Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 72]
| |
XXIX. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 73]
| |
plichten van den Godtsdienst te wederhouden: want alle Christenen hebben het vermogen in den Geestelyken Godtsdienst niet, noch geest van oplettenheit die vereischt word om den mensch tot Godt te leiden, zonder de bemiddeling van een Priester. Ten andere zyde schynt het dat de Biecht aan vreemde ongelegenheden onderworpen zy. Wy zullen 'er twee van aantoonen. Hoeveel haatelyke byzonderheden die eerloos zyn, doen 'er zich niet op, waaraan men door de Biecht zich bloot stelt, en die 't zy in den Priester of in den Biechteling nieuwe Denkbeelden van onreinigheit moeten verwekken? De Biecht onderstelt een vreesachtige Biechteling, wiens gewisse neerslachtig en schroomelyk is, door wroeging beknelt, en verzwakt door de overdenking zyner zonden, op alle de uitspraaken van een bequaam Kerkelyk Persoon:Ga naar voetnoot(a) zy ziet aan haare voeten de Scepter en 't Purper: zy onderwerpt de Koninglyke Kroonen en doet den geenen sidderen, die den Volke kan doen beeven. Ga naar margenoot+ Na de gedaane Biecht, ontdekt zich de Biechtvader, om de vergeeving der zonden zynen Biechteling te verleenen. Hy beveelt hem in de Goddelyke Barmhartigheit; hy strekt zyne rechter handt over hem uit, biddende Godt dat hy hem zyne zonden vergeeve; hy dekt zich vervolgens, hem geevende van wegen Jesus Christus de Absolutie, en voegt 'er by, houdende geduurig de rechter handt over den Biechteling, dat hy hem insgelyks vry spreekt door 't gezag van den Heilandt in den naame des Vaders enz. Hy ondekt zich anderwerf, Godt biddende dat des Zaligmakers lyden, en verdiensten van de Heilige Maagdt en alle de Heiligen mede in de vergeevinge der zonden van den Biechteling behulpzaam zyn. Ga naar margenoot+ Men gelooft dat de Biecht een Instelling van de Apostolische eeuw is, en dat ze in 't Nieuwe TestamentGa naar voetnoot(b) bevolen zy. Zeer waarschynlyk is 't, dat de Biecht de vrucht van veel naaukeuriger en strenger Tuchtiging wezen zou, dan ze is, indien de Kerkelyken van de laatste eeuwen die hadden ingevoert. In de eerste tyden van 't Christendom was de Biecht geen Oorbiecht: maar zy geschiedde in 't openbaar. Dus was 't dat men de Christenen in hun plicht wederhieldt, en dat men belette dat de Christen Godtsdienst aan de lasteringen zyner tegenstreeveren niet wierd bloot gestelt. Deeze opentlyke Boetoeffening werd geëvenmaatigdt met de natuur der misslagen: want eenigen duurden jaaren. Men zag de Boetelingen van de Vergadering afgescheiden in een hen aangeweezen plaats: zy moesten overend staan, in een staat van verachting, in rouw gewaadt, somtydts met een zak bekleedt, met assche bedekt, en oogen biggelende van traanen. Men leide hun een streng vasten op; men stondt hun de Vrede der Kerke niet toe, dan nadat zy de bepaalde tydt hunner boetoeffening vervult hadden: maar allenks werd deeze ongemeene strengheit verzacht. Men bepaalde den tydtGa naar margenoot+ der Boetoeffening veel korter en zelfs verwisselde men dikmaals de straffe den Boetelingen opgelegt, in geldtboetens. Hier toe waren veele redenen; de doodt van eenige Gelovigen in hunnen staat van boete; de onachtzaamheit en de wanhoop in eenige anderen te duchten, wiens geest niet krachtig genoeg scheen; de schande en schaamte die de Christenen van hun voorige ootmoedigheit ontaardende, geloofden in deeze openbaare verbeeteringen te erkennen, na de schreiende en somtyds eerlooze misdaaden in 't aanzien der Kerke beleeden te hebben. Eindelyk gedoogde de voorspoedt van der Christenen Godtsdienst niet meer zich met deeze uitstekende verbeeteringen te vergenoegen. Ook wierden toen de Belydenisten byzonderder en geheimer: menGa naar voetnoot(c) verkoor toen bescheiden en omzichtige Persoonen, aan wien men den last van te biechten aan vertrouwde. Dit nu was den oorsprong der Biechtvaderen, waarvan eerlang de Instelling in de Grieksche Kerke stantgreep: maar de Latynsche Kerke behield het gebruik van de Openbaare Belydenis tot onder het Pausschap van St. Leo. |
|