Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 61]
| |
goetvinden van de handt wyzen, of dat de Leeraar van ieder Kerk in 't byzonder die veranderen kan, en 'er nieuwe invoeren. ‘Deeze CeremoniënGa naar voetnoot(a) geeven, zegt men, nadrukkelyker te kennen en stellen als uitwerkzelen voor oogen die de Sakramenten voortbrengen, en drukken te krachtiger de Heiligheit in 't gemoedt der Gelovigen in. Zy verheffen den Geest der geenen die de zelven naaukeurig waarneemen - - - - In de beschouwing der verhevenste zaaken. Eindelyk verzekert men ons dat ze het Geloof en de Liefde in ons verwekken en doen vermeerderen. Men beschryft het Sakrament van denGa naar margenoot+ DoopGa naar voetnoot(b) ‘als een Sakrament door Jesus Christus ingestelt, om deerfzonde en alle andere die begaan worden, uit te wisschen; om den mensche eene Geestelyke Wedergeboorte en de Genaade van Jesus Christus te doen deelachtig worden, en om zich in hem als levendige ledemaaten te verrenigen. Ga naar margenoot+ Eertyds bepaalde men geen tydt noch ouderdom voor den Doop. Men doopte dagelyks, en zulks onverschillig in een hoogen of minderjarigen ouderdom; somtyds zelfs doopte men wanneer de sterfuur nakende was. Wat het Doopwater aangaat; 't schynt dat de Apostelen en hunne Discipelen hunne neiuwe Bekeerden in 't eerste water doopten, 't welk zy vonden, gelyk mede de Gewyde Boeken betuigen. Deeze eenvoudigheit heeft allenks de plaats tot de gebruikelykheden van veele voorzorge in ingestelde regelen enz. ingeruimt, waar in de benoodigtheit der tyden, de misbruiken die men verhoeden of beteugelen moest, de orde die diende in de Kerke gehandhaaft te worden, het gezag der Priesteren, en zelfs de Godtsdienstigheden konnen hier mede toe geholpen hebben. De eenvoudigheit van 't Rivierwater, en van andere stroomen werd 'er 't minst toe bequaam geacht, dan in de eerste eeuwe der Kerke; vervolgens heeft men het water gezegent, en om het Sakrament noch Kerkgebruikelyker te maaken, voegde men 'er by,Ga naar voetnoot(c) ‘dat men zich zoo veel als 't mogelyk was van Doopwater bedienen moest, op den Heiligen Zaturdag van 't zelve Jaar gezegent, of op den Zaturdag voor Pinxter, 't welk men zorgvuldig in een zuiver vat bewaaren moest.’ Waar is 't dat men 'er in 't zelfde gewoonte-Boek byvoegt, dat, by aldien het water 't welk gezegent was om voor den Doop te dienen, zodanig vermindert waare geworden, dat het tot aan Paaschavondt of Pinxter niet strekken kon, men alsdan het zelve met ongezegent water vermengen mogt, zoo wanneer het ongezegende het minste deel uitmaakte. Het gebruik der DoopvontenGa naar voetnoot* is niet hedendaags,Ga naar margenoot+ maar ook zoo oudt niet als men meent dat het zy, die geloof aan de gewaande SchriftenGa naar voetnoot(d) van Dionys den Areopagiter en de Instellingen van St. Clemens geeven. Een plaats van BedaGa naar voetnoot(e) meld van eenige Engelsen die in den Rhyn gedoopt wierden, en de zelfde Schryver, die in den aanvang van de zevende eeuw leefde, zegt ter deezer gelegenheit, dat men in den aanvang der Kerke geene Doopvonten noch Kapellen in deeze Landen bouwen kon. Dit blykt mede by de Roomsche Martelaars-Boeken, dat de Christenen ten tyde van Paus Marcellus Doopvonten in byzondere huizen hadden; en ten tyde van Konstantyn den Grooten bouwde men de zelve in de Voorsteden, en ook in de Steden, gelyk zulks by Tydgenoot-schryvers blykt. Men wil dat in Vrankryk het gebruik der Doopvonten onder de regeering van Clovis den I. een aanvang nam, en dat een Concilie van Lerida eerlang daar na verbood, dat men ze buiten de Kerken had: altoos 't is zeker dat Gregorius de Groote getuigt, dat 'er ten zynen tyde het gebruik reeds van ingevoert was. Wel vermoedelyk is 't dat men ze in de Kerken heeft gebruikt, in den zelven tydt als men den Doop der Christenen in kindsche jaaren invoerde, om het gevaar voor te komen 't welk de zwaare buyten lucht op de nieugeboren kinderen veroorzaaken mogt. Van toen aan geschiede dit in ieder Kerspel, alle de Kerspelpriesters hadden een evenge- | |
[pagina 62]
| |
