Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 198]
| |
een groot getal overbleeven, die in hunne gevoelens volhardende waren, en die in 't byzonder belydenis hunner Leere deeden, zoo geloofde hy dat 'er tegen dit quaadt en tegen alle andere Ketteryen die ontstaan mogten, een bestendiger hulpmiddel vereischt wierd; te weeten, een Rechtbank enkelyk opgerecht om onderzoek naar de Ketters te doen, en die geen andere zorg zou aanbevolen zyn, dan straf te oeffenen. Ga naar margenoot+ Het vereischte overzulks dat deeze Rechters volkomentlyk van 't Roomsche Hof afhingen, en volstrektelyk zyne belangen aankleefden. Deeze Rechtbank moest van mannen verzien zyn met geene andere bezigheden belemmert. Zy moesten voor 't ooge der Waereldt van een neederigen staat zyn, overzulks ze zich de eer van een bediening waardig maakten, die niet als enkelyk tot onderzoek der Ketteren diende. Zy moesten zonder maagschap, zonder verbintenis en zonder gemeenschap zyn, op dat ze voor niemandt wie 't ook zy eenig ontzag of achting hadden. Zy moesten bestendig, onbuigzaam, zonder medelyden en onbarmhartig wezen, nademaal men een Vierschaar op te rechten had, de aller strengste en vervaarlykste, waar van men ooit had gehoort. Eindelyk, moest men voor den Godtsdienst zoo zeer niet yveren, als wel voor de belangen der byzondere oogmerken, om de Ketters te verdelgen. Ga naar margenoot+ Innocentius, die zich boven dien van de Bisschoppen en hunne Bedienaren niet voldaan vond, en wiens yver naar zyn begeeren niet vaerdig genoeg tegen de Ketters in 't uitvoeren was, geloofde in de Geestelyken van beide de Ordens van St. Dominicus en St. Franciscus nieuwelyks ingestelt, alle de hoedanigheden te vinden hier boven beschreeven. Zy waren voor 't Roomsche Hof in een enge verbintenis: de eenzaamheit en afgezonderdheit waar van zy hun werk maakten, en waarin zy, gelyk vervolgens bleek, reeds begonnen verdriet te krygen, maakte hun altoos benoodigt om zich zonder uitspanning naar deeze betrachting te voegen. De armoede in hun Gewaadt en hunner Kloosteren zeer verschillende by het tegenwoordige, en voornamentlyk de bedelzak en nederigheit daar zy zich opentlyk aan moesten overgeeven, konden hun het Ampt van Kettermeesteren geen ander aanzien geeven, als een bediening die behagelyk vleide 't geen hun van de natuurlyke eerzucht noch konde overig zyn. De algemeene ontslaging die zy deeden, zelf van de verwantschappen waaruit zy ontsprooten waren, was een groote gesteltheit van onbelemmert in deeze gevoelens te zyn, die de Natuurlyke en Burgerlyke verbintenissen gewoon zyn in te boezemen. Darenboven de gestrengheit van hunne Instelling en de strafheit, die zy geduurig tegen hun eigen vleesch oeffenden, had geene verwachting van een gevoelbaarheit mededogener voor een ander in hun te verwekken, dan ze voor hun zelven hadde gehad. Eindelyk, zy waren yverig, gelyk men gemeenlyk in nieuwe ingevoerde Godtsdiensten ziet, en volgens de gewoonte van dien tydt geleert; te weeten, in de Schoolgeleerdheit en in d'ervaarenheit van 't nieuw Geestelyk Recht. En wat meer is, zy hadden een byzonder belang in de verdelging der Ketteren, die het geduurig op hun gelaaden hadden, en niets spaarden om hen by 't Volk in kleinachting te brengen. De Paus dan zodanige menschen gevonden hebbende, als hy zich voorgestelt had om het Ampt van Geloofsonderzoekers te bedienen, maakte geen zwaarigheit van het hun op te draagen. Zy