Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijVII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 133]
| |
der bedieningen van alle de Klerken of Medehelpers van den Sakristyn te doen. Eenige moeten bezorgt zyn de Autaren te versieren en onderhouden, andere worden de Ciborie en Hostiën aanbevolen, weder andere de Kelk. Daar zyn Klerken voor de Autaar-kleeden en daar toe dienende Vaten, Bisschoppelyke gewaaden, Waschkaerssen, Lampen, Klokken enz. Ga naar margenoot+ Onder de Akolyten zyn eenige aan 't Autaar de Bedienaren van 't Wywater, andere van den Wierook, en weder andere van de Waschkaerssen. Een Akolyt draagt des Celebrants Myter, een ander het Misboek, een ander de Bisschops Staf, indien de Celebrant een Bisschop is, een ander bied hem het Gremiaal of Voorschoot aan, een ander de Handschoenen en de Ring; en een ander het Pallium, wanneer de Celebrant een Aartsbisschop is. De Kruisdrager behoort mede onder de Orde der Akolyten; de Caudataris draagt de sleep van des Bisschops tabberdt en van andere Opvolgers der Apostelen. 't Is mede een Akolyt die de zorg voor des Bisschops Zetel aanbevolen is. Van de Koorbedienden als Zangers en Organisten, noch Voor-Lezers zullen we geen gewag maken, wier bediening en genoeg zyn bekent. Ga naar margenoot+ De Onder-Diaken bedient de Mis; hy zingt het Epistel, geeft den Celebrant het Euangeli-Boek te kussen, hy is Bedienaar van den Kelk en 't Kelkdekzel, 't welk hy den Diaken aanbieden moet; hy ontfangt de Vrede van den Diaken en brengt die den Gelovigen van 't Koor. Voorgegaan van een Akolyt, draagt hy de Kelk naar de Kredenstafel. In de Sakristy helpt hy den Celebrant zyne Plechtgewaaden afleggen. In de Plechtelyke Mis, draagt hy en bied den Bisschop de Pantoffels aan, geeft hem het Manipul, en om het den Prelaat te laaten kussen ter plaatse alwaar het Kruis staat; en vervolgens legt hy 't op zynen linker arm. Ga naar margenoot+ De Diaken reikt den Celebrant de Wierook toe, en zingt het Euangeli; na het Euangeli bewierookt hy den Dienstdoenden Bisschop, spreid het Autaarkleedt op 't midden van 't Autaar, ontfangt uit handen van den Onder-Diaken het Kelkdekzel en de Kelk die hy den Celebrant aanbied, bewierookt het Koor en wederkeerende naar 't Autaar, bewierookt hy den Onder-Diaken. Hy ontfangt de Vrede van den Celebrant en brengt die den Onder-Diaken. De Onder-Diaken brengt die de Broederschap in 't Koor te kussen, gelyk reeds is gezegt. In de Plechtelyke Mis, wanneer de Bisschop den Zegen geeft, zet hy hem de Myter op 't hoofdt, hy neemt het Pallium den Aartsbisschop af, en legt het op 't Autaar. De Kanoniken, zegt men,Ga naar voetnoot(a) zyn Kerkenraaden.Ga naar margenoot+ De naam hunner Waardigheit beteekent in haaren Oorsprong Regel: maar alzoo zy van hun eerste Instelling ontaart zyn, heeft onze eeuw meer dan eens ter hunner kosten zich verlustigt. Men genoegt zich niet van ze als voorbeelden van onachtzaamheit en wellustigheit aan te haalen: hun welvaren is zelfs een spreekwoordtGa naar voetnoot(b) geworden. Welk een ergernis! zal men dan nooit van 't misbruik der Heilige dingen een inkeer krygen en afstant doen? ‘De Genootschappen der Kanoniken (dus drukt zich PasquierGa naar voetnoot(c) uit) in ieder Hoofdtkerk ingevoert, waren ouwlings in geen gebruik, ook is 't een nieuwe geregelde staat: schoon eenige Geleerde Mannen van onzen tydt van anderen gedachten zyn. Nochtans zien we dat geene der aloude Conciliën van de Kanoniken gewag maaken, als alleen omtrent den tydt van Kapel den Grooten. Ik kan my niet inbeelden, dat hunne Instelling oudt zy. Ik brenge dan deeze uitvinding