lyk recht om de kinderen als Bedienaren der Kerke te doopen: want men meent dat in den aanvang der Kerke het recht van te doopen niet dan aan den Bisschop behoorde. Ga naar margenoot+ De Doop geschiedde op tweederlei wyze, door Indompeling en door Afwassing. Het tegenwoordig gebruik van Doopen bestaat door Afwassing, sprengende het water op 't hoofdt van den tederen doopeling. Na de Bisschop, is de Kerspelpriester, de Vikaris, of wel een ander Priester gevolmagtigd door den Bisschop, de Gewettigde Bedienaar van den Doop. Eertyds warenGa naar voetnoot(a) de Monniken t'eenemaal van dit recht buiten gesloten,Ga naar voetnoot(b) de Kloosterbroeders en Zusters waren 't die de Kinderen ten Doop hielden. In een dringenden noodt gedoogde men een Leek om te doopen; men stond het mede de Vrouwen toe, en zelfs warenze in een zeker geval voor de mannen bevoorrecht;Ga naar voetnoot(c) te weeten, wanneer men een kindt doopen moest, 't welk noch niet t'eenemaal buiten 's moeders buik gebooren was; want ten deezen opzichte had dit plaats. Om het kindt dus te doopen, moest zich eenig gedeelte van zyn lichaam vertoonen; alsdan doopte men dit gedeelte, 't zy op het hoofdt indien het allereerst te voorschyn quam, en alsdan, zegt het Gewoonte Boek, is 't niet noodig den Doop na de volkomen geboorte weder te hervatten: maar indien alleen een voet, handt, of eenig ander gedeelte des lichaams te voorschyn quam, 't welk door zyne beweeging eenig blyk van leven gaf, zal men dat gedeelte eerlang doopen; onder voorwaarde nochtans, dat men dit kindt t'eenemaal buiten 's moeders lichaam gebooren zynde, wederom doopen zalGa naar voetnoot(d). Het doodt geboren Kindt, zal men, nadat het op deeze wyze gedoopt is, zonder eenige bezwaarenis in de Heilige Aarde begraaven. Een gedrochtelyk Schepzel, 't welk geen gestalte noch menschelyke gedaante heeft, mag niet gedoopt worden; indien men twyffelt of het een mensch zy, doopt men 't onder deeze voorwaarde: zoo gy een mensch zyt, doope ik u enz. Indien het Wanschepzel meer dan een hoofdt en borst heeft, bebesluit men dat het meer dan een persoon zy, en overzulks doopt men ieder deezer persoonen in 't byzonder. In 't Gewoonte Boek zal men verscheiden andere byzonderheden over deeze stoffe vinden. De Doopheffers en Doophefsters ‘Ga naar voetnoot(e)Ga naar margenoot+ stellen 't de Kerk voor die het Kindt aan ‘Jesus Christus opoffert om gedoopt te worden, en om het een nieuwe geboorte te verleenen, gelyk Jesus Christus door den Priester geschieden laat. Zy doen voor 't Kindt de belydenis des Geloofs, zy antwoorden en belooven in zynen naam dat het zich getrouwelyk wegens de verplichtingen van zynen Doop quyten zal.’ De Roomsche Kerk ontfangt geene Peters noch Meters die Ketters, noch Ongelovigen, noch in den Kerkban geslagenen zyn; noch den geenen die men voor openbaare zondaars kendt, en een ergerlyk leven lyden; noch die niet wel by zinnen zyn; noch den geenen die de eerste beginzelen van den Godtsdienst onkundig zyn, byaldien men hen daar voor kent; noch die hunne kindsche jaaren hebben, en onder de veertien jaaren zyn. Zeker is 't dat alle deeze Personen niet in staat konnen zyn de meening der Kerke op te volgen. De Kerkgewoonte-BoekenGa naar margenoot+ voegen 'er by, dat 'er een Geestelyke verbintenis tusschen den Doopheffer en Doopdochter, of de Doophefster en Doopzoon zynde, zy te samen geen huwelyk mogen aangaan, noch zelf de Doopheffer met de Moeder van zyne Doopdochter, of de Doophefster met de Vader van haaren Doopzoon. Noch voegen 'er de Gewoonte-Boeken by, dat 'er een verbintenis tusschen deeze die doopt is, en die, die gedoopt word, overzulks zoo een Leek eene Dochter in gevalle van noodzaakelykheit doopt, hy deeze Dochter noch haar Moeder niet trouwen mag. Eertyds schreef menGa naar voetnoot(f) op de wyze van de DiptychesGa naar voetnoot* de naam der geenen die om te doopen voorgestelt wierden; wat de Doopheffers aangaat, men gaf hun de naamenGa naar voetnoot(g) die de plicht beteekende waarvan zy zich omtrent den geenen quyten moesten, die zy ten Doop hielden; zeker is 't dat dit een zeer oudt gebruik in de Kerke was. Men gaf die toen aan de volwassenen gelyk aan de Kinderen, eveneens gelyk tegenwoordig het gebruik is, wanneer men een bekeerde Ongelovige doopt. | |
