeetelheit zoude zyn) maar zelfs in de byzondere Kerken, alwaar de Inquisitie aangenomen is. Alhoewel zodanige bezwaarlyk voor Ketters, volgens de beginzelen van een goede Godtgeleerdheit konnen geacht worden, nochtans zouden ze in de Inquisitie voor verdacht van Kettery doorgaan. Men begrypt noch onder deezen naam alle die iets verhandelen, zeggen, of leeren 't welk zich tegen de gevoelens aankant, te Rome en in Italië, het volstrekte gezag, en de wettigheit der Pausen aangaande, aangenomen, als mede hunne Opperhoofdigheit zelfs over de algemeene Conciliën, en het vermogen dat zy over de tydelyke Vorsten hebben; insgelyks als die geen die achtten, zeggen, leeren of iet tegen de besluitneemingen der Pausen schryven, over welk een onderwerp het zy. Wil men de dingen op dien voet aanmerken, zouden 'er veele Ketters in Vrankryk zyn. Ook is 't waar dat het meerendeel der Franschen en Duitschers, schoon het Katholyken zyn, in de Landen van de Inquisitie voor Luterianen door gaan. Ga naar margenoot+ Het vermoeden van Kettery heeft zich noch verder uitgestrekt; want om dit op zich te doen vallen, heeft men niet dan een voorstelling te doen, die den geenen ergert die de zelve aanhoort, of zelf die den geenen niet aanklaagt, die iets diergelyks heeft voortgebragt. Men is mede van Kettery verdacht, waneer men van de Sakramenten of Heilige dingen een misbruik maakt; dat men die veracht, dat men de Beelden beleedigt of breekt; dat men Boeken leeft, onder zich houd, of aan anderen te leezen geeft, die door de Inquisitie gedoemt zyn. Ook kan men in vermoeden van Kettery vallen, als men van 't gemeen gebruik der Katholyken in zaaken van Godtvruchtigheit nalaatig is, als in een gansch jaar niet te hebben gebiecht en ter Communie geweest, op verboden dagen vleesch te hebben gegeeten, en op de gewoone dagen door de Kerke daar toe gestelt, de Mis verzuimt. Men houd insgelyks van Kettery verdacht, die zoo goddeloos zyn om de Mis te leezen, of de Biecht te hooren zonder Priesters te zyn; of die het zyn, de Mis ongewyt doen, of de Sakramenten verdubbelen, die niet hervat mogen worden; of die in de Heilige Ordens verbonden, of Monnik van eenigen Godtsdienst zynde, zich in 't Huwelyk begeeft: als ook die reeds gehuuwt is, een of meer vrouwen trouwt. Eindelyk, 't is genoeg om van Kettery verdacht te worden, dat men slechts eens de Predikatiën der Ketteren bywoont, of in eenige andere hunner openbaare oeffeningen verschynt; dat men, wanneer men voor de Inquisitie gedaagt word, verzuimt voor haar te verschynen, of dat men zich vry laat spreeken binnen het jaar, wanneer men in den Ban gedaan is; een Ketter tot een vriendt te hebben, hem te pryzen, in zyn huis te neemen, hem geschenken te geeven, of zelfs hem te bezoeken, en vooral zoo men belette, dat hy niet onder de Inquisitie worde gestelt, of dat men middelen in 't werk stelle om hem te redden, 't zydoor beweegredenen van vriendschap, verplichting, erkentenis, medogendheit, verbintenis en verwantschap, die iemandt daar toe zoude bewoogen hebben. Men is op dit alles in de Inquisitie zooGa naar margenoot+ naau gezet, overzulks het niet alleen ongedoogt is een Ketter te redden: maar men is zelfs verplicht zich van hem t'onttrekken, wanneer het schoon een Vader, Broeder, Man of Vrouw was; en zulks op straffe van den Kerkban, van zich zelfs schuldig aan Kettery te maaken, en zich als een begunstiger der Ketteren voor het woeden van de Inquisitie bloot te stellen. Wat de derde Hoofdtzaak, onder het oordeel van deezen Rechtbank onderworpen, aangaat. Men begrypt onder het zelve alle die begunstigen, verdeedigen, of raadt of hulp verleenen hoedanig het zoude mogen zyn, den geenen tegen wien de Heilige Bediening begonnen heeft in rechten te betrekken; als ook die weetende, dat iemandt een Ketter is, of de gevankenis van de Inquisitie is ontvlucht, of dat hy gedagvaart is en niet begeert te verschynen; insgelyks hem huisberging verleent, of hem raadt of hulp bewyst, om de vervolging t'ontwyken; of gestelt zynde dat hy gevangen is, en dat men hem eenige werktuigen laat toekomen, om uit de gevankenis te breeken; of dat men de Bedienden van de Inquisitie hinderde door bedreigingen hun Ampt te verrichten, of die dit zelfs niet uitvoeren, andere daarin behulpzaam zyn en begunstigen. Men begrypt mede onder den naam van begunstigers der Ketteren, deeze die zonder verlof met de gevangenen van de Inquisitie spreeken, of hun schryven, 't zy dat zulks enkelyk om hun te troosten geschiedde, of om hun raadt te geeven; dat ook die geenen, | |
[pagina 218]
| |
