Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 203]
| |
oprechting van een Rechtbank, die een gedeelte van hun Rechtsgebiedt vernietigen zou. 't Was mede genoeg te voorzien dat alle de Mogentheden van 't Christendom gelooven zouden, in de oprechting van de Inquisitie niet minder belang om die te hinderen, zouden hebben, nademaal zy ter eener zyde verplicht waren de Overheden in hun gezag te handhaven, 't welk zy hun gegeeven hadden; en ter andere dat ze bewilligende in d'oprechting, dit toestemmen zouden, in de verdeeling van 't volstrekte gezag, waaraan het recht van leven en doodt, 't welk men begeerde den Kettermeesteren te verleenen, onafscheidelyk verknocht was. Deeze hindernissen die onoverwinbaar scheenen, zoude het voorneemen van de Vierschaar der Inquisitie hebben doen staaken, ten minsten zodanig als men die op te rechten toen ontworpen had, indien de Paus, die niet lichtelyk vaaren liet het geen hy eens begreepen en ondernomen had, en die voor de oprechting van de Inquisitie ongemeen yverig was, op twee middelen dacht die ten minsten zoo 't scheen de beide zwaarigheden die men hem in den Raadt voorgestelt had, zouden konnen voldoen. Ga naar margenoot+ De eerste deezer zwaarigheden bestond, om te verklaaren dat de Bisschoppen nevens de Kettermeesters over de Ketters zouden Rechters zyn; dat men niets zonder hunne deelneeming doen zou; en dat men telkens als 't hun goed dacht met hun oordeel zoude raadpleegen; onder zodanig een geval echter van vervolg door middelen die de tydt nooit ontbeeren zou te verschaffen, dat het voornaamste gezag t'eenemaal in handen van de Kettermeesters bleef, en dat de Bisschoppen niet dan de schaduw der verhandelingen zoude zyn, en zich genoegen moesten met den schyn en de enkele naam van Rechters te wezen. Dat daar door gebeuren zoude, dat de Bisschoppen, die voor 't meerendeel meer geneegen tot de eer waren dan tot de Ampten hunner Kerkendienst, zich genoegen zouden met de toedeeling aan hun gedaan; of dat ze bemerkende dat zy niet dan het minste deel in een Rechtsdwang hadden, als van rechtswegen hun t'eenemaal gehoorig, eindelyk van deeze bediening der Kettermeesteren zouden afzien, die dan vervolgens naar hun begeeren zouden konnen handelen, doch onder de volstrekte afhankelykheit van 't Roomsche Hof. Ga naar margenoot+ Wat de Vorsten en Overheden aangaat, waarvan zy afhingen, maakte dit de tweede zwaarigheit en hindernis, dat men hen zoo gemakkelyk niet verplichten zou, zich niet tegen de voorneemens van den Paus aan te kanten, en dat hy toen een byna volkomen gezag in gansch Italië bezat; dat hy begeerde, hoe 't ook wezen mogt, zich van een zoo gunstige gelegenheit te bevoordeelen, die men mogelyk nooit weder ontmoeten zou, indien men ze zonder bevoordeeling liet ontslippen. Dat men nochtans, om de oprechting te steviger te maaken, het niet voldoen zou dat men niets met hun weerzin deed; maar dat 'er mede vereischt wierd hunne bewilliging te hebben, zulks men arbeidden moest om hen in schyn te vergenoegen, gelyk men met de Bisschoppen te doen had. Dat men ten dien einde den Overheden het recht laaten moest, Onder-Bedienaaren van de Inquisitie te verkiezen, die echter niet dienen zouden, dan die door hun genoemt waren geweest. Dat zy een Bygevoegde Rechter aan de Kettermeesters zouden konnen geeven, wanneer zy onderzoek deeden in plaatsen van 't gebied der Overheden staande; en dat zy tot de benoodigtheden van 't gemeen een derde deel der verbeurtmakingen van de Gedoemden zouden konnen bezigen. Dat men eindelyk, nadat de tegenstribbelingen