meer herwaarts op het verval van 't Keizerryk en de opkomst van onze Koningen van Vrankryk... Gregorius van Tours... betuigt ons, dat Baudewyn, zestiende Aartsbisschop in de Kerke van Tours, die d'Aartsbisschops Kerk, en een der beruchste van Vrankryk was, ten tyde van Koning Clotarius den eersten, het Genootschap van Kanoniken in zyne Kerke invoerde. --- Nooit zal ik gelooven dat deeze Kanoniken als eerste Kerkenraaden hunner Kerke waren geacht, die niet noodig waren Priesters te zyn. Maar zoo ik my niet bedriege, 't was een queekschool van braave mannen, die de Bisschoppen by zich hadden; eenige waren Diakenen, andere Onder-Diakenen, om hen vervolgens by gelegenheit in andere Kerken, tot Priesters maakende, te laaten overgaan: te weeten, aan hun zodanige Kerken opdraagende, daar niet dan Priesters dienden, die wy vervolgens Kerspelpriesters noemden. Waar is 't dat men 'er sedert, gelyk alle dingen allenks veranderen, Genootschappen van Kanoniken heeft van gemaakt: maar dit aloud merktekenen is hun noch overgebleeven, dat zy de Domheer-en Kanonikschappen zonder Priester te zyn, behouden konnen.’ | |
[pagina 134]
| |
Door deeze bygebragte plaats en door een andereGa naar voetnoot(a) van den zelven Schryver blykt, dat de Kanoniken Klerken waren, onder zekere regels en instellingen vereenigt, die, om zoo te zeggen, hun van 't gemeene Volk der Kerke onderscheidden, ‘en om die reden waren de Kanoniken geene algemeene Raaden van den Bisschop, gelyk eenige te onrechtte gemeent hebben; maar als een Queekschool van Klerken, die in de Groote Kerk onderhouden, en vervolgens naar de Hoofdtkerken verzonden wierden, wanneer men ze tot Priesters hadde gemaakt: en uit deeze aloude Gewoonte is 't, dat wy nu noch zeggen konnen, dat een Kanonik een Ampt van enkele kruinscheering bezit.’ Ga naar margenoot+ Noodig is 't dat die tot de waardigheit van Kanonik verheven is, plechtelyk in 't Kapittel voorgestelt worde, die dan in de Hoofdtkerk om hem t'ontfangen vergaadert. Hy word door een afgezondenenGa naar voetnoot(b) van 't Kapittel voorgestelt, van des Bisschops Beamptschryver en eenige Getuigen verzelt. Deeze zelfde Afgezondene geleid hem naar 't Autaar: de nieuwe Kanonik kust driewerf het Autaar, en plaatst zich vervolgens in 't Koor. Hy vertoeft 'er een weinig, terwyl de Afgezondene bericht van de bevordering van den nieuwen Kanonik aan 't Kapittel geeft. Daar na word hy den Kapittelheeren voorgestelt, en men verzoekt, dat men hem in 't getal hunner Amptgenooten aanneeme. De Nieuwe Kanonik moet mede opentlyk zyn Geloofs Belydenis doen en zweeren de Kerken Orde, en die van den Heiligen Vader de Paus te zullen in acht neemen. Na deeze plechtelyke bezitneeming, heeft de Kanonik het recht van 't Kapittel by te woonen, de Dienst in 't Koor te zingen, enz. Ga naar margenoot+ De Aartsdiaken is in bediening boven de Diakenen en Onder-Diakenen; zyn Ampt bestaat de Geordende te onderzoeken, om hem den Bisschop voor te stellen. Dit Ampt gaat boven dat der Priesteren, alhoewel hy van een minder Orde in 't Priesterschap zy. De Aartspriester is boven de andere Priesters in rang. In 't afwezen van zyn Bisschop zingt hy de plechtelyke Mis. Hy is 't die op den Aschdag de Boetelingen buiten de Kerk geleid, hun de asch op het hoofdt legt, en op den goeden Vrydag aan den Bisschop vertoont. De Schryvers der Gewoonte-BoekenGa naar voetnoot(c),Ga naar margenoot+ die voor 't meerendeel yverige Bedienaars van 't Roomsche Hof zyn, verzekeren ons, dat de Protonotarissen door St: Clemens aangestelt, van toen af en onder de Pausen Antherius en Julius den I. hun Ampt was, de bedryven