queeten zich ook wat hun aanging, zodanig, als met de verwachting van 's Pausen oordeel over een quam, en ook met die van 't Roomsche Hof. Ondertusschen, alzoo de gewichtigsteGa naar margenoot+ Instellingen niet aanstonds haare welvoegelykste gedaante verkrygen, en dat 'er de tydt en gelegentheit altoos iets byvoegen, om eindelyk tot haare uitterste volmaaktheit te komen; zoo hadden ook deeze Kettermeesters in den aanvang zodanig een gezag niet, als de volgende eeuwen hebben doen blyken, en als zy nu noch hebben. Hun vermogen was toen bepaalt om ter bekeering der Ketteren, door middel van Predikatiën en onderwyzing te arbeiden; om de Vorsten en Overheden aan te maanen den geenen met de uitterste strafoeffening te straffen, die hardnekkig in hunne dwalingen volhardden; om zich van 't getal en de hoedanigheit der Ketteren te laaten berichtten, en van den yver der Vorsten en Katholyke OverhedenGa naar margenoot+ om hen te vervolgen; als ook van de zorg en naarstigheit der Bisschoppen en hunne Bedienaren, om naukeurig onderzoek te doen. Zy zonden vervolgens deeze ingenomene berichtten naar Rome, om 'er door den Paus in te voorzien, gelyk hy 't noodigst oordeelen zoude. Uit deeze navorschingen en onderzoekingen is 't, dat de naam van Onderzoek- of Kettermeester zynen oorsprong genomen heeft. Men vermeerderde in vervolg van tydtGa naar margenoot+ hun gezag, en men gaf hun 't vermogen, Aflaten te verleenen, Kruisvaarten te verkondigen, het Volk en de Vorsten aan te moedigen zich aan 't hoofdt der Kruisvaar- | |
[pagina 199]
| |
deren te stellen, en hen te geleiden tot uitrooying der Ketteren. De zaaken bleeven omtrent vyftig jaaren in deezen staat, te weeten, tot in 't Jaar 1250. In den jaare van 1244. was 't dat de Keizer Frederik de II. door vier Edikten, die hy te Pavia uitgaf, hun gezag noch krachtiger vermeerderde. Door deeze Edikten ontfing hy de Ketermeesters onder zyne bescherming, en eigende den Kerkelyken het onderzoek van de misdaadt van Kettery toe; hy doemde de hartnekkige Ketters ten vuure, en die zich bekeerden ter eeuwiger Gevankenisse. De geschillen der Oppermogendheden met de Pausen hebben by den uitkomst altoos rampvallig den Ketteren geweest, 't zy dat die geen die de geschillen onderling hadden, waarlyk yverende voor den Godtsdienst waren, en de belangen van Staat ter zyden stellende, zich zodanig gedroegen van ze te beschermen; 't zy datze door deeze uitwendige betogingen der Katholykheit den Volke in hun plicht hebben willen wederhouden, elders al te licht in zodanige gelegenheden geërgert. Ga naar margenoot+ Frederik had veel meer reden zynen yver over het Werk van den Godtsdienst te toonen, dan de Pausen met wien hy zeer krachtig over hoop lag, om dat ze zyn gezag benamen, en alle de Christenen tegen hem op rooiden, met hem te beschuldigen by alle de Katholyke Hoven van Europe, van den Christelyken Godtsdienst te willen verlaaten om den Mahometaanschen in te voerenGa naar voetnoot*. Dit was mogelyk oorzaak dat hy zich tegen de Ketters veel krachtiger verklaarde dan iemandt zyner Voorzaten; want voor hem had niemandt alle de Ketters zonder eenige onderscheiding onder de uitterste strafoeffening gebragt: Maar welke beweegredenen deeze Vorst heeft gehad, van tegens hun met zoo veel strengheit te woeden, zeker is 't dat zoo hy 'er eenig voordeel van trok, dit ongemeen de belangen zyner Troonvolgeren benadeelde; en men diende 'er zich sedert met voordeel