Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXXVIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 93]
| |
den, en hun Volk volgde dit zoo veel mogelyk was na: maar de een en anderen gedraegen zich dus niet, dan om een weinig de duuring te vervullen, die de natuur den mensch zoo duurzaam niet inwilligt als aan de onbezielde wezens, of die niet dan een groeiend leven hebben, en ongemeen bovenmaatiger duuren dan de uitmuntenste van alle de geschapene wezens leeven konnen.
Ga naar voetnoot(a) Justice de la Nature!
Les arbres dont l'ombrage embellit ces cotaux,
Ne craingnent point des ans l'irreparable injure.
Leur vieillesse ne sert qu'à les rendre plus beaux.
Après avoir d'un siecle achevé la mesure,
Ils passent bien avant dans des siecles nouveaux.
Où voit-on quelque homme qui dure,
Autant que les sapins, les chênes, les ormaux?
't Welk men overgezet, deezen zin geeven kan: O onrechtvaardigheit der wrevele Natuur!
Het schaduwryk geboomt' kan top en heuvels sieren,
En d'onherstelb're tydt trotseren, om te vieren
Hun hoogen ouderdom, door 't krachtig levens vuur
Van eeuw tot eeuw gevoed. Hoe, moet dan 't menschdom derven
't Genot van duuring in d'ontbeering van dien staat,
Daar denne-en eikeboom hun taks te boven gaat?
Ja, geen bestendigheit is voor noch na zyn sterven.
Zodanig zyn de klagten der geenen die in den mensch niets zien, 't welk niet geringer als het overige van de natuur zy, en die hem niet beschouwen, dan als een gedeelte der Stoffe geduurig de verscheidene veranderingen onderworpen, wier ondergang door de verscheiden schikkingen zyner deelen niet kan geweert worden: maar die niets daar boven bevatten. Waar is 't dat des menschen leven zeer kort zy: maar zou het wel beter zyn, indien het met den ouderdom der eiken-en denneboomen overeenquam, die de Geestdryvery der Dichteresse heeft gaande gemaakt? Een Christen redeneert beter. Hy wil dat de Doodt voor den mensch een staat van boete zy, een voldoening die Godt van hem geeischt heeft om de beleediging te vergoeden die hy door zyne zonde aan de Goddelyke Majesteit heeft begaan. Volgens de orde van dit denkbeeldt moet hy uit het Christendom de ydele onkosten van Gedenkstukken en Praalgraven verbannen, en indien men zich volgens deeze grondstelling wilde bestieren, zou de stervende geen ander wapenpraal zyner grootheit nalaaten, dan de gebeden en aalmoezen. Noch zou men de ydelheit in de beweegende oorzaaken vermengt, beschouwen, als de welspreekenheit der Bedienaaren van de Kerke door eindelooze lofdichten hem vereeuwigen zou. De weg van d'onsterflykheit is niet min zeker door de aalmoezen, en Godtsdienstige Stichtingen, en vooral door erfgiften die een milde stervende den Monniken, Priesteren en Klosteren maakt, als door de Krygskundige Onderneemingen, de Burgerlyke en Staatkundige Deugden en een deftig Vernuft. Het gewoon gebruik is de dooden vierentwintigGa naar margenoot+ uuren na het afsterven te bewaaren. In eenige LandenGa naar voetnoot(b) bewaart men die vyf of zes dagen. Zie wat het Gewoonte-Boek deswegen zegt, de begraving der dooden raakende, aan wien gedoogt word de KerkbegravingGa naar voetnoot(c) toe te staan. Deeze gebruikelykheden verschillen in zekere omstandigheden: maar in 't algemeen wanneer het tydt word het Lyk van den Overledenen naar de Kerk te brengen, moet men door 't gelui der klokken de Priesters en andere Geestelyken, die de begraving moeten bywoonen, bericht geeven, zulks zy zich in orde vergaderen en met hun PlechtgewaadtGa naar voetnoot(d) bekleedt, | |
[pagina 94]
| |
in de Kerspelkerk verschynen, of in eenige andere Kerken, alwaar zy hun gebedt doen.Ga naar margenoot+ Vervolgens bekleedt zich de Kerspelpriester over het Koorkleedt met een zwarte Stool en een zwart Pluviaal. In 't uitgaan om het Lyk te geleiden, heeft de Bezweerder, het Wywater draagende, de voortogt, waar op de Kruisdraager volgt en vervolgens de andere Geestelykheit, de Dienstdoende Priester de laatste zynde. Gezamentlyk begeeven zy zich naar des Overledens huis, wiens LykGa naar voetnoot* naby de deur moet staan, of in eenigGa naar voetnoot(a) naaste vertrek, met de voeten naar de straat gekeert, en zulks, zeggen de Gewoonte-Boeken, wanneer zelfs den Overledenen een Priester was geweest. Men moet niet vergeeten dat de Doodkist van vier of wel van zes kandelaars met geele ontsteeken Waschkaerssen omringt zy. Wanneer de Geestelykheit in 't sterf huis gekomen is, plaatst zich de Kruisdrager aan 't hoofdt van den Overledenen, en indien 't geschieden kan, de Dienstdoende Priester tegen over de voeten, zulks hy het Kruis in 't gezicht heeft; deeze die het Wywater draagt voegt zich een weinig achter hem en aan zyne rechter handt, en de andere Koorbedienden plaatsen zich aan weerzyden: een ieder volgens orde en rang 't naast by den Priester. Dit alles word op deeze wyze, indien 't wezen kan, in acht genomen; want somtyds gebeurt het dat by gebrek van plaats, het Kruis aan de deur, ter zyde alwaar men het Lyk uitdraagt, vertoeven