der Martelaren te beschryven, en acht op de Kerkelyke Registers te geeven. Een zoo deftige Oudheit geeft immers veel luister aan de Pausselyke Voorrechten. Deeze Protonotarissen bezitten den rang van een Roomsch Prelaat. Zy zyn gerechtigdt Godtgeleerden te verkiezen, en Onechtelingen te wettigen. Laat ons nu het gedrag der MonnikenGa naar margenoot+ gedachtig zyn; deeze vruchtbaare queekery van luije GodtvruchtelingenGa naar voetnoot(d) en onnutte Dienaren der strydende Kerke, wier Oorsprong de ingetogenheit en eenzaamheit der eerste Gelovigen verschuldigt is, en de ongeregeldheitGa naar voetnoot(e) der bovenmaatelyke weldaden die de verblinde Godtvruchtigheit der verleedene tyden hun ingewilligt heeft. Eenige eeuwen zyn 'er reeds verstreeken dat de naam van Monnik opgehouden heeft loflyk te zyn, en dat die zelfGa naar voetnoot(f) door de boosheit onzer dagen zoo faamloos is geworden, dat men die by de neederige CenobitenGa naar voetnoot* voor de vuilste schimpnaam en schandelykste hoon op- | |
[pagina 135]
| |
neemt. Getuigen zyn de zoo smadelyke en schimpige spreekwyzenGa naar voetnoot(a) tegen de Monniken gebruikt, en de schandelyke vertellingen waarmede de verdichtzelen van Bocacius en die van de Koninginne van Navarra doorweeven zyn. 't Is de onorde der Monniken te wyten dat een gedeelte der vernuftelyke aartigheden onzer aloude Dichteren, en in onze dagen, die van den beruchten La Fontaine in 't licht gekomen zyn. Deeze fchadelyke en gevaarlyke schigten zoo dikmaals uitgeschoten, hebben de werking van den gebede der Monniken op het gemoedt van veele Christenen byna krachteloos gemaakt, die zy als gewoonelyke bedryven en werktuigenGa naar voetnoot(b) hebben aangezien, uitgevonden om het Kloosterleven in Orde te houden. Men werd toen wegens de Heiligheit van 't Kloostergedrag beter onderrecht, want eenige zich in hunne gemeenschap begaven. ‘Die door hun snood gewisseGa naar voetnoot(c) de strengheit der Wetten vreesden, en elders geen zekere schuilplaats vonden --- Die een faamloos en oneerlyk leven lyden; die tot den bedelzak vervielen om hun broodt te bedelen, nadat ze hunne middelen hadden doorgebragt --- en aan een ieder schuldig waren. Deeze die hun behaagen schepten in niets te doen, den arbeidt vloden en trachtten aldaar in luiheit te leeven; en zoo iemandt zyn oogmerk niet bereiken kon, wikkelde hy 'er zich door wanhoop in, of wel met een eenvoudigheit van verleide Jeugdt, door een gierige en straffe Stiefmoeder, of door onrechtvaerdige Voogden daar toe gebragt. Een gansch Heir van zodanige Godtvruchtelingen heeft 'er zich vervolgens bygevoegt, en door een geveinsde en versierde Heiligheit, door een Monnikskleedt met een veilige en snaaksche bedelary in achting gebragt --- Overzulks zoo veel Stoische Kootjongens, zoo veel lastige Troggelaars, zoo veel asgraauwe Schobbejakken, zoo veel heethoofdige Wanschepzels, Baardflegels, Koordedragers, Stroppedragers, Zakkedragers, Leereboksen of Hoosblokdragers, naakte Platvoeten, zwarte, witte, kakelbonte en rosachtige Rokkedragers, draagende Koorkleeden, Priestersgewaaden, mantels, hoeden, gegordelt en ongegordelt, insgelyks Wydebroekdragers enz. die t'eenemaal hun geloof en achting in 't geen de Waereldsche zaaken betreft verlooren hebbende, met groot gezag van Hemelsche en Goddelyke zaaken spreeken. ---- Aanmatigende zich de geheiligde tytels van Godtsdienst, met inbeelding van Dakgenooten en Gezellen der Apostelen te zyn. Nochtans is hun leven zeer dikmaals met misdryf bevlekt: maar altoos verschoonbaar onder den dekmantel van Godtsdienst; want zy van goede Voorrechten van 't