van, tegen de Aanhangers van den Keizer in Italië, en elders, wegens 't gezag 't welk hy den Kettermeesteren verleent had. Men droeg mede zorg tot den aanwas van dien, om het noch ontzachelyker te maaken, en om 'er zich voordeeliger van te dienen, onder voorwendzel van Godtsdienst, tegen die geen die onderneemen dorsten de tydelyke machten der Pausen te beleedigen. De uitwerkzelen over dit bestaan zyn al te ontwistbaar, om 'er het voorgevallene van in twyffel te trekken. In 't jaar 1322. ontfing Paus Johannes deGa naar margenoot+ XXII. door de Kettermeesters tegen Matheus Visconti Heere van Milaan berichten in, waar door hy tot Ketter wierd verklaart, en deeze verklaring werd van een der strengste Bullen gevolgt, waar door de Paus aan alle de Vorsten van Italië verbood, met hem, noch met zyne Onderzaten eenigen handel te dryven. Men wist nochtans dat zyne vermeende Kettery t'eenemaal op den yver wierd gelegt, dien hy als Vassaal van 't Ryk had, en voor de party van den Keizer Lodewyk van Beyeren hebben moest, waar om de Paus met zyne ongegronde eisschingen op het punt stond, hem voor vyandt te verklaaren. In 't zelve jaar, Guy Rangon BisschopGa naar margenoot+ van Ferrare, en Broeder Bon als Kettermeester, verklaarden, na alvoorens berichten ingevordert te hebben, tegen de Prinsen van den Huize van Est, dat zy Ketters waren, verkondigende tegens hun een Banschrift; waar door aan een ieder verbooden wierd, van welk een aanzien hy wezen mogt, met hen en hunne Aanhangers en Onderzaten om te gaan, of zelfs eenigen burgerlyken handel te dryven. Nochtans bestond hunne misdaadt in niets anders dan dat zy Ferrare ingenomen hadden, te vooren door de Pausen bemachtigt. In 't jaar 1355. handelde Innocentius deGa naar margenoot+ VI. eveneens de MalatestenGa naar voetnoot†, Franciscus Ordelaffus en Wilhelm Manfredi. Hy verkondigde zelfs tegens hun een Kruisvaart, als tegen de Ongelovigen en Ketters, alleen overmids de eerste Rimini en de andere Faënza bemachtigd had, welke Steden de Paus meende onder hem te behooren. Dit geschiedde zonder dat ze van gevoelen noch van Godtsdienst verandert waren, en men ontsloeg hen van dien blaam, zodraa zy zich verklaarden deeze Steden als zyne Heiligheits Stedehouders te zullen bezitten. Maar, zonder dat we zoo verre voorbeelden zoeken, bekent is 't, dat op 't einde van de verledene eeuw, zoo lang de verschillen tusschen Paulus den IV. en Philips den II. Koning van Spanje, wegens enkele tydelyke belangen duurden, deeze Paus geene zwaarigheit maakte opentlyk te zeggen, 't zy in een Consistorie, of handelende met de Afgezanten, en ook by andere gelegenheden, dat de Koning van Spanje een Ketter was, en de KeizerGa naar voetnoot‡ zyn Vader eveneens als hy, Maar alzoo hy niet in Staat was deeze beschuldiging tegen een zoo machtig Vorst te doen gelden, diende deeze verwytingen niet dan om te laaten blyken, dat het te Rome een Ketter is, die | |
[pagina 200]
| |