zouden meer of min groot, en meer of min moeielyk om te boven te komen zyn, zich alsdan over verscheiden andere punten van weinig aangelegenheit zoude mogen ontlasten, waar door het scheen dat de Overheden het gezag met de Inquisitie deelen moest: maar die in der daad niet dan enkelyk de Uitvoerders haarer orders moesten zyn. Deeze zwaarigheden en hindernissen teGa naar margenoot+ bovengekomen, deed zich weder een nieuwe zoo veel te krachtiger op, als of 'er het belang het meeste deel in vond. Deeze zwaarigheit bestond om middelen te vinden, die tot de onkosten van de Inquisitie dienen moesten; te weeten: tot de jaargelden der Kettermeesteren, tot jaarlykze wedde der Onder-Bedienden, tot bewaaring der Gevangenhuizen, onderhoudt der Gevangenen, uitvoering der Vonnissen en andere dingen die men niet missen kon, om de Inquisitie naar behooren te handhaven, en zulks op eene wyze bequaam om ten dien einde te dienen, als men zich voorgestelt had, en tot de vrucht die men 'er van meende te trekken. Men stelde hier op veele middelen voor;Ga naar margenoot+ maar eindelyk werd beslooten, dat men de Gemeente der Plaatsen deeze kosten te bezorgen, opleggen moest: waar toe men hen te gemakkelyker verplichten zou, wanneer men hun het bestier van een gedeelte der geldboetens en verbeurtverklaarde goederen overliet. De zaaken dus beslooten zynde, zond men | |
[pagina 204]
| |
bequaame en vertrouwde persoonen naar de Provinciën, om alles te bezorgen tot de nieuwe oprechting van de Vierschaar der Inquisitie, die men begeerde in te voeren; en men verkoor de Geestelyken van St. Dominicus Orde, om het Ampt van Kettermeesteren in Lombardye, Romanie, en 't Markgraafschap van Ancona waar te neemen. Ga naar margenoot+ Alzoo zich de beweegredenen van de oprechting der Inquisitie noch niet klaarblykelyk vertoonden, vermits men de zwaarigheden en ongelegenheden noch niet beproeft had, en dat men ze ook niet voorzag, zoo wierdze vreedzaam genoeg ontfangen. Dit gaf aan den Paus een bequaame gelegenheit, die wonderwel uit de gunstige gesteldheden van zyn voorneemen, zyn voordeel wist te trekken; dies vaerdigde hy een Bulle aan de Overheden, Rectors en Gemeentens der Steeden af, alwaar de Inquisitie opgerecht was. Deeze Bulle behelsde een en dertig Hoofdtstukken, die uit zoo veel instellingen voor de Oprechting van de Inquisitie bestond. De Paus voegde 'er noch twee nadrukkelyke orders by: welker eerste was, dat de Instellingen zonder eenig vertoef moesten in alle openbaare Griffyen aangeteekent worden, op dat ze onschendbaar wierden in achtgenomen, schoon 'er eenige opstakelingen tegen opquamen; behoudende voor zich alleen het oordeel over de wettelykheit deezer tegenkantingen. De tweede behelsde het vermogen aan de Kettermeesters verleent van de plaatsen t'onzeggen, en in den Ban te doen zodanige personen die weigeren zouden zich naar deeze Inzettingen te voegen. Ondertusschen, als de Paus, hoe koen hy ook was, echter duchtte vooral zyn gezag in de Waagschaal te stellen, zoo ondernam hy de Inquisitie niet dan in de reeds genoemde Provinciën in te voeren. Hy gaf voor, dit te doen, nademaal deeze Provinciën de naastleggende van Rome zynde, en die hem daarenboven waardiger dan de anderen waren, zulks hy derhalven verplicht was een byzonderlyker zorg voor de zelve te dragen. Maar de waare reden was, dat hy in deeze drie Provinciën meer gezag dan in alle de anderen had: overzulks deeze Gewesten geen ander Opperheer dan hem hadden, of om dat het Leengoederen van 't Keizerryk waren, de Tusschenregeering hem daar het zelfde gezag