[pagina 63]
| |
De gewoonte van den geenen een naam te geeven die men doopte, is mede zeer oudt: maar men kan met geen zekerheit zeggen, dat 'er eenige verborgenheit in deeze gewoonte is; dat men zich by voorbeeldt inbeelden moet, dat ze op de Geestelyke geboorte in Jesus Christus is gegrondt. Deeze reden is mogelyk goed ten opzicht van den Doop der Volwassenen: maar wat de Kinderen aangaat, is 'er in 't gebruik geen verandering noch by de GriekenGa naar voetnoot(a) noch Romeinen, die hunne Kinderen eenige dagen na de geboorte namen gaven. Ga naar margenoot+ Niet noodig is 't alhier omstandig alles te verhaalen, 't geen de Priester die doopt voor de bediening van den Doop doen moet; als 't geen hy in 't kort voor Godt moet voorstellen, zyne handen wassen, het Koorkleedt aandoen, insgelyks de violette Stool, en dus uitgedost met zyne Klerken naar de Kerkdeur gaan, alwaar die geenen die het kindt gebragt hebben, buiten de zelve hem verwachten moeten. De wezentlykheit deezer Plechtigheit is dan aldus: Eerlang vraagt hy den Peter en de Meter, welk een kindt zy de Kerke aanbieden; of zy de eigentlyke Doopheffer en Doophefster zyn; of zy in 't Catholyk en Apostolisch Geloof leven en sterven willen, en welk een naam zy aan 't kindt meenen te geeven. Men verwerpt dan alle Heidensche naamen, als mede die der Goden van 't Heidendom: nochtans zyn die van Hercules, Hannibal, Achilles, Urania, Diana enz. gemeen genoeg. De naamen van 't Oude Testament zyn veel minder in gebruik. De Protestante Christenen, over een artykel van deeze natuur min schroomachtiger, verwerpen die nooit: zyn waarlyk dan de Heiligen der Joodsche Kerke minder Heiligen dan die der Christen Kerke, waarvan men de naamen verkiezen moet, zonder eenig acht op anderen te slaan? Een Priester bezit het recht de naam van een kindt te veranderen, door een Protestans BedienaarGa naar voetnoot(b) Abraham, Isaak of Jacob gedoopt. Na de ondervraaging, doet de Priester den Doopheffer en Doophefster een vermaaning over de Godtsdienstigheit die deeze handeling verzellen moet. De vermaaning geëindigt zynde, vervolgt de Priester de Ceremonie, en het Kindt by zynen naam noemende, vraagt hy: wat begeert of eischt gy van de Kerke? De Doopheffer antwoordt, het Geloof; de Priester vraagt verder: wat is de vrucht van het Geloof? daar op de Peter weder antwoordt, het eeuwig leven. De Priester vervolgt wederom en zegt: Indien gy naar het eeuwig leven tracht, neem de Geboden Godts in acht; gy zult den Heere uwen Godt lief hebben van ganscher harte enz. Vervolgens blaast hy driewerf zonder ademhaaling tegen 't kindts aangezicht, te weeten: zonder des kindts aassem te beletten, en zegt daarop: Vertrek uit dit Kindt onreine Geest, en maak plaats voor den Heiligen Geest. Na deeze verrichting, maakt hy met den duim van de rechter handt een Kruis op des kindts voorhoofdt, en een ander op zyne borst, zeggende: Ontfang het teken van 't Kruis voor 't voorhoofdt en in het hart enz. Alsdan zet hy zyn bonnet af, spreekt een kort gebedt, en leggende de handt op het hoofdt van 't kindt met het zachtelyk aan te raaken, bid hy andermaal voor 't kindt. Na dit tweede gebedt, zegent de Priester het Zout, indien hy 't niet te vooren gezegent heeft; het Zout gezegent zynde, neemt hy 'er iet van en legt het in den mondt van 't kindt: zeggende: Ontfang het Zout van Wysheit; daarna doet hy een derde gebedt; vervolgens dekt hy zich en bezweert den Vorst der duisternisse, beveelende hem uit den geenen te vaaren die den Doop enz. ontfangen zal; deeze bezweering eindigende; maakt hy een ander teken van 't Kruis op des kindts voorhoofdt, en legt mede de handt op 't hoofdt van 't kindt, 't welk weder door een ander Gebedt gevolgt word. Na dit vierde Gebedt legt de Priester een slip van zyne Stool op het kindt, en trekkende het by een der luier einde, geleid het in de Kerk. De Peter en Meter volgen hem en 't kindt, en zeggen met den Priester, naar de Doopvont gaande, het Apostolische Geloof en Vader-ons op. By de Doopvont gekomen, bezweert de Priester andermaal den Duivel, en neemt na deeze bezweering met den duim van zyne rechter handt eenig speegzel uit zyn mondt. Met dit speegzel wryft hy des kindts ooren en neusgaten, en zegt in 't aanraaken van 't rechter oor een | |