zich tegen de tydelyke belangen van 't Roomsche Hof aankant. Ga naar margenoot+ Om het zelve oogmerk is 't van de voorwendzels die t'eenemaal burgerlyk zyn te verdeedigen en te vermeerderen, en echter geen overeenkomst met den Godtsdienst hebben, dat men zich van de Inquisitie dient om de Boeken als kettersch te doemen die een weinig te verre in den zin van 't Roomsche Hof uitwyden, en over de rechten der Vorsten en Waereldlyke Mogendheden schryven. 't Welk onder andere voorvallen in den aanvang deezer eeuwGa naar voetnoot* geschiedde, toen de geschillen tusschen Paulus den V. en de Republyk van Venetië opquamen. Deeze geschillen, gelyk waereldkundig is, hadden geen opzicht dan op tydelyke belangen, waar aan de Godtsdienst in 't minst geen deel had. Men schreef wederzyds om zyne zaak te verdeedigen. Maar alles 't geen ten voordeele van de Republyk geschreeven was, werd door alle de Inquisitiën van Italië als kettersch gedoemt, alhoewel de geschriften niet dan een gezonde Leere inhielden, die van alle verstandige menschen en andere Christen Staten wierden goed gekeurt. Men eischte zelfs dat die geen die men vermoede de Schryver deezer geschriften te zyn, zich by de Inquisitie moest verantwoorden, te weeten, om 'er als Ketter verweezen te worden: 't welk waarlyk den geenen te beurt viel, die niet omzichtig genoeg waren geweest zich haar te onderwerpen. Ga naar margenoot+ In gevolge van deeze voorwendzels schreef de Kardinaal Bellarmyn omtrent dien zelven tydt ten voordeele van 's Pausen gezag. Hy waant in dit Boek dat alle de Christen Vorsten den Paus zoo wel wegens het Tydelyke als Geestelyke onderworpen zyn, en hy maakt geen zwaarigheit den geenen als Ketters aan te merken die de Vorsten wegens tydelyke zaaken ondersteunen, als geen ander Opperheer dan Godt hebbende. Mogelyk dat deeze Kardinaal zich zelf overtuigt vond van 't geen hy schreef, nademaal hy te verstandig was om onkundig te wezen dat de Leer die hy doemde Kettery zou zyn, naardien het die van de aloude Kerke mede moest wezen, en van alle Katholyke Kerken van zynen tydt, behalven die van den Kerkelyken Staat. Deeze verrichtingen geeven ontwistbaar te kennen dat Fredrik de II. zyne waare belangen niet kundig was, of dat hy die niet opvolgde, toen hy het vermogen der Kettermeesteren verhief. Nochtans werkte deeze Wet van Frederik, zoo gunstig voor de Kettermeesters en nadeelig den Ketteren, zeer weinig geduurende veele jaaren uit; want de geschillen die tusschen den Paus en Keizer onbeslecht bleeven, en wederzyds tot de uitterste verwydering volhardden, waren 'er de oorzaak van. Deeze geschillen waren ontstaan sedertGa naar margenoot+ den tydt van Innocentius den III. die Voogdt over Frederik had gestaan; en zy duurden noch onder Honorius den III. Opvolger van Innocentius: maar Gregorius den IX. Honorius opgevolgt zynde, gebruikte men wederzyds geen meerder maatregels; en Frederik wierd, tot drie verscheidenmaalen met den Ban geslagen. Men rooide gansch Lombardye en een gedeelte van Duitslandt tegen hem op.Ga naar margenoot+ Men verkondigde tegen hem een Kruisvaardt als of men met een Vorst der Ongelovigen, of een volslagen Ketter te doen had, en daar zyn zelfs HistorischryversGa naar voetnoot† die melden, dat men zyn eigen Zoon tegens hem deed opstaan en oproerig maakte. De Keizer echter quam alle zyne Vyanden te boven. Gregorius de IX. die ten zynen opzichte, als Gregorius den VII. voor Keizer Henrik den IV. was geweest, storf. Celestinus de IV. die hem opvolgde, leefde zoo kort, dat hy geen tydt had het geschil weer te hernieuwen. Na zyne doodt stond toen de Heilige Roomsche Stoel twee jaaren leedig, en eindelyk vervulde de Kardinaal Sinibaldus deeze plaats, die de naam van Innocentius den IV. aannam. Men geloofde toen dat door zyne verheffing tot het Pausschap eindelyk deeze groote geschillen zouden afgehandelt worden, en de Vrede tusschen den Paus en Keizer herstelt; naardien