moet, en dat de Koorbedienden genoodzaakt zyn zich aan weerzyden te plaatsen om ruimte voor den Dienstdoenden Priester te geeven: ondertusschen ontsteekt men de Waschkaerssen en geele Waschtoortsen, en men deeltze den geenen uit die de zelve draagen moeten. De gewoonte van brandende WaschkaerssenGa naar margenoot+ in Lykstatiën te draagen, is na den Vrede der Kerke in 't Christendom ingevoert, of liever de Christenen hernieuwden toen dit gebruik, 't welk by de Romeinen te vooren de gewoonte was; alzoo de Christenen zich in alle zaaken van de Afgodendienaren afzonderden, is 't waarschynlyk dat zy dit gebruik verworpen, terwyl zy onder 't Juk van 't Heidendom waren. Daarenboven was 't in deezen tydt van Vervolginge, den Christenen niet geoorloft hunne dooden met Statie te begraaven. De Leeraars der Kerke, om deeze gewoonte beter te billyken, willen dat de ontsteeken Toortsen en Waschkaerssen in Lykstatiën het werkendeGa naar voetnoot(b) geloof door de liefde beteekenen, waarin men meent dat de Gelovigen gestorven zyn. Dit denkbeeldt zou eenigermaten konnen overeenkomen met den oorsprong die een meer-gedacht Protestants SchryverGa naar voetnoot(c) in dit gebruik vind, of liever een Kerk-HeiligGa naar voetnoot(d) voor hem. ‘De lampen in lykbegravingen ontsteeken, zegt deeze Heilig door den Schryver aangehaalt, beteekenen dat wy de overledenen gelykde edelmoedige AthletenGa naar voetnoot† verzellen.’ De Grieken verzelden gemeenlyk hunne Zeeghaftige Athleten met toortsen en waschkaerssen in de handt. De Dienstdoende Priester voor 't KruisGa naar margenoot+ zynde, keert zich naar 't Lyk, en de Bedienaar van 't Wywater reikt hem de Wyquast toe. Alsdan sprengt hy driewerf het Wywater over 't Lyk zonder iet te zeggen. Vervolgens de Wyquast overgegeeven hebbende | |
[pagina *6-*7]
| |
No 50
Le CONVOI FUNÊBRE.
Le CORPS EXPOSÉ dans le CHOEUR.
On jette L'EAU BENITE sur le CORPS apres qu'on la DESCENDU dans la FOSSE.
| |
[pagina 95]
| |
begint hy een AntienneGa naar voetnoot(a) met den staat overeenkomende zonder te verdubbelen, naardien aanstonds twee Zangers de Psalm De profundis opheffen, waar uit deeze Antienne getrokken is. De twee deelen van 't Koor eindigen die beurtsgewys, tegen over elkander geplaatst; geëindigt hebbende, zegt men deeze woorden:Ga naar voetnoot(b) Heer geef een eeuwige rust den Overledenen, en dat uw licht eeuwiglyk over hem lichte. Daar na herhaalt men de Antienne met de woorden Si iniquitates, en al 't gevolg van den Priester zingt een andereGa naar voetnoot(c) die men echter niet verdubbelt. Twee Zangers beginnen eerlang het Miserere, 't welk de Geestelykheit met twee Kooren vervolgt, en alsdan gaat men naar de Kerk. Ga naar margenoot+ Die de Waschkaerssen draagenGa naar voetnoot(d) gaan vooruit, daarop volgen de Waereldlyke Broederschappen, indien 'er eenige zyn. De Geestelykheit volgt dan by paaren in een welvoegelyken afstandt, waar voor die geenen gaan die het Wywater en 't Kruis draagen. De hier nevens gevoegde AfbeeldingGa naar voetnoot* vertoont een Lykstatie met een weinig onderscheid volgens 't gebruik van Parys. Men ziet 'er eenige KinderenGa naar voetnoot(e) uit het Gasthuis aan 't hoofdt van de Lykstatie, alle een Waschkaers in de handt hebbende, waarop de Kruisdrager volgt en de Geestelykheit na hem, alle brandende Waschkaerssen draagende. De Dienstdoende Priester gaat achter hun en even voor het Lyk. Alle zynze gedekt, zelfs de Bedienaar van 't Wywater en den Kruisdrager. Gezamentlyk zingenze het Miserere en eenige andere Psalmen, indien het Miserere niet genoeg zy: en op 't eindigen van ieder Psalm zegt men het Requiëm. Ga naar margenoot+ Deeze gewoonte van in Lykstatiën te zingen is niet min oudt dan 't gebruik der Lyktoortsen, en dit blykt op veele plaatsen der Schryveren van de vierde en vyfde eeuwen, 't welk onnoodig is alhier te verhaalen. De Grieken en Romeinen zongen mede in hunne Lykstatiën: maar welk eenGa naar margenoot+ overeenkomst deeze gewoontens met de hedendaagsche schynen te hebben, echter haddenze een verschillend oogmerk. De Christenen zingen Psalmen en Antiennen voor de rust van den Overledenen: maar zy zongen den Lof hunnner dooden, en deeze gezangenGa naar voetnoot(f) waren met klagten en leetwezen vermengt. Zy hadden afgehuurdeGa naar voetnoot(g) Weenders en Zangers. De treurtoonen wierden door fluitenGa naar voetnoot(h) of zekere trompetten klaagsgewyze verzelt. Des Overledens BloedtvrindinnenGa naar voetnoot(i) met eenige Vrienden geholpen, maakten een luidkeels gebaar en byna zingende. Wy zouden nochtans konnen aanmerken, dat de aloude Romeinen een soort van Zangers hadden, die by de dooden zekereGa naar voetnoot(k) Gezangen zongen, waarvan ons het onderwerp niet wel is bewust: maar vermoedelyk is 't, dat zy zongen om het welzyn van des Overledens Ziele te bevorderen, vermits deeze Aloude Heidenen zich inbeelddenGa naar voetnoot(l) dat de Zielen door de aangenaamheit van de Muzyk te gemakkelyker den weg naar den Hemel