die door geldt of anderzins getuigen winnen, en hen verplichten te zwygen, of ten minsten de beschuldigden in hunne getuigenis begunstigen; of die de papieren die van de zaaken der Inquisitie handelen verbergen, versteeken, verbranden of op de een of andere wyze verduisteren. Ga naar margenoot+ Eindelyk wat 'er het aanmerkelykste van is, bestaat hier in, dat men geen handel met de Ketters dryven mag of men maakt zich verdacht van Kettery, en ook aan hun geene Koopmanschappen zenden, insgelyks geldt of iet anders 't welk het zy, noch aan hun schryven of zelfs hunne Brieven ontfangen, zonder in vermoeden te vervallen. Men mag mede niet verzwygen, wanneer men Ketters elders weet, of alleen verdachte personen, om die voor de Heilige Bediening niet aan te klaagen, 't zy welke redenen men daar toe hebben mogt. Ga naar margenoot+ De vierde Hoofdtzaak begrypt de Toveraars, Vergiftigers, Waarzeggers en ander diergelyk een volkje, en heeft noch breeder uitgestrektheit, voor al in Italië, alwaar men zeer bygelovig is, en de vrouwen nieuwsgieriger en lichtgeloviger dan elders zyn, zelfs laaten 'er zich de verstandigste alle de ongerymtheden wys maaken, die men van de Toveraars vertelt, als mede van de zotternyen der Kolrydsters, en van alles 't geen men den Duivel over de menschelyke bedryven toeschryven kan. Wy zullen niet verder dit omstandig te berichten ophaalen wegens alle de beschuldigingen die over zodanig een onderwerp konnen worden gedaan, naardien behalven dat eenige verfoeielyke misdaaden die men begaan kan, en vermits ze overal de zelfde zynde: genoeg bekent zyn, want het overige begrypt niet dan bespottelyke bygelovigheden, die veel eer het uitwerkzel van een gequetste inbeelding en een plompe lichtgelovigheit zyn, als van een ongeregelde wil uit een ondeugend hart voortkomende. Men genoegt zich te zeggen, dat van alle de gevallen, het oordeel van de Inquisitie onderworpen, geene zyn die de gevankenissen met een grooter getal van vrouwen van allerlei soort opvullen; en dat de Starre-wichelary haar mede onderworpen zy, wanneer men zich behelpt om toekomende zaaken te voorzeggen. Alhoewel de Godtslastering, die de vyfde Hoofdtzaak is, zeer gemeen zy, en dat ze een der grootste misdaaden is, die men begaan kan, echter neemt 'er de Inquisitie geen opzicht over, dan van die, die eenige Kettery behelst. Wy zullen 'er geene voorbeelden van ophaalen, naardien het zaaken zyn waar van men liever onkundig bleef, dan dat men ze weete. Wat de Jooden, Mahometanen en andereGa naar margenoot+ Ongeloovigen aangaat, schoon zy de Inquisitie in veele zaaken niet onderworpen zyn, zyn zy 't niet te min over alle de misdaaden, die den Christen Godtsdienst beleedigen. Deeze misdaaden zyn eerstelyk, die de Christenen konnen begaan, als begunstigers der Ketteren, Godtslasteraars, Toveraars enz. of zich kantende tegen de rechtsuitvoering der orders van de Inquisitie. Deeze misdaaden zyn alzoo min in de Jooden en andere Ongelovigen als in de Christenen te dulden. Behalven dat zyn zy de Inquisitie onderworpen, wanneer zy verkondigen, schryven, of iets, op welk een manier het zy, voortbrengen, 't welk strydig met de Artykelen des Geloofs zy, die wy met hun gemeen hebben; overzulks zoo een Joodt of Mahometaan de eeuwigheit Godts of zyne Voorzienigheit lochent, alsdan neemt 'er de Inquisitie kennis van, en straft hem als Ketter. Insgelyks zyn ze de Inquisitie onderworpen, wanneer zy beletten dat iemandt hunner Sekte, zich in 't Christendom begeeft; of dat zy nootzaaken, of eenig Christen aanmaanen zynen Godtsdienst te verlaaten, om die van hun te omhelzen, of dat zy hem in deeze Geloofsverandering begunstigen. 't Is hun niet gedoogt te verkoopen, of in bewaaring te neemen den Talmud, en an-andere boeken door de Inquisitie verbooden, of die met verachting van den Christen Godtsdienst handelen, of die wederleggen. Eindelyk word het hun niet toegelaaten Christenen Minnen te hebben, noch iets tot verachting van den Godtsdienst te doen. De Inquisitie doet over alle deeze gevallen onderzoek, en straft ze met te meer strengheit, zulks de afschrik om de doodtstraf te ontgaan, waar toe zy gedoemt worden, dikmaals een beweegreden deezer rampzaligen is, om van Godtsdienst te veranderen. Alzoo een der voornaamste grondtregelsGa naar margenoot+ van de Inquisitie is, verschrikkelyk te zyn, en zich voor 't Volk 't welk hun onderworpen is, gevreest te maaken, zoo straft ze op 't allerstrengste, die haare Dienaaren en Bedienden op eenigerlei wyze wederstaan. Geen zoo geringe beleediging over dit onderwerp is 'er, of 't word een Hoofdtmisdaadt geacht; en geen geboorte, noch aanzien, noch amptbezitting, noch rang, noch waardigheit is 'er die iemandt verschoonen kan; zelfs de minste bedrygingen, die men aan de geringste Dienaren, of den Aanbrengers of Getuigen deed, zouden met de uitterste gestrengheit gestraft worden. |
|