Roomsche Hof verzien zyn, en door dit middel besnoeien zy alle de Gerechtsoeffeningen --- Zulks zy te vryer en ongestraft hun quaadt opzet uitvoeren --- En schoon zy zich ongemeen ootmoedig gedraagen, gaande in een arm en eenvoudig gewaadt --- en wat meer is, zy draagen alle deeze merktekenen van verachting, en bespotting ter liefde, zoo zy zeggen, van Jesus Christus en den Godtsdienst; nochtans bespeurt men in hun een volkomen hoogmoedt, en al hunne neiging strekt niet dan om tytels te verwerven. --- scheppende vermaak dat men hen Rectors, Proosten, Gardianen, Priors, Abten, Vikarissen, Provincialen, Generaals en diergelyken noemt, en zodanig dat 'er geen Volk begeeriger naar Voorrang en Voorrechten is, dan zy.’ De Schryver voegt 'er by, dat echter dit Afbeeldzel niet betrekkelyk op eerlyke Monniken is, die men een goedt hart toedragen moet: schoon het evenwel waar is, dat de beweegredenen die aan het Kloosterschap verbonden zyn, en het merkteeken der Monikken in 't algemeen eigen, zich nochtans ongemeen in deeze omstandigheden ingewikkelt vinden. Deeze die zich in een Klooster begeeft, moet niet alleen de ydelheit en pracht der Waereldsgezinden afleggen en verzaaken: | |
[pagina 136]
| |
maar insgelyks het HuwelykGa naar voetnoot(a) en alle minnery. De Kuisheit is een der drie Geloften van den Monnik; de gehoorzaamheit en armoede bestaan in de twee andere. Ga naar margenoot+ Men eigent gemeenlyk de Oorsprong van 't Kloosterleven de vervolgingen toe, die de Gelovigen der eerste Kerke onder 't Heidendom leeden. St. AntoniusGa naar voetnoot(b) aanvaarde dit soort van levensgedrag het allereerst in Epipte: anderen volgden hier op het zelfde spoor. Eindelyk voegde men 'er nieuwe regels by, uit strenge boetoeffening bestaande; men onderscheide ze onderling door verscheiden kleedaadjes. Het werk wiesch eerlang aan ten lasten der Kerke: maar alzoo 'er zich ten minsten een groote blykbaarheit van Godtvruchtigheit opdeed, zag men den aanwas zonder wederstreeving aan. Nochtans is 't zeeker dat 'er lang voor St. Antonius Monniken waren, te weeten, Christenen die afgezondert en buiten 't gewoel der Waereldt leefden. Johannes de Dooper kon deeze eenzaamleevende Gelovigen ten voorbeeldt gedient hebben, en 't is te gelooven dat deeze in eenzaamheit levenden Heilig dit soort van leevensgedrag niet t'allereerst begonnen heeft. Een plaats van St: HieronimusGa naar voetnoot(c) stelt der Profeeten kinderen in den rang der Monniken. De Therapeuten waren mogelyk van deeze Orde, alhoewel zy het Huwelyk gedoogden, een zaak die wezentlyk den Monniken wegens de gevolgen van dien verboden was. Eenige meenen dat deeze Therapeuten Christenen, en andere dat ze Jooden warenGa naar voetnoot*: maar alzoo het hier niet vereist word over dit onderwerp van hunne Historie onderzoek te doen, nochtans zal de Lezer in de onderstaande aanmerking eenig bericht van deeze Sekte vinden. Voor 't overige is 't ons genoeg dat het blykt dat deeze menschen zich van de gewoone levenswys afzonderden, en dat zy afgezondert leefden, om hen als een soort van Monniken aan te merken. De andere Godtsdiensten hebben eertyds Woestyniers, Geestelyken en Persoonen van weerzyds Sexe gehad en nu noch, die zich van de burgerlyke Societeit, 't zy in Steden of in eenzaame plaatsen afgezondert hebben, om hunne Godtvruchtigheit te beeter te kon- | |
[pagina t.o. 137]
| |
No 56.
On donne L'HABIT ECCELESIASTIQUE à L'ABÉ.
On lui IMPOSE les MAINS.
On donne le VOILE à L'ABESSE.
La CONSECRATION des RELIGIEUSES.
B. Picart sculp. dir. 1722.
BENEDICTION des HABITS des RELIGIEUSES.
Les RELIGIEUSES reçoivent le VOILE.