vonden. Wyders waren de Lykgezangen der Alouden driederlei: Geduurende de Lykstatie zong men de lofzangen der Overledenen en de klagliederen over hun verlies. Men zong vervolgens by de Houtstapel. Eindelyk, wanneer men de assche van den Overledenen vergaderde, zongen deezen, die voor dien Lyk-dienst geloont wierden, met luider stemme een soort van gebedt, waarop het Volk antwoorde; enGa naar voetnoot(m) dit treurgezang onder het Volk en de gehuurde Zangers, duurde tot dat men de assche byeen verzamelt had. Alsdan gaf men de Vergadering door het woord Ilicet, dat is, gaan wy, of liever: 't is u geoorloft te vertrekken, verlof van te scheiden. Dit nu begreep al de overeenkomst die 'er mogelyk tusschen de Lykgezangen der Aloude Grieken en Ro- | |
[pagina 96]
| |
meinen en die der Christenen te vinden is. Het blykt dat sedert St. Hieronimus tyden den Geestelyken de zorg aanbevolen was, met Waschkaerssen in hunne handen de Begravingen der Gelovigen by te woonen, en de Lofzangen ter hunner eere en liefde te zingen. Ga naar margenoot+ Het Lyk dan van den Overledenen uitgedraagen zynde, volgt kort na de Geestelykheit, zodanig als in de bygevoegde AfbeeldingGa naar voetnoot† word verbeeldt, hebben aan weerzyden brandende Waschkaerssen of toortsen door Gasthuis-kinderen gedraagen. Daar op volgen de Bloedtvrienden van den Overledenen met lange mantels in den rouw; vervolgens vrienden en bekenden, en alle die eenige achting voor den zelven hebben, voegen zich deeze Lykstatie by. In eenige 't zy Roomschgezinde of Protestante Landen woonen de vrouwen mede de Lykbegravingen by, gaande achter den tryn der mannen: 't welk mede by de Alouden in gebruik was: maar by de Grieken was deeze Ceremonie de Vrouwen by te woonen verboden, indien ze noch geen zestig jaaren bereikt hadden. Wat de Romeinen aangaat, het blykt genoeg dat de Vrouwen mede deel aan de Lykstatiën hadden, nademaal de Bloedvrienden en bekenden van den Overledenen het voornaamste gedeelte der begravings toebereidzelen verzorgden. Wat de rouw aangaat, deeze die de zelve als Zoon of Erfgenaam enz. droeg, was met eenGa naar voetnoot(a) langen tabbaert bekleedt, die zwart was of ten minsten zeer donker grys, overeenkomende met onze lange rouwmantels. De Zoonen van den Overledenen gingen met gedekten hoofde: maar de Dochters in tegendeel met ontblooten hoofde en ontwonden hairvlechten. Wanneer men met de Lykstatie aan de Kerkdeur gekomen is, zegt men het Requiëm en men herhaalt de Antienne die door de woorden exultabunt Domino ossa humiliata, begint. Vervolgens in de Kerk gekomen, zingt men een ReponsGa naar voetnoot(b) 't welk een of twee Zangers opheffen, en de Koorzangers aanstonds vervolgen, op dat de Heiligen en Engelen zich bevlytigen de Ziel van den Overledenen, Godt aan te bieden. Om de Lykdienst te doen, indien de Overledene een Kerkelyk Persoon is, plaatstGa naar margenoot+ men het Lyk in 't Koor der Kerke, en in den buik der zelve zoo het een Waereldlyke is. De Priesters zet men met het hoofdt naar 't Autaar gekeert; het Gewoonte Boek van Alet zegtGa naar voetnoot(c) ‘dat men het aangezicht der Overledene Leeken naar 't Autaar keeren moet, wanneer men het Lyk in de Kerk plaatst, en dat der Kerkelyken naar 't Volk: om aan te wyzen, ten opzicht van de eersten, dat zy door deeze laatste doortogt door Jesus Christus tot Godt moeten komen, en wat de laatsten aangaat, die door hunne Bediening in hem vereenigt zyn, dat zy het Volk aanzien in volharding van hunne zorge voor hunne Zaligheit, zelfs na hunne Doodt. Men plaatst dan ten minsten vier brandende Waschkaerssen rondom het Lyk. Men vertoont hier in de Afbeelding agt van de zelvenGa naar voetnoot*, die de ten toonstelling van 't Lyk in 't Koor verbeeldt. Wat de Lykdienst aangaat, wy zullen hier by verkorting zeggen, 't geen het Kerkgewoonte Boek van Alet begeert dat dient te worden waargenomen. De orde en de plechtigheit verschillen volgens de verscheiden maatregels in onderscheiden Bisdommen ingevoert; maar deeze verschillendheden zyn van weinig aangelegenheit, om die alhier aan te merken. Het Lyk dan in 't Koor of in den Buik der Kerke gezet zynde, ‘plaatst zich de Kruisdrager aan 't hoofdt van den Overledenen, de Dienstdoende Priester aan de voeten: doch niet t'eenemaal in 't midden, maar ter zyden, wanneer ze naar 't Autaar gekeert zyn; de Geestelykheit plaast zich aan weerzyde, (op zodanig een wyze als men in de gemelde Afbeelding zien kan,) en de minste in rang der Orde is de naaste aan 't Kruis. - - - Nadat men de LykdienstGa naar voetnoot(d) heeft volbragt, word de Mis gedaan, indien het de tydt toelaat, nevens de overeenkomende PlechtighedenGa naar voetnoot(e) in Missen over gestorvenen gebruikelyk. Na deeze Mis gaat de Priester, van den Wierookvatdrager, Bedienaar van 't Wywater, Kruisdrager, Waschkaersdragers, en het Koor voorgegaan, naar de Doodkist. Alsdan zegt hy het gebedt 't welk door deeze woorden begint:Ga naar voetnoot(f) treê | |
[pagina 97]
| |