zyne Heiligheit, noch Kardinaal zynde, een zeer naauwe vriendschap met den Keizer onderhouden had: maar geene verbintenissen waren 'er die hem wegens zyne Staatzucht konden weerhouden, en niets op de zoo tedere belangen vermogten als deeze die men tusschen zyne Heiligheit en zyne Keizerlyke Majesteit te verhandelen had. Innocentius begeerde niets van de voorwendzelen zyner Voorzaten tegen den Keizer af te staan, en liet genoegzaam door zyn gedrag blyken dat het Roomsche Hof onveranderlyk in zyne opvatting was, en dat 'er niets vermogt om het te overtuigen wanneer het eens in een onderneeming gewikkelt was, waarin het geloofde dat het 's Pausen glorie en belangen betrof. Keizer Frederik bleef, zonder iets te willenGa naar margenoot+ toegeeven, op zyn recht staan; en de geschillen begonnen weder met een volslagen verbittering gelyk gewoonlyk tusschen vrienden geschied wanneer zy 't niet meer zyn, en dat de haat den Zetel van | |
[pagina 201]
| |
vriendschap bekleedt. Toen wierden de geschilzaaken weder te levendiger en met een goeden uitslag wegens den Keizer. Alzoo hy geloofde dat hy zich met de geschapenheit van een nieuwen Paus best bevoordeelen kon, om hem tot reden te brengen, voor dat hy geldt byeen had konnen zamelen, en hem nieuwe vyandelykheden verwekken. Hy stelde dan zyn voorneemen met zodanig een hevigheit in 't werk, zulks hy hem eerlang noodzaakte Italië te verlaaten. Ga naar margenoot+ De Paus niet tegenstaande deezen quaden uitslag, begeerde echter niets van zyne voorwendzelen af te staan. Hy week dan naar Vrankryk: en zich te Lyon onthoudende wegens de voordeelige gelegenheit, om gemeenschap met Italië en andere Staaten van Europe te hebben, beriep hy aldaar een algemeen Concilie, om 'er over den Ban-blixem en de Afzetting van den Keizer te handelen. De Koningen van Vrankryk en EngelandtGa naar voetnoot* zochten, alhoewel te vergeefs, zynen 't wegen, de geschillen by te leggen. Frederik zelf, die de verdrietige gevolgen voorzag, verzuimde niets om die af te weeren. Hy onderworp zich de Verdragpunten die niet onverdragelyker dan aan een Keizer konden zyn, noch meer voldoende voor een Paus; want hy stelde voor, zelf met een machtig Heir naar 't Heilig-Landt te vertrekken, en dat hy nooit weder komen zou, mits dat men hem vreedzaamelyk de hoedanigheit van Keizer genieten liet. De tusschenspreekingen van Vrankryk en Engelandt waren vruchteloos; de aanbiedingen van den Keizer wierden verworpen, en hy wierd plechtiglyk in den Ban geblixemt en van het Ryksbestier afgezet. Ga naar margenoot+ Deeze Banblixem en Afzetting van Frederik sleepten alle de verdrietige gevolgen na zich die hy had voorzien, en die hem niet mogelyk waren af te keeren. Het grootste gedeelte van Duitslandt stond tegen hem op. Zyne Afzetting in 't Concilie van Lyon besloten, wierd bevestigt; en Hendrik Landtgrave van Turingen en Hessen werd in zyne plaats verkooren. Henrik genoot niet lang het bestier van 't Keizerryk; want hy verloor het eenigen tydt daar na met zyn leven, in een Veldslag tegen Konraad, Frederiks zoon, die hem in Duitslandt beoorlogde, terwyl zyn Vader den oorlog in Italië met een goed gevolg uitvoerde. De doodt van den Landtgraaf, die naar allen schyn des Ryksscheuring te eindigen had, viel het nochtans anders uit: nademaal 's Pausen gezag in Duitslandt zoo groot was, zulks men Wilhelm Graave van Hollandt tot des Landgraafs Troonvolger verkoor. Deeze nieuwe Keizer