| |
[pagina 137]
| |
nen oeffenen. Zodanige konnen deGa naar voetnoot* Rechabiten en EsseênGa naar voetnoot(a) onder de Jooden geweest zyn. Zodanig waren en zyn noch, de BrachmanenGa naar voetnoot† en Braminen. Wie weet of ook niet een gedeelte der Sekten van de aloude Wysgeeren als Geestelyke Ordens zouden konnen aangezien worden? Wy zullen dit Artykel door een aanmerking eindigen; te weeten, dat de ongeregeldheit in weerwil der zuiverheit van den opkomenden Godtsdienst tydelyk onder hun ingevoert wierd, die zich van de Waereldt afzonderden. Daar stond een orde van volk op, die, onder voorwendzel van afzondering met de Waereldlingen, de Godtvruchtigheit van eerlyke menschen beschimpten door berispingen vol van laftering en faamroving, onttrekkende de aalmoezen der armen door bedrieglyke en onrechtvaerdige beedelary, bedriegende de waare Gelovigen onder een uitwendige strengheit en een ongezien en slecht kleedt. Men noemde dit slag van vasche GeestelykenGa naar voetnoot(b) Rhemobotes. Ga naar margenoot+ De Abt is het Hoofdt der Monniken van een Abdy of Klooster. Deeze naam van Abt is oorspronkelyk Syrisch of Hebreeusch, en beteekent Vader. De Abt is een Prelaat van minder rang met den Bisschop: hy is des Heeren Stedehouder onder zyne Monniken, hun Vader en de Geestelyke BruidegomGa naar voetnoot(c) van 't Klooster, die, met een woordt gezegt, de Kerke Godts verbeeldt. Voor 't overige zullen wy hier van de Geregelde Abten spreeken. Een soort van Abten zyn 'er die noch regel, noch kruinscheering, noch Kloosterlyk rechtsgebiedt hebben. Deeze bemoeien zich niet dan welleevend te zyn, en hebben overzulks geenen rang dan in 't bestier der schoone Sexe. De gewoone AbtenGa naar voetnoot(d) worden door denGa naar margenoot+ Bisschop in 't overstaan van de medehelpende Abten gezegent. Deeze Zegening geschied met de zelfde plechtigheit, die by de bevestiging van den Bisschop gaat verzelt enz. als vooraf te vasten, zo wel den Inwyer als die Ingewyt word, de Kerk te versieren en plechtelyk de Mis te doen. Men legt op de Kredenstafel naby het Autaar de Klooster-gewaaden van den toekomenden Abt, twee kleine vaatjes wyn enz. worden 'er op gezet, gelyk by de Inwying van den Bisschop geschied. De toekomende Abt word dan, van twee overstaande Abten verzelt, voorgestelt, en levert de Apostolische Brieven den Celebrant, die vervolgens het kleedt door een gebedt en door besprenging van Wywater zegent. Na deeze Zegening ontkleedt hy den toekomenden Abt,Ga naar voetnoot‡ zeggen- | |
[pagina 138]
| |
de,Ga naar voetnoot(a) Dat Godt u den ouden mensch en zyne werken doe afleggen, en hem aanstonds het MonnikskleedtGa naar voetnoot† aantrekkende, verbeeldt ditGa naar voetnoot(b) den nieuwen mensch, naar Godts beeldt in gerechtigheit en waarheit geschaapen. De Abt het Monnikskleedt aanhebbende en de handen op de borst gelegt, zegt met luider stemme in 't byzyn der Monniken; Beklee my Heere volgens uw Heilig woordt, opdat ik my niet vergrype; waar op de Monniken antwoorden: Heere wy hebben uwe barmhartigheit genooten enz. Overzulks de Celebrant zich quyt met hun den Abt aan te bieden. Alsdan geeven hem de Monniken den Vrede te kussen. Laat ons mede niet vergeeten te zeggen dat de Abt door 't gezagGa naar voetnoot(c) van den Heiligen Stoel aangestelt, den eedt van getrouwigheit aan den Paus moet afleggen, gelyk by de Inwying der Bisschoppen geschied. Ga naar margenoot+ Eindelyk legt hem den Celebrant de handen op, zodanig als in het nevens gevoegde AfbeeldzelGa naar voetnoot‡ word vertoont, en geeft hem de Orde waarna hy het Klooster bestieren moet, insgelyks de Herderlyke Staf, waarmede hy zyne ondergehoorige kudde te regeeren heeft, als ook de Ring, die het Zegel des geloofs is, 't welk hem aan de Kerke de Bruidt Godts verbind. Na het Offerdeel bied den nieuw verkooren Abt geknielt zynde den Celebrant twee Waschkaerssen aan, en de twee Brooden en Vaatjes meer gemeld. Hy geniet verder de Communie; zegt de Post-Communie en ontfant den Abtelyken Myter, die volgens de woorden van 't Pontifikaal den Helm der Zaligheit is, en wier hoornen mede beide de Testamenten verbeelden, waarvan hy de vyanden der waarheit bestryden zal. De Handschoenen zyn het laatste der plechtgewaaden die hy ontfangt: Maar indien de Abt geen gemyterde Abt isGa naar voetnoot(d), laat men deeze laatste Ceremoniën achter. |
|