niet met ons in 't gerichte enz. Vervolgens beginnen de Zangers het Libera, en het Koor voleindigt het; daar na zegt de Dienstdoende Priester met luider stemme het Pater noster &c. en het Koor herhaalt het zachtelyk. Alsdan biedt de Diaken den Priester de Wyquast aan ‘die driewerf het Lyk des Over ledenen met Wywater besprengt, beginnende ter rechter zyde, te weeten, die van 't Euangeli, als aan de voeten, in 't midden en op 't hoofdt --- De besprenging ter eene zyde gedaan zynde, gaat hy over tot de andere --- en besprengt wederom driewerf het Lyk ter andere zyde, te weeten het hoofdt, het midden en de voeten ---- hy geeft dan den Diaken de Wyquast weder, die hem het wierookvat overgeeft --- en alsdan bewierookt hy het Lyk wederom driewerf van de eene ter andere zyde, eveneens als met de besprenging is geschied.’ De Gewoonte Boeken berichten ons, dat de wierook de liefde beteekent, die de Kerk voor den Overledenen heeft. De bewierooking word van eenGa naar voetnoot(a) gebedt gevolgt, waar door de Priester Godt bidt, dat het hem behaage den Heiligen te bevelen, van de ziel des overledenen Gelovige, naar den Hemel te geleiden. Na het gebedt, draagt men het Lyk naarGa naar margenoot+ het graf in de zelfde orde, waar mede men in de Kerk gekomen is. De Dienstdoende Priester dekt zich eerlang, en die van 't Koor dekken zich uit de Kerk gaande; de Zangers beginnen een AntienneGa naar voetnoot(b) op te heffen, door het Koor gevolgt, geduurende den weg, en die weer herhaalt word, wanneer ze geëindigt zy, indien zulks noodig is; als by voorbeeldt, zoo het Kerkhof, alwaar men het Lyk begraaven moet, min of meer van de Kerk afgelegen is. Men voegt 'er mede eenige Psalmen, ingevalle van verre afgelegenheit, by, en alles geschied met veele deftigheit, en een toon die de Breviers en Kerkgewoonte Boeken het Recht noemen. Wanneer men by 't graf gekomen is, ontdekt men zich, en men neemt plaats in rang omtrent als in de Kerk. De Dragers van 't Lyk zetten 't naby het Graf neder, met de voeten naar 't Oosten gestrekt. Men verzeekert dat Jesus Christus dusdanig begraaven zy geweest. Hoe 't ook zyn mag, deeze manier van begraaven wierd langen tydt voor Beda, die gewag van deeze gewoonte maakt, in acht genomen. In deezen staat beschoude den Overledenen het Hemels Oosten, 't welk de Vader der eeuwigheit is. Nochtans merken wy aan, dat het gebruik van het aangezicht der dooden naar 't Oosten te wenden, een algemeene gewoonte by de aloude Grieken was, alhoewel het schynt dat zy zomtyds in dit gebruik verschilden, en dat de Athenienzen hunne dooden naar 't Westen keerden. Indien men dan in de Kerk begraaft, moeten de voeten naar 't Autaar zyn gestrekt. En in tegendeel handelt men met de Priesters, gelyk reeds is aangemerkt. Nadat het Lyk voor het graf is gebragt,Ga naar margenoot+ zegent het den Dienstdoenden Priester door een gebedt, waarin hy een algemeene gedachtenis der dooden die in dit Graf rusten, in sluit. Na dit gebedt besprengt en bewierookt hy wederom driewerf het Lyk, en insgelyks driewerf het Graf. Vervolgens begint hy de Antienne, ego sum resurrectio &c. Ik ben de opstanding en 't leven enz. en men eindigt door het Requiëm. Alsdan doet de Priester voor de derdemaal een drievoudige besprenging van Wywater over den Overledenen, zonder de bewierooking 'er by te voegen; 't welk gevolgt word door een ander gebedt, van 't zingen der Antienne, si iniquitates, en Deprofundis. Wanneer men het Lyk heeft nedergelaaten, komen de Bloedvrienden en andere voor dat het met de aarde word bedekt, en werpen ieder beurtsgewyze van 't Wywater iets op des Overledens graf: waar na men een stomme eerbewyzing den Bloedvrienden in 't voorbygaan doet, gelyk in de AfbeeldingGa naar voetnoot* word vertoont, en men keert dus weder naar huis. Na de gedaane Lykmis, doet men eenGa naar margenoot+ Lykrede; de aloude Grieken deeden dit niet dan nadat het Lyk begraaven was: maar de Romeinen verschilden veel met dit gebruik. Voor dat men zich naar de Houtmyt begaf, alwaar het lichaam zou verbrandt worden, hield de Lykstatie by deGa naar voetnoot(c) Redeneerstoel stilGa naar voetnoot†: alsdan deed de naaste in den bloede van de Overledenen, of ten minsten iemandt | |
[pagina 98]
| |
die het meeste ter zyner gedachtenisse belang vond, van deezen Spreekstoel een Lofrede over den gestorvenen. De Vader prees zynen Zoon, en de Man zyne Vrouw. Het schynt dat deeze verrichting moest ruuw zyn, gelyk wel te denken is, 't zy dat de rouw in der daadt of in schyn zy geweest. Schynt het niet natuurlyker dat een Kerkelyke zich van dien plicht quyt, gelyk het gebruik reeds onder ons is ingevoert? De Spanjaarden, zoo als La Mothe le Vaier bericht,Ga naar voetnoot(a) doen nooit geene Lykrede. Zomtyds doet men Lykbegravingen in een tydt waarin men geen Mis doen kan: als dan is de Ceremonie veel eenvoudiger en bestaat niet dan in besprenging, en bewierooking der Lyken door een Priester met een zwart Pluviaal bekleedt, en van twee Klerken verzelt, waar van de eene het Kruis draagt, en de ander de Wyquast en het Wierookvat. Ga naar margenoot+ De aloude Christenen namen ten opzicht hunner dooden twee zeer aanmerkelyke handelingen in acht: de eerste was,Ga naar voetnoot(b) dat men eenige groente onder hun hoofdt lei; een gebruik 't welk Durant met deeze woorden in zyn Rationaal aanbeveelt. ‘Dat men in de doodkist onder den doode klimp-op en laurier legge: want deeze altoos groene gewassen beteekenen, dat die geen die in Christus sterven eeuwiglyk in hem leeven.’ Het ander gebruik 't geen zy waarnamen en scheen bygelovig te zyn,Ga naar voetnoot(c) was van de dooden niet op elkander te zetten. Deeze zaak scheen zelfs ernstelyk genoeg voor dat het Concilie van Mâcon een voorschrift uitgaf, terwyl dit gebruik toen in zwang ging. Laat ons mede aanmerken dat men in de eerste eeuwen van 't Christendom, de Maagden met kroonen en bloemen op 't hoofdt begroef; dat men de Waerelds Grooten en Kerkelyken met de teekenen hunner waerdigheit begraaven heeft, en de Martelaren met de werktuigen die in hunne marteldoodt gedient hadden. Ga naar margenoot+ Al deeze Lykstatiën, waar van wy gehandelt hebben, gingen met een belooning voor den Kerspelpriester verzelt:Ga naar voetnoot(d) uit liefde werd niemandt dan de armen geholpen, aan wien, zonder dat 'er om verzocht wierd, den Kerspelpriester de Waschkaerssen en al 't geen noodig tot het graf was, bezorgen moest. Het gebruik van vergelding, voor de dooden te begraaven, was mede by de aloude Grieken ingevoert. Men leest by een hunner SchryverenGa naar voetnoot(e) dat men voor ieder Lyk aan de Priesteresse van Minerva te Athenen twee maaten graanen en een heller of penning betaalen moest. Laat ons niet vergeeten te zeggen, hoe men een genoeg kluchtige gewoonte had, in den mondt van den overledenen een stuk geldt te leggen, om den Schipper van 'tStyxsche veer het veergeldt te betaalen. Waarschynlyk is 't dat dit geldt in der Priesteren handen quam, of ten allerminsten in deezen die de zorg van de Lykplechtigheden aanbevolen waren. Een ander gebruik niet min merkwaardig der Alouden, 't welk in 't grootste gedeelte der Christen Landen in zwang is gebragt; was byzondere KerkhovenGa naar voetnoot(f) voor den armen en 't gemeene Volk te hebben. Het Kerkgewoonte Boek van AletGa naar voetnoot(g)Ga naar margenoot+ zegt, dat men de begraving vier en twintig uuren na de doodt moet uitstellen: maar deeze gewoonte is zoo algemeen niet waargenomen, dat ze niet verscheiden uitzonderingen onderworpen zy, niet alleen in de Roomsgezinde Landen: als ook in Vrankryk, alwaar dit Kerkgewoonte Boek vervaerdigt is. Plato in zyne Wetten, begeert dat men de dooden drie dagen bewaaren zal, waarin hy met het gebruik van zynen tydt overeenquam. De Romeinen bewaarden ze zeven dagen, verbrandden ze op den achtsten en begroeven ze op den negenden dag Geduurende de zeven eerste dagen, wiesch men de Lyken, zalfde ze, kuste ze (mogelyk door een plechtgebruik), beweende ze, en noemde zeGa naar voetnoot(h) opentlyk by hunne naamen. Dit zelve Gewoonte-Boek verbied den Kerspelpriesteren, Vikarissen en andere Priesteren tot de uitvaarten diensten voor de dooden verzocht, by de Leeken te mogen eeten die deeze Uitvaarten hebben laaten doen: nademaal'er gemeenlyk op deeze maaltyden dingen voorvallen die de Zedigheit der Kerkelyken onoorbaar zyn, en zy in byeenkomsten gehouden zyn in acht te neemen; vermits zulks den Leeken gelegenheit geeft de achting in den wind te slaan die zy verplicht zyn voor de Waardigheit van 't Pries- | |
[pagina 99]
| |
terschap te hebben. Dit is 't geen toen besloten wierd volgens 't Gewoonte-Boek door ons aangehaalt. Ga naar margenoot+ Beschaafder Volkeren gelooven niet zich van beleefde betuigingen te mogen ontslaan, die men den geenen schuldig is, die met ons alle leet en verlies deelen, en ons in onze droeffenisse troosten. Een gastmaal ten deezen opzichte gegeeven, wederstreeft de betamelykheit niet: maar verwonderens waardig is 't, dat de beschaafste en welgemanierste Volkeren eertyds en nu noch, by deeze maaltyden gelegentheden van ongeregeltheit hebben ingevoert. De Grieken gaven met veel plechtigheit Doodmaalen die veeleer naar Ceremoniën van vreugde dan van rouw geleeken; de Romeinen voerden niet min plechtelyk noch met minder ongebondenheit uit, 't geen zy ParentaliaGa naar voetnoot* noemden, en alles, volgensGa naar voetnoot(a) Luciaan, om de treurigheit der geenen te helpen verdryven die den verstorvenen overleefden. De DuitschersGa naar voetnoot(b) onthaalen zorgvuldig en met veel vryheit deeze die de begraving hunner Dooden hebben bygewoont; zelfs hebben de Hollanders het gebruik en misbruik van elkander somtyds tot dronken-wordens toe in zodanige gelegentheden den beker toe te brengen. Mogelyk zou men 't een billykekleur volgens deeze belachelyke gewoontens konnen geeven. Ga naar margenoot+ Wat de manier aangaat van by de begravingen te noodigen; bekent is 't hoe nu dit gebruik door briefjes te geschieden de gewoonte is, en hoe