was toen niet gelukkiger dan de Landgraaf. Konraad sloeg hem overal alwaar hy hem aantrof, en zelfs met behaalde voordeelen. Maar de doodt van Frederik, die eenigen tydt daar na voorvielGa naar voetnoot†, en de onnalaatelyke verbintenis waar in zich zynen zoon Konraad bevond, die de naam van Keizer aangenomen had, verliet hy Duitslandt, om in Italië de twee Koningryken van Napels en Sicilië te verdeedigen, die men hem t' ontweldigen dacht, laatende onderdes het Keizerryk eenige jaaren de rust genieten, grooter dan hy zich verbeeldt had, en de zaaken van Duitslandt hem scheenen te belooven. Na zyne doodt, de Ryks Vorsten die veelGa naar margenoot+ meer belang hadden zich te vereenigen, om aan Duitslandt tydt te geeven zich na zoo veel geleedene schade te herstellen, verdeelden zich wederom. Men verkoor twee Keizers die niet lang regeerden, en die waarlyk niet dan den naam van Keizers voerden. Hunne doodt wierd van een Tusschenregeering van omtrent 20. jaaren gevolgt. Nademaal nu geduurende deezen tydt de Ryksvorsten in verscheiden t'zamenspanningen zich verdeelden, en ongemeen tegen elkander aangemoedigt waren, kondenze nooit overeenkomen om een Hoofdt te verkiezen. Een zoo lange Hoofdeloosheyt van 't Ryk viel al te ontydig voor, en kon niet dan beklaagelyke gevolgen na zich sleepen, gelyk ook de uitwerkzelen toonden: want het wierd gedurende de Tusschenregering door de bloedigste burgerlyke Oorlogen van een gescheurt. Maar terwyl de Pausen en Keizers dus den Oorlog in 't hoofdt hadden, en dat de Vorsten en Bisschoppen die hunne party volgden, niets minder dan aan de zaaken van den Godtsdienst dachten, bevoordeelden zich de Ketters van een zodanige gesteltheit die hun zoo voordeelig was. De vordering die zy in weinig tydts deeden overrompelde de Paus in zyne verwachting, die 'er alleen meer belang in had, dan alle de anderen gezamentlyk. Hy besloot de krachtigste aller hulpmiddelen by de handt te neemen die hy geloofde de voornaamste uitwerkzelen te zullen zyn; hervattende het voorneemen van de Inquisitie in te voeren, en stellende een geduurige en onafhankelyke Vierschaar aan, om enkelyk de misdaadt van Kettery te onderzoeken. Geduurende de Tusschenregeering, deGa naar margenoot+ Paus, die in deeze gesteldheit, waarin de zaa- | |
[pagina 202]
| |
ken van 't Keizerryk waren, alleen deeze konde doen stremmen met het verzorgen van de Verkiezing eens nieuwen Keizers, sloeg echter geen acht om zulks te doen. Hy genoot 'er twee gewichtige voordeelen van; eerstelyk, dat hy geduurende de Tusschenregeering alle de rechten in 't Ryk voor zich eischte die de Keizer zelf, als het meeste gezag hebbende, zoude konnen gevordert hebben; ten tweeden, dat de Tusschenregeering hem in staat stelde van in Lombardië zodanig te handelen, als of hy 'er volstrekt meester van was, en hy maakte zich waarlyk tot een volkomen Scheidsman aller zaaken in Italië. Innocentius was te zeer ervaaren om van een zoo voordeelige gesteldheit geen voordeel te beoogen, en de Geestelyken der beide Ordens van St: Dominicus en St. Franciscus, hadden 'er zich zeer wel van bedient, laatende moedts genoeg tegen de Ketters blyken, met zich in de grootste gevaaren bloot te stellen om hun Ampt van Kettermeesters uit te voeren; en om aan geen anderen de Vierschaar van de Inquisitie te vertrouwen, zoo had hy besloten die in Italië zelf op te rechten, en overal alwaar hy gezag genoeg had om ze te doen aanneemen. |
|