deed hebben, als of hy 'er meester van had geweest: of eindelyk, nademaal de Steden deezer Provinciën onafhankelyk van den een en anderen zynde, zich door byzondere Wetten bestierden, en overzulks te zwak waren en minder in staat de onderneemingen van zodanig eene Mogendheit, als de Paus toen was, te wederstaan. Daarenboven, alzoo in de laatste Oorlogen die de Keizers in Italië hadden gevoert, de Paus altoos voor het meerendeel deezer Steden verklaart was, zoo had hy in alle een aanmerklyken aanhang der geenen die onkreukbaar aan zyne belangen verknocht waren, en zich in staat vonden zyne begeerten uit te voeren, eveneens als of hy haaren Opperheer waare geweest. Nochtans, hoedanig een gezag de PausGa naar margenoot+ in deeze Provinciën had, de Bul, waar van wy reeds gesproken hebben, had zoo veel tegenkantelingen geduurende zyn leven en na zyne doodt, dat Alexander de IV. zynen OpvolgerGa naar voetnoot*, zeven jaaren daar na, genootzaakt was die te vernieuwen: maar dit geschiedde niet dan met een matiging verzelt, waarin men te vooren nooit had willen bewilligen. Noch deeze verzachtingen, noch de Kerkbanning die men den Kettermeesteren toestondt, om tegen de tegenstreevers en overtreeders te blixemen, hinderden echter de nieuwe tegenstribbelingen niet. Dit gaf oorzaak aan Clemens den IV. deeze Bullen zes jaaren daar naGa naar voetnoot† weder te hernieuwen: maar van byna alzoo weinig gevolg. De vier Pausen die hem opvolgden, verzuimden niets om ze te doen standgrypen. Men liet niet af die te wederstaan, en men moest ze eindelyk weder intrekken. Deeze tegenkantingen waren op de ondraagelykeGa naar margenoot+ strengheit der Kettermeesteren gegrondt, die te meer onduldelyk was, vermits het een ongewoone zaak betrof. Men klaagde niet min over de strafheit, die men zoo ongemeen oeffende om de inkomsten te lichten, die hun waren aangeweezen, en men beschuldigde hun onder dit voorwendzel, ongemeene afperssingen te hebben gedaan; want het Gemeen kon niet dulden langer van hun geplaagt te worden. Deeze klagten gingen met een uitdrukkelyke verklaring der Steden en Gemeentens verzelt, zulks ze niet meer begeerden de noodige kosten voor het bestaan van de Inquisitie en haare Bedienden op te brengen, en voor de andere zonder welke deeze Vierschaar niet kon bestaan. Deeze betuigingen waren op onvermogen gegrond om diergelyke Schattingen op te brengen. Men bragt deswegen in, hoe dat ze genoodzaakt waren geweest de Oorlogen te helpen handhaven voor de belangen van den H. Stoel tegen de Keizers gevoert. Men zeide dat deeze Oorlogen de algemeene Schatkamer hadden uitgeput; dat men zelfs genoodzaakt was geweest een gedeelte haarer inkomsten aan byzondere te verpanden, die | |
[pagina 205]
| |
zonder dat geen geldt wilden opbrengen, 't welk men toen ten hoogsten noodig had; dat men vooral deeze verpande inkomsten wederom lossen moest; dat dit niet zonder nieuwe belastingen geschieden kon, waarin het Volk niet bewilligt had, dan met oogmerk van 't voordeel, dat 'er door de wederaflossing der Gemeenelands Inkomsten zoude uit voortkomen; dat de oplegging van deeze nieuwe belasting een onfeilbaar middel was, om het Volk van den H. Stoel te vervreemden en het tegen de Kettermeesters te doen opstaan, en mogelyk zelfs tegen hun eigen Overheden. 