de genoodigden zich in 't zwart kleeden ten teken van rouw, en wegens de dienst waarom dit is ingevoert. De Aloude Romeinen hadden voor 't zelve gebruik, persoonen, die zy DesignatoresGa naar voetnoot† noemden. Deeze menschen maakten de dag van de Lykstatie bekent, en herhaalden de bekentmaking wanneer het Lyk stond uitgeleid te worden: want men achte het voor een onverzuimelyke plicht, de Lyken naar de Houtmyt of het Graf te geleiden; en hoe de Uitvaart talryker was, hoe men die eerlyker achte. Zy spatten zelfs zodanig in ydelheit uit, zulks zy op hunne graven stelden, hoe zy de UivaartGa naar voetnoot(c) door een groote meenigte Volks begeleid hadden. By 't geen we hier voor gezegt hebben,Ga naar margenoot+ moeten we de volgende byzonderheden, rakende de Lykgedachtenis noch voegen. Men hield die gemeenlyk op den derden, zevenden en dertigsten dag, zonder van jaarlyks gewag te maaken. Indien men eenige Kerken-Leeraars gelooven mag, is deeze Instelling zeer oudt, en 't is niet min waar dat 'er eenige Tydgenoot-Schryvers van Karel den Grooten van spreeken, als van een zaak die niet meer nieuw was. Hoe 't ook zyn mag de Kerkenleeraars hebben niet verzuimt een Geestelyke verklaring in deeze gebruikelykheden te vinden. Zy zeggen ons, dat de Dienst van den derden dag voor de zonden is, die men in zyne gedachten, insgelyks in zyne woorden en handelingen tegen Godt, tegen zynen naasten en tegen zich zelf heeft begaan. Ten minsten is deeze Dienst het Afbeeldzel van de Opstanding. Men kan door deeze reden van de zelve oordeelen die men van de andere diensten geeft: maar zonder zoo veel uitvlucht te zoeken, zal 't beter zyn vryelyk uit te zeggen, datGa naar voetnoot(d) het gebruik deezer Lykgedachtenissen Godtsdienstiglyk uit het | |
[pagina 100]
| |
Heidendom in 't Christendom is overgebragt. Ga naar margenoot+ Men wilGa naar voetnoot(a) dat men op het Kerkhof van de Kerspelwyk een afgezonderde plaats voor de begraving der gedoopte kinderen bewaarde, voor de jaaren van onderscheiding overleeden; want, voegt men 'er by, ‘men moet de lyken van deeze kleine kinderen handelen als tempelen waar in de H: Geest geduurig heeft gewoont. Men moet hen dan afgescheiden begraaven. De Plechtigheden by hunne begraving in gebruik, zyn met deeze verschillende die men by de volwassenen in acht neemt. Men bid Godt om de vergeeving van misdaden der volwassenen: maar men dankt hem dat deeze kleine kinderen voor de verdorvenheit des menschelyken geslachts zyn bewaart. De Dienst die men voor hun doet bestaat in gebeden; Lof-Psalmen en dankzeggingen tot Godt die hen hier van heeft willen bevryden. Nochtans worden de kinderen met alle hunne zuiverheitGa naar voetnoot(b) door een zuivere genaade van Godt in 't Paradys ontfangen, en bygevolg zonder verdienste: daar de volwassenen aangenomen worden, als in vergelding van zoo getrouwelyk in den Strydt met Jesus Christus en onder zynen Standaardt gestreeden te hebben. Dit is 't geen ons door 't Kruis word te kennen gegeeven, by de begraving van de volwassenen op een stok gedraagen, daar men by deeze der kinderen het Kruis in de handt draagt. Wat meer is men kan de Mis over hun Lyk doen, om Godt, voor de genaade aan deeze kleine kinderen beweezen, te danken, hen tot zich neemende in den staat hunner onnozelheit. Ga naar margenoot+ De orde der begraving van kleine kinderen die na den ontfangen Doop sterven, is aldus. Men luit de klokken over hunne begraving: maar op een andere wyze als op die van de volwassenen. Men gebruikt geen Lykkleeden, noch zwarte strikken, noch geele Waschkaerssen: het Lykkleedt en de strikken moeten wit zyn, gelyk ook de Waschkaerssen. Men moet hen naar hunnen ouderdom kleeden: maar zedig, en hun een krans van bloemen of welriekende kruiden op 't hoofdt zetten, om hunne zuiverheit en onnozelheit te verbeelden. Men legt hen in doodkisten van vier of zes ontsteeken witte Waschkaerssen omringt. De Kerspelpriester die de Ceremoniën der begraving volvoert, is met een witte Stool over den Koorrok aangedaan. Het overige van de Plechtigheit heeft niets byzonders in, indien 't niet is, dat men na de begraving der kleine kinderen, zich niet op 't Kerkhof ophoudt om het Libera te zingen, noch andere dienstpligten over de dooden te doen. Wat de kinderen ongedoopt gestorvenGa naar margenoot+ aangaat, 't is verboden die in de gewyde aarde te begraaven, nademaal die niet in de gemeenschap der Kerke gestorven zyn. Men moet geen gebeden voor hen doen; want de Doop de vlekken hunner erfzonden niet uitgewist hebbende, worden ze aangezien als buiten geslotenen uit den Staat der onnoozelheit der overledenen gedoopte kinderen. Hebben zy het ongeluk van den Doop te moeten derven, en moeten zy hierom in de Hel branden wegens de achteloosheit hunner Ouderen, of om ingelyft te worden in een Godtsdienst die Jesus Christus niet kent? Neen: de beslechting voor dit te bevestigen zou te streng zyn. Men wyst hun een verblyf in het Voorburg der Helle aan, en zulks voor altoos. Dit