[pagina 64]
| |
Hebreeusch woord, Hephetah, dat is, doet u open. Eveneens als Jesus Christus tot den stom-en doof-geboornen sprak. Eindelyk ontzwachtelt men het kindt ten minten tot aan de schouders, en ondertusschen bereid de Priester de Heilige Oliën enz. Ga naar margenoot+ De Doopheffer neemt of ontdekt, gelyk gezegt is, het ontbloote kindt, houd het recht voor den Doopvont,Ga naar voetnoot* en de DoophefsterGa naar voetnoot(a) vat het by de beenen, zulks het kindt naar 't Westen gekeert zy. Alsdan vraagt de Priester aan 't Kindt of het de Duivel, zyne werken enz. verlochent; waarop de Peter het toepasselyk antwoordt geeft. EertydsGa naar voetnoot(b) geschiede deeze verlochening buiten de Kerk. De Priester zalft het kindt kruisgewys tusschen de schouders, en legt vervolgens de violette Stool af om een witte aan te doen: alsdan worden 'er weder nieuwe vraagen aan 't Kindt over zyn Geloof gedaan, waarop de Doopheffer antwoordt. Het besluit van deeze lange voorbereidzelen is, dat de Priester het Gewyde water voor den Doop neemt, en sproeit het driewerf kruisgewys op des kindts hoofdt, zeggende in 't besprengen, Ik doope u enz. Achtgeevende telkens een der persoonen van de Drieëenigheit te noemen als hy dit water sprengt. Na deeze besprenging van 't water, zalft hy kruisgewys met den H: Olie op des kindts kruin van 't hoofdt,Ga naar voetnoot(c) en hy legt op het hoofdt eenig wit lywaat, 't welk het witte kleedt verbeeldt, waar van in de H: Schriftuur word gewag gemaakt; vervolgens geeft hy in 's kindts handt, of liever gezegt, in die van den Doopheffer een brandende Waschkaers, waarvan gemakkelyk de beteekenis kan begreepen worden. Dusdanig zyn de Ceremoniën van den Doop die de Priester door een vermaaning eindigt: maar hy laat alle deeze Plechtigheden achter, wanneer het kindt in gevaar van te sterven is, onder deeze voorzorge nochtans, van deeze ontbeering echter te vervullen, indien het kindt weder in gezondheit word gestelt; en indien het gevaar van te sterven zoo hoogdringende is, dat 'er geen blyk zy van den Kerspelpriester af te wachten, alsdan doopt de Vroedvrouw het kindt, zodanig als een deezer AfbeeldzelsGa naar voetnoot† verbeeldt: en zelfs mag een Vroedvrouw hier in niet nalaatig zyn, zodraa het kindt gebooren is. De bejaarde Doopelingen moeten, zoo 'tGa naar margenoot+ wezen kan, door den Bisschop zelf gedoopt worden: maar 't is het welvoegelykste deezen Doop tot den Heiligen Zaturdag of tot 's daags voor Pinxter uit te stellen, 't welk de dagen zyn door 't gebruik van de aloude Kerke tot den Doop bestemt. Deeze die doopt,Ga naar voetnoot(d) en die den Doop ontfangen zal, moeten beide nuchteren zyn. Zeer weinig onderscheid is 'er tusschen de Plechtigheden van den Doop der Katechumenen, en die van den Kinderdoop. De Priester maakt verscheiden teekenen van 't Kruis op den Katechumeên die den Doop te ontfangen staat; een voor 't voorhoofdt, en wil beteekenen, dat hy zich met het Kruis van den Zaligmaker belaaden moet; een voor de ooren, op dat hy die voor de Goddelyke Leerstukken opene, een voor de oogen, op dat hy het Goddelyk licht zie; een voor de neusgaten, op dat hy den goeden reuk van Christus ruike; een voor den mondt, op dat hy het woordt des levens verkondige; een voor de borst, opdat hy geloove; en een voor de schouders, op dat hy het Juk des Heilandts draage. Vervolgens bevestigen drie Kruistekenen over den geheelen persoon van den Katechumeên alle de voorgaande. De Doopheffer en Doophefster geleiden den Katechumêen naar de Doopvont na dat hy te vooren is ingeleid, bezwooren, ondervraagt, gewreeven met het speegzel aan de ooren en neusgaten, voor hy den Doop ontfangt, en kruisgewys met den Olie der Katechumenen is gezalft. De Katechumeên moet ten minsten een gedeelte van zyne kleederen afleggen, om de aflegging van zonde te beteekenen. Over dit onderwerp van de PlechtigheitGa naar margenoot+ in 't Doopen, voornamentlyk wat den Doop der Katechumenen aanbelangt, dist | |
[pagina t.o. 64]
| |
No 43.
