Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXXVI. Hoofdtstuk.
| |
[pagina t.o. 88]
| |
No 49.
L'EXPOSISION du CORPS à la Porte du Logis.
B. Picart sculp. dir. 1724.
L'ÔFRANDE du PAIN et du VIN à la MESSE des MORTS. | |
[pagina 89]
| |
Ga naar margenoot+ tibi terra levis gedachtig zyn. De Jooden hebben de zelfde gewoonte. 't Is een zwaar geschil tusschen de Roomsgezinden en Protestanten om te weeten waarin dit gebedt voor de Dooden bestondt, zedert de tweede eeuw in gebruik bekent geweest: maar met veele onderscheidingen van wegen derGa naar voetnoot(a) Calvinisten Schryveren over dit onderwerp. De Kerk badt, zegt een der zelven, voor de vervulling hunner glory: Zy was dan na hunne doodt niet vervult, en zy verkreegen die niet aanstonds in de plaats hunner Gelukzaligheit na hun vertrek uit deeze Waereldt. De zelve Schryver die wy aanhaalen, eigent het aan een byzonderen yver toe, en nochtans van de genaade der Kerke niet bekrachtigt, als de Christenen toen den Martelaren verzochten, van na hunne doodt voor de levendige Gelovigen te bidden: 't welk veel min plaats heeft van te vermoeden, dat de tusschenspreeking der Paradys-Heiligen reeds van groot gewigt was. Welk een zin het zy die men aan de gebeden der aloude Christenen over hunne Dooden geeven kan, zeker is 't dat de eeuw van Kanstantyn den Grooten hier van kundig was, vermits het volk voor zyne ziele badt, gelyk ons Eusebius in 't leven van deezen Keizer bericht. De Gebeden der eerste Christenen en dieGa naar margenoot+ der hedendaagsche onderstellen ten minsten een middel-staat tusschen de straffe der Helle en de Gelukzaligheit van 't Paradys: zonder deeze onderstelling, wat zou anders het oogmerk deezer gebeden zyn? In deezen staat is 't, 't geen men het Vagevuur noemt. Deeze is niet dan voor de zielen der geenen die in den staat van genaade overleden zyn. Maar men moet zich nietGa naar margenoot+ inbeelden, dat dit Vagevuur een stoffelyk Vuur zy, 't welk wezentlyk brandt, of van water, waarin de ziel van haare zonden gereinigt word, of van windt en ys die haar zuiveren. Alle deeze gissingen ernstelyk voorgestaan, hebben de eenvoudigheit der menschen misleidt. De Legende Schryvers en hunne Verwonderaars wisten ongetwyffelt niet dat de zielen geen plaats besloegen, en dat de onzichtbaare wezens geen vuur, windt, noch ys enz. onderworpen waren. Het is wel waar dat deeze Philosofie oneindig veel Verdichtzelen ontwart, en de ontdekkingen ten toon stelt die de Kloosterlingen zedert veele eeuwen in dit onbekendt landt gedaan hebben. Ook is 't waar, dat GeleerdenGa naar voetnoot(b) der verledene eeuw in deeze waereldt verzeekert hebben, dat het Vagevuur een onderaardsche plaats boven ‘de Hel der verdoemden is, alwaar de zielen, die de voldoening niet volbragt hebben, die zy aan de Goddelyke Gerechtigheit voor hunne zonden schuldig zyn, door het vuur op een zeldzaame en derhalven onbegrypelyke wyze gezuivert worden.’ Nochtans zal dit alles den Christenen niet overtuigen die het onderscheid van de ziel en 't lichaam kennen. De zielen worden gezuivert: 't zy zoo. Men moet voor de overledene Gelovigen bidden; laat zulks geschieden: maar de zielen konnen na de doodt niet gestraft worden als zodanige, toen zy met haar lichaam noch vereenigt waren. Het redelykste Denkbeeldt, 't welk men van 't Vagevuur hebben kan is, dat zielen der ryke menschen geduurende een zekeren tydt na dit leven gepynigt worden, om t'eenemaal gezuivert te zyn van 't geen hen verhindert in 't eeuwig Vaderlandt te verschynen; dus drukt zich het Katechismus van 't Trentynsche Concilie uit. Maar waarom breid men zich over een stoffe uit, waar van het onmogelyk is een waar Denkbeeldt te hebben? Wy zullen hier alleen zeggen, dat een gedeelte van 't Heidendom, en voornamentlyk de Platonisten, gelooft hebben, dat de zielen na de verhuizing des lichaams door 't vuur gezuivert wierden. Plato schynt in een zyner Zamenspraaken een rechtbank te erkennen, alwaar de verstorvenen die geene zwaare zonden begaan hebben, in de andere Waereldt gedoemt worden tot eindigende straffen en die geëvenmatigt met hunne misdaaden zyn: men kan in de Aanteekening de ontknooping van 't oordeel des beruchten Wysgeers leezen. Deeze Aanteekening is naar den aartGa naar voetnoot(c) van een Geleert Jezuït opgestelt. | |