Voorburg is het bovendeel der Helle, zoo eenige meenen. Men moet hen immers op hun woordt gelooven. Wy zullen de stoffe van dit onderwerpGa naar margenoot+ eindigen met den Lezer voor te stellen, hoe byna alle de Alouden en Hedendaagsche Heidenen hunne gedachten schynen in 't werk te hebben gestelt, om alles te onderzoeken, 't geen het zeldzaamste voor de plechtigheit omtrent de dooden zou konnen bedacht worden. Men zal in 't vervolg van dit Werk, de ongemeene oeffeningen der Nieuwe Waereldts Volkeren zien, over dit onderwerp bygebragt, waarvan men getracht heeft de minst belachelyke in de redelyke Grondtstellingen in te lyven. De Aloude Egiptenaren wilden aan hunne verstorvenen een soort van eeuwigduurendheit door de zeltzaame manier van hun te balzemen mede deelen, waarvan het geheim t'eenemaal verlooren is; In tegendeelGa naar margenoot+ stelden de Aloude Persen, zoo men eenige Historischryvers gelooven mag, hunne Dooden ten doel der woeste dieren: maar volgens Herodoot, begroeven zy hen vervolgens; en deeze gewoonte was zelf naar zyn zeggen by de Magische wyzen in gebruik. Andere Persische Volkeren bestreeken ze met wasch om voor de verrotting bewaart te zyn. Doch 't is niet vermoedelyk dat de gewoonte van de Dooden ten prooi der woeste beesten te laaten, algemeen is geweest, nademaal de hedendaagsche Reizigers van prachtige overblyfzelen | |
[pagina 101]
| |
eeniger Graven der aloude Persen gewag maaken. Behalven dat hebben wy het getuigenis van XenophonGa naar voetnoot(a) in zyne Cyropêdie, en veele andere Schryveren, die van 't gebruik der begravig by de Persen melden. De Parthen en Baktrianen stelden hunne dooden ten prooi der honden en vogelen. De Pontus Euxinische Volkeren vraten de Lyken hunner verstorvene bloedvrienden. Eenige Asiaansche Volkeren wachtten zelfs de natuurlyke doodt hunner oudbejaarden niet af: zy verhaastten de uure van hun sterflot, om zoo zy voorgaven, hen van hunne gebreken des ouderdoms te verlossen. Op deezen grondt geloofden de kinderen vryelyk het vermogen te hebben de dagen hunner verzwakte Ouderen te mogen verkorten; en om hen over hun ongemak en zwakken ouderdom niet te zien quynen, stieten ze hun een dolk in 't hart, en aten hen vervolgens, zich inbeeldende dat ze door dit middel zich weder in hun vereenigde, waar van zy hunne bestaanlykheit voor hunne geboorte ontfangen hadden. De Herulen oeffenden volgens Coelius RhodiginusGa naar voetnoot(b) het zelfde gebruik wegens den afgeleefden ouderdom en kranken, die men buiten hoop van herstelling achtte te zyn. De Barkenen gaven de dooden den Gieren over, naardien het lang leven deezer vogelen eenigermaaten het Afbeeldzel van de Eeuwigheit was, en dit eerbaar graf was zelf niet dan voor persoonen van verdienste bestemt. Men begroef niemandt dan 't gemeene volkje en die geenen die in een onbekenden staat geleeft hadden. Verscheiden aloude Volkeren hadde de gewoonte hunne dooden te verbranden, gelyk by voorbeeldt, de Grieken, en de Romeinen hunne navolgers. Nochtans vond dit gebruik by hun eenige uitzondering, en waarschynlyk is 't, dat men de dooden zonder te verbranden, begroef. Dit is 't geen het geslacht der Corneliën in acht nam; maar Sylla, die uit dit geslacht was, wilde echter dat men zyn Lyk verbrandenGa naar voetnoot(c) zou, duchtende dat men 't na zyne doodt handelen mogt, gelyk hy zynen vyandt Marius gehandelt had. Insgelyks hebben de Grieken mede zoo vast op dit stuk niet gestaan. Themistocles en Brasidas, beruchte Veldheeren der Grieken, wierden begraaven. Naar allen schyn is 't blykbaar dat de Gewoonte van te begraven altoos de eerste by alle deeze Volkeren is geweest, als de redelykste, natuurlykste en waardigste voor 't menschdom zynde: maar door een byzondere loosheit met bygelovigheit vermengt, waar in zich de menschen zeer licht in laaten, geloofde men dat men de Lyken om ze te zuiveren, verbranden moest, of zoo men wil, om hen te ontlasten van de grootste en aardsche deelen in den mensch. Want, men gaf voor, dat het vuur 't geen aan den mensch Goddelyk was, hen naar Hemelwaarts voerde, terwyl het de aarde achter liet, 't welk den mensch onzuiver en verderffelyk bezit. Zegt men niet dat het alhier als met een overhaling of scheiding der Hoofdstoffen gelegen is, met die van de hedendaagsche Stofscheiders overeenkomende? Wy zullen hier de verscheiden manieren van de Lyken te verbranden niet verder voordraagen, en het gebruik van zich zelven daar mede te laaten verbranden, vermits we in 't vervolg iets van dit onderwerp handelen zullen. Eenige Volkeren wierpen eertyds hunne dooden in 't water, 't zy in vyvers of meeren, andere in stroomende rivieren, en weder andere in de zee. Alle deeze belachelyke gewoontens waren ongetwyffelt op diergelyke redenen gegrondt; en wie zal ons zeggen, dat deeze Volkeren de gedachten van Thales niet volgden, die het water voor 't beginzel aller dingen hieldt? Of zy meenden mogelyk dat het water, waar aan zy hunne dooden opofferden, hen van de onreinigheit zuiverde, waar mede zy zich in hun leven bezoedelt hadden. Zie nu iets wonderlyker en schandelyker voor de menschelyke reden. De Colchische Volkeren en de Tibarenen hongen hunne dooden in de Bosschen aan Boomtakken op; doch naaiden ze te vooren in ossehuiden, daar de aloude Gotthen hunne Vorsten vereerden met hunne Lyken op te hangen zonder dit uiterlyk optooizel, 't welk mogelyk by hun voor een ydele zaak gehouden wierd. DeGa naar voetnoot(d) TrogloditenGa naar voetnoot* bonden hunne dooden het hoofdt tusschen de beenen, en bragten ze in 't veldt, alwaar ze voor de wilde dieren ten prooi verstrekten. De Sabeenen worpen hunne Lyken | |