Le BAPTÊME ADMINISTRÉ par un PRÊTRE.
B. Picart sculp. dir. 1722.
Le BAPTÊME ADMINISTRÉ par la SAGE-FEMME. | |
[pagina 65]
| |
ons MissonGa naar voetnoot(a) deeze Aanmerkingen op. ‘De Plechtigheit van den Doop der bekeerde Jooden en andere Ongelovigen, word te Rome in de Kerke van St. Jan van Lateranen geviert; alwaar men zegt dat Konstantyn de Groote gedoopt wierd. Wy hebben 'er zes Turken den Doop zien ontfangen. Zy waren met witte damaste kleederen bekleedt, en hadden een mantel om, met een kamerdoeksche bef of kraag aan, en een zilver kruis aan den hals hangen. Een Kardinaal met de Kanoniken van St. Jan van Lateranen gekomen zynde, verrichte men 't allereerst de plechtigheit om het water te zegenen. Vervolgens wierden de Nieubekeerden door hunne Peters voorgestelt, die alle beurtsgewyze naderden, verklaarende dat zy verzochten gedoopt te mogen worden. Zy bogen zich over den Doopfont, en de Kardinaal doopte hen en gaf hun ieder een naam, onder het begieten met het gezegent water in een groote zilvere lepel geschept; daar na nam ieder een brandende Waschkaers, en zy ontfingen het Vormzel in de zelfde Kapel, waarna zy de Mis in St. Jan van Lateranen gingen hooren. De Plechtigheden van den Doop zyn op veele aloude gebruikelykheden gegrondt,Ga naar margenoot+ waarvan eenige zelfs zedert de Apostolische tyden in gebruik waren. Een deezer laatsten is de belydenis van 't Geloof voor den Doop. Men vind 'er het voorbeeldt van in de Boeken des Nieuwen Testaments. Deeze van met speegzel de neusgaaten en ooren aan te raaken, is wel van minder oudheit; nochtans vind men 'er bewys van in de Boeken van St. Ambrosius. De Bezweering is gegrondt op de Schriftuurplaatsen, alwaar den Zaligmaker tot zyne Discipelen zegt, dat ze de Demons in zynen naame uitdryven zullen; dit was ten tyde van St. Jan Chrysostomus in gebruik. De brandende Waschkaers die men den Katechumenen in handen gaf, is waarschynlyk niet zoo oudt: maar met het Kruisteken is 't zodanig niet gelegen; en wat de zalving in den Doop aangaat, indien men niets anders aanhaalde, dan de Instellingen van den valschen St. Clemens en de verdachte Schriften aan St. Dionys den Areopagiter toegeëigent, zoude hunne oudtheit zeer verdacht zyn. De Gewoonte van door afwassing te doopen is niet van de Kerke der eerste eeuwe: men wist toen niet dan van indompeling, en zelfs meent men dat die tot den tydt van St. Gregorius noch geschiedde. Het witte kleedt aan de Katechumenen gegeeven, is van een veel ouder tydt dan van deezen Paus. De Katechumenen droegen dit kleedt de zeven volgende dagen van hunnen Doop, en leiden 't den achtsten dag weder af. Deeze zeven dagen beteekenden, zoo men meent, de zeven gaven die den H. Geest in den Doop mededeelde.Ga naar voetnoot(b) |
|