Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijVII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 346]
| |
den die deeze Bynaamen in de Gelovigen konnen verwekken: bovenal hecht hy zich aan deeze van de Toevlucht der Zondaren, die een groot getal Godtvruchtigen overreed, dat een geregelde Godtvruchtigheit voor deeze Moeder der Barmhartigheden altoos en ten allen tyde een bewaarmiddel tegen de eeuwige verdoemenis is. Het oordeel en de redenen van deezen beruchten Godtgeleerde maaken geen wet noch regel van Geloof in de Godtvruchtigheit. Verminderende deGa naar margenoot+ vermeende overtolligheden, die hy in deeze die men in de H. Maagdt en de Heiligen vind, zoo kon men mede de Godtvruchtigheit van veele menschen verminderen, die op goedt vertrouwen gelooven dat alles in den Hemel gelyk op de Aarde geschied, en dat men volstrektelyk de Heiligen niet voorby mag gaan, voor men tot Godt komen kan. Zy beelden zich mede in, dat de Heiligen hoog moedig, hoofdig, veranderlyk en verdrietig zyn; dat hunne toegang zeer moeilyk is, en dat men ze verwinnen en voorkomen kan. Zy duchten dat hunne geloften alzoo min uitwerkelyk zyn dan deeze der Aardsche Hovelingen, die men gemeenlyk het Hoofsche Wywater noemt. Eindelyk zyn 't de Godtvruchtigen, die het Hemelsche bestier schikken op den voet van hunne Huiselyke verrichtingen, zoo lang de omkreits hunner Godtvruchtigheit zich bepaalt vind. Moet men de ongeregeldheden van de Godtvruchtigheit der geenen niet vergeeven, die zodanige Denkbeelden hebben? en zal men 't vervolgens quaadt vinden, dat men 't dus afschildere? Zou men behalven dat afkeuren, dat men den Godtvruchtigen afmaalt gelyk, P. Bary den Gelovigen van een zwakken geest beschryft in het Paradys aan Philagia geopent? Hy verzekert, dat het geopent is, ‘den geenen die in hunne kamer een beeldt van de H. Maagdt hebben, of by hun draagen en het sterk aanzien, ---- die 's avonds en 's morgens de Zegening van de Maagdt naar eenige haarer Kerken gekeert, verzoeken; die den Armen ter liefde van de Maagdt aalmoezen geeven. --- Die haar ter eere de naam van Maria leezende, niet uitspreeken: maar een andere in de plaats noemen. -- Die de Engelen bidden hunnentwegen de Moeder Godts te groeten; die deftige naamen aan haare beelden geeven, die de zelven lieffelyk toelonken, enz.’ Geene eerlyke tytels zyn 'er, die de GodtgeleerdenGa naar margenoot+ der Kerke en vooral die van de laatste eeuwen niet aan de Heilige Maagdt gegeeven hebben. Nadat men 't geen in 't Heidend om het uitneemenste en luisterrykste was, genomen had, om het aan de Moeder van den Zaligmaker toe te eigenen, hebbenze noch hoogdravender naamen verzonnen, die de vruchtbaarste inbeeldingen der Dichteren nooit machtig waren uit te vinden. De Ketteryen tegen de H. Maagdt bragten ongevoelige uitwerkzelen van achting en Godtvruchtigheit voor haar voort. In de eerste tyden der Kerke noemde men haar Koninginne der Engelen en Moeder Godts; vervolgens, wegens de geschillen die ter deezer geleegenheit ontstonden, bevoordeelden haare Verdedigers alles 't geen tegen de Kettery eenig nut konde doen, en gewenden zich de Godtvruchtigen tot alle te verre getrokken uitdrukzelen; maar die natuurlyk in het twistredenen waren. Men beschoude haar als Uitdeelster en Bezitster van de Genaade Godts; de Schatbewaarster en zelfs de Koninginne des Hemels; de Bronader der Zaligheit, en van 't leven; de deure van 't Paradys; de Moeder des Lichts; de Middelaaresse tusschen Godt en de Menschen; de Hoope des menschelyken geslachts; de OceaanGa naar voetnoot(a) der Goddelykheit, enz. Beruchte Schryvers handelen haar als GodesseGa naar voetnoot(b); en op 't einde van de 16de eeuw ver- | |