[pagina 102]
| |
onder den drek of op den misthoop, en handelden hunnen Koning en metgeen meerder plechtgebruik. Wie weet of het grootste gedeelte deezer Barbaren niet dachten als Mecenas eertyds zeide,Ga naar voetnoot(a) dat de Natuur zorg voor de begraving der geenen draagt, door de menschen verlaaten: maar deeze gedachten van dit deftig vernuft van 't aloude Rome is ten zynen ongelukke valsch. De Volkeren der Baleares Eilanden, tegenwoordig Majorca en Minorca genoemt, een weinig menschelyker van aart, ontleedden hunnen dooden in verscheiden stukken, en slooten ze vervolgens in aarde vaten. De Phrygianen plaatsten hunne Overleeden Priesters op genoeg verhevene kolommen, 't zy dat ze daar door wilden te kennen geeven, dat de Priesters boven andere menschen verheven zyn, die zelfs hun, na hunne doodt ten voorbeeldt moesten dienen. De NasamoneênGa naar voetnoot† trokken hunne Overledenen Krygslieden en Veldheeren een wit gewaadt aan, en in Stede van hun vervolgens te begraaven, bragten zy hen op style rotsen en in woestenyen. De MacrobiënGa naar voetnoot‡, een Afrikaans Volk, bestreeken hunne dooden met pleister, en slotenze in glaze zuilen. Zy bewaarden deeze Lyken by hun in dit soort van gedenkstuk, en offerden hun, zoo men zegt, de eerstelingen hunner vruchten: maar dit gebruik is zoo belachelyk niet als het wel schynt, wanneer men 'er zyne gedachten over laat gaan. Niet alleen hebben eenige volkeren, nabuuren van den Nyl, deeze gewoonte aangenomen: maar zelfs toonen die van Alexandrie, voor zoo veel men verzeekert, de Reliquiën van Alexander den Grooten in een glaze kas; en wie weet of wy deeze volkeren het hedendaags gebruik van zodanige kassen niet verschuldigt zyn? Waar is 't dat in zaaken van geestelyke uitvindingen het menschelyk vernuft niet noodig heeft, dat men 't Voorbeelden verstrekke. Deeze die enkelyk hun werk maaken van Godt door een uitwendige behandeling te dienen, hebben altoos zoo wel vernuftige als overvloedige middelen aan de handt. Zy vermaaken 'er zich in, en 't is veeleer door deeze soort van Dienst dan door naaukeurige handeling van 's menschen plichten, dat zy gelooven de Zegeningen Godts en de bescherming der Heiligen tot zich te trekken. Wy willen nu ons gezegde door eenige aanmerkingen over de Graven besluiten. Alle Volkeren komen in 't algemeen daarGa naar margenoot+ in overeen dat ze deeze laatste verblyfplaats der levendigen eeren, indien het gedoogt is zich dusdanig uit te drukken. Men houd den geenen voor eerloozen en Heilschenders die de zelve onteeren, en men heeft zeer strenge wetten tegen hun gemaakt. De Grieken en Romeinen zagen 't met een evengelyken afkeer aan. Men kan de Werken der geenen inzien die over deeze stoffe geschreeven hebben, en vooral Coelius Rhodiginus, die een verzameling van zeer merkwaardige zaaken over dit onderwerp byeen gestelt heeft. Men nam mede door een recht van betamelykheit en menschelykheit in acht, zyne vyanden te begraaven. De menschelykheit had 'er zelfs het meeste belang in, want de Heidensche Godgeleerdheit leerde, dat die geen die onbegraven bleeven, de Helsche Styx niet mogten oversteeken, en genoodzaakt waren hondert jaaren aan deszelfs oevers om te zwerven, voor dat zy tot den overtogt wierden toegelaaten. Hierom moesten ze alle die elders een onbegraaven Lyk vonden, een weinig aarde op het zelve werpen, tot dat het allenks als onder deeze geworpene aarde begraaven lag. 't Is mede met dit voorneemen dat men de uitvinding der CenotaphesGa naar voetnoot§ of leedige graven verschuldigt is, die men voor den geenen maakte wiens Lyk ('t zy in een Veldslag gesneuvelt, of door Schipbreuk verongelukt) | |
[pagina 103]
| |
niet konde gevonden worden. Indien men by deeze Cenotaphes de negendaagsche gebeden voegt, ongerwyffelt voor hun gemaakt aan wien men deeze leedige gedenkstukken, de Vicennales, Tricennales en jaarlyksche diensten toeëigende; want men kan reekenen dat de Godtsdienstige zielen van 't Heidendom geloofden naaukeurig te hebben voldaan, 't geen tot de rust en verzachting van den armen Overledenen konde toegebragt worden. Men had mede de gewoonte de graven met groente te bekranssen of te bekroonen zoo men wil, als by voorbeeldt, met Donderbaardt of Huislook, Hiacinten en Fluweelbloemen: vermits het loof van deeze planten by hen een Zinnebeeldt van de Eeuwigheit was. |
|