't Zy dat deeze tegenkantingen, en de klachten waarop ze gegrond waren, rechtmatig scheenen, of dat 'er geen ander middel was om de Inquisitie te verdeedigen, die de Pausen als hun Hoofdtbewerkers aanzagen; men besloot 'er van af te zien, en de inwilliging in iets te oeffenen, om ongevoelig het Volk tot het nieuwe juk, 't geen men hun opleggen wilde, te gewennen. Men verklaarde dan dat de plaatsen, alwaar de Inquisitie zoude worden aangenomen, en deeze zelfs alwaar ze reeds was ingevoert, voortaan niet meer zouden gehouden zyn de kosten van de Inquisitie op te brengen, waarin men op een andere wyze zoude voorzien, 't welk niet tot lasten van 't Gemeen zou zyn; en dus hielden de klagten, die men tegen de vermeende af kneveling der Kettermeesteren deed, t'eenemaal op. Wat de klagten aangaat, als over de strenge oeffening die de Kettermeesters gebruikten, geschiedde, hunne Bedieningen waarneemende; men voorzag 'er in, geevende den Bisschoppen in de rechtspleegingen van de Inquisitie een weinig meer vermogen dan zy te vooren hadden. Ga naar margenoot+ Het Roomsche Hof trok twee ongemeene voordeelen van de bewilliging, die het ter deezer gelegenheit had. Het eene bestond, dat de Kettermeesters niet meer van 't Volk wegens hun onderhout afhangende, zich meer aan 't zelve verbonden, en des te yveriger voor zyne belangen waren. En 't andere was van geen minder belang, zulks de Inquisitie zonder tegenstribbeling in Lombardye, Romanie, 't Markgraafschap Ancona, te Toskanen, in den Staat van Genua, en overal in Italië, uitgezondert het Koningryk Napels en den Venetiaanschen Staat aangenomen wierd. De Venetianen verworpen 't niet t'eenemaal:Ga naar margenoot+ maar voorziende dat zy eindelyk genoodzaakt zouden zyn, van die, met de aankleving der Inquisitie van Rome en de Pausen te moeten ontfangen, rechtten zy 'er een op hun eigen gezag op. Deeze Inquisitie was uit Kerkelyke- en Waereldyke Rechters bestaande: zy had byzondere en verschillende Wetten met deeze, die de andere Inquisitiën van Italië volgen, en ze waren op verre na zoo streng niet: maar alzoo wy in 't vervolg de Historie in 't byzonder verhaalen zullen, zal 't nu onnoodig zyn, dat men 'er hier meer gewag van maake. Wat het Koningryk Napels aangaat, menGa naar margenoot+ heeft 'er nooit de Inquisitie willen aanneemen, gelyk ze aldaar als noch niet ingevoert is. De byna geduurige geschillen tusschen de Pausen en de Napelsche Koningen waren 'er toen de oorzaak van. Sedert de Koningen van Spanje zich dit Koningryk Meester hebben gemaakt, schoon zy onderling met het Roomsche Hof in een goed verstant leefden, echter is deeze zaak door een byzondere reden op den zelven voet gebleeven; zulks 'er de Pausen zelf de oorzaak van zyn geweest. Hier uit is 't ontstaan, overzulks de Koningen van Spanje altoos gewilt hebben, dat de Kettermeesters van 't Koningryk Napels, den Kettermeester Generaal, die zich in Spanje onthoud, zouden onderworpen wezen, en niet afhankelyk van de algemeene Inquisitie van Rome zyn, waar van alle de Inquisitiën van Italië afhangen. Het Roomsche Hof heeft het nooit bewilligt, en 'er zich altoos door een gansch tegenstrydig voorwendzel tegen aangekant, 't welk is, dat het Koningryk Napels van den H. Stoel afhankelyk zy, en overzulks de Inquisitie die men 'er in voeren zoude, van die van Rome en niet van Spanje zoude moeten afhangen. Hier in zyn ze nooit eens geworden en hierom is 't dat de Bisschoppen van dit Koningryk op dit stuk over 't oordeelen der Ketteren zyn in verschil gebleeven. Nochtans vallen 'er somtyds eenige zaaken voor, waar over de Paus buiten gewoone Commissarissen zend, om van de misdaadt van Kettery te oordeelen: maar behalven dat deeze gevallen zelden voorvallen, zoo konnen deeze Commissarissen geen rechtsgeding vorderen: tenzy zy te vooren van den Onderkoning verlof verworven hebben. |
|