[pagina 90]
| |
De Oostindianen beschouwenGa naar voetnoot(a) als een soort van Vagevuur de omzwerving der zielen in verscheiden lichaamen: een gedachte die hunne Voorouders van de Egiptenaren hebben ontleent, en 't is uit de zelfde bron, dat de aloude Heidensche Philosofen dit gevoelen geput hebben. Wy zouden over de stoffe van 't Vagevuur breed konnen uitwyden, indien het mogelyk was dit zonder gemaaktheit, in een Verhandeling als deeze is, te doen: maar 't is best dat we dit verhaal den Godtgeleerden en vernuftige verstanden overlaaten; want het aan hun staat dit gevoelen tegen de bestryding der Ketteren te verdeedigen, indien het vereischt word dat men 't staande houde, vermits zy den Katholyken altoos verwyten, dat hun Vagevuur een uitvinding hunner Geestelykheit zy, ontsprooten uit oneindige bygelovige bedryven, en Plechtigheden over de Overledenen, vermomt met Godtvruchtigheit, alhoewel waarlyk den Godtsdienst onnut: maar nochtans zeer bequaam om de gierigheit der Kerkelyken te voldoen, en zeer welvoegelyk om een eindeloos getal schroomachtige Christenen onder hun juk te houden. Men moet bekennen, dat de ongevallen in den Godtsdienst veroorzaakt door het grof bygeloof der verleedene eeuwen en de gewaande Openbaringen van eenige Monniken niet min bedriegelyk als onweetend, al te veel reden tot verwyt der geenen hebben gegeeven, die zich van 't lichaam der Kerke afgezondert hebben. Zou men wel zonder verontwaardiging de veelvuldige verschyningen deezer zielen konnen leezen, die weder uit de andere Waereldt komen, na verloop van zes of zeven hondert jaaren, eenige metGa naar voetnoot(b) een gansch verzengde huidt, anderen van wormen doorknaagt?Ga naar voetnoot(c) insgelyks van deeze doode die opgewekt wierd, om voor St. Stanislaus de bezitting van een erfgoedt te bewaaren, 't welk hy voor zyne Kerke verkreegen had, en die in vergelding deezen Heilig uit het Vagevuur verloste? en van veele duizende zielen die zich beklaagden met haar te verwyten, dat zy by gebrek van een genoegzaam getal zielmissen wreedelyk in deeze plaats de zuivering moesten uitstaan? Eindelyk, moet men niet als een voorwerp van ergernis deeze Zaturdagsche Bul der Karmeliten aanzien, die hen en hunne Broederschap des Zaturdags na hunne doodt uit het Vagevuur verlost? Deeze volmagtGa naar voetnoot(d) onder het Pausschap van Leo den X. verleent, om voor de waarde van geldt de zielen uit het Vagevuur te verlossen, en de order die Paus Clemens de VI.Ga naar voetnoot(e) aan de Engelen geeven dorst van de zielen der geenen rechtsstreeks naar 't Paradys te geleiden, die het Jubeljaar winnen zouden, 't welk deezen Paus verkondigt had. Deeze order, indien we aanhaalen 't geen Agrippa in zyn Boek van de ydelheit der wetenschappen zegt, greep noch wezentlyk ten zynen tyde te Vienna en elders stant. Om nu weder tot de Lyk-plechtighedenGa naar margenoot+ te komen; men bekleedde de gestorvene Priesters en Kerkelyken met de gewaaden | |
[pagina 91]
| |
overeenkomende met hunnen staat; gelyk we in 't vervolg van deeze Verhandeling zullen aanmerken. Een ander gebruik, 't welk de Bedienaars der Kerke aangaat, is dat niemandt dan de Kerkelyken de Lyken hunner Amptgenooten ten graave draagen, en dat de Leeken dit onder hun insgelyks doen. De Kerkelyken draagen over hunne vrienden geen rouw, en verzellen ze mede niet nevens hunne maagschap naar 't graf: maar zy voegen zich in hun Kerkelyk gewaadt by de overige Geestelykheit. De Protestante Geestelyken hebben niet goedt gevonden dit gebruik op te volgen. |
|