[pagina 347]
| |
klaarde haar P. SalazarGa naar voetnoot(a) voor de Vervulling van de Drieëenigheit. Lang voor deeze verklaringGa naar voetnoot(b) had men haar het Psalmboek, en zelf de gansche Bybel toegeëigent: men bewees door mirakelen en verschyningen, dat de H. Maagdt de toorn van Jesus Christus tegen de Zonderen bevreedigde; day zyGa naar voetnoot(c) de zonde vrysprak, en dat ze het vermogen van te binden en ontbinden had. Wy zullen geen gewag van de Tempels en Autaren maaken, die de Godtsdienst haar zedert veele eeuwen toegewyt heeft, noch van de Geloften en Gebeden die men voor en aan haar deed; van de Werken die Godtvruchtige Schryvers onder haar bescherming hebben gestelt; van de Dichtkundige Geschriften en andere volgeestige Werken, die men ter haarer eere heeft gemaakt, noch eindelyk de Godtgeleerde SchriftenGa naar voetnoot(d) die haaren naam voeren. Ga naar margenoot+ De eerste der Godtsdienstigheden aan de H. Maagdt te bewyzen, is deeze die haare Deugden navolgt: maar zy valt een weinig moeielyk. Zie hier anderen die alle de Godtvruchtigen gemakkelyk konnen opvolgen. De Jezuït die het Psalmboek van de Lieve Vrouw in 't Fransch heeft uitgegeeven, wil dat de Gelovige, die deeze woorden van den aanvang van 't Psalmboek zegt: Heilige Vrouw gy opent myne lippen enz. ‘een manier van zeggen met een dubbel teken van 't Kruis verzelt: eens op de lippen met den duim, en andermaal over zich met de handt, gelyk de Priesters in den aanvang der Kanonikale getyden doen.’ Hy verzeekert dat dit gebruik den Godtvruchtigen de eer en 't geluk voortbrengen zal van een Kanonik of Kanonikesse der Kruissen te zyn, en dat de Lieve Vrouw, om een zoo stichtelyke Godtvruchtigheit te vergelden, hen het Paradys schenken zal. Hy geeft een Voorschrift van de wensschingen, die den Godtsdiensteling doen moet, ‘voor Jesus en Maria, en voor alle de Beminnaaars en Beminnaressen van Jesus en Maria.’ Hy beschryft ons het verbondt, 't welk men met de allerbeminnelykste Moeder en de eerbaarste aller Moederen moet aangaan, de bedruktheit over zyne zonden om zich met haar te verzoenen, en alle de groote en klein oeffeningen, waar door men zich aan de H. Maagdt opofferen kan. Het word vereischt, dat deeze die de Zegeningen van de Lieve Vrouw verwerven wil,Ga naar voetnoot(e) genoodzaakt is haar dagelyks te begroeten, 't zy uitgaande of weder t'huis komende. De Legenden verschaffen ons veele gedenkwaardige voorbeelden van weldaden, die de Ave Mariâs hebben voortgebragt; zonder van duizend dagen Aflaat gewag te maaken, die de PausenGa naar voetnoot(f) den geenen hebben verleent, die ten allen, tyde het AngelusGa naar voetnoot* opzeggen. Het waare dan te wenschen, dat de ChristenenGa naar voetnoot(g) deezer | |
[pagina 348]
| |
eeuw naaukeuriger in de oeffening van deeze Godtvruchtigheit bevonden wierden, en datze Sta. Margareta van Hongarye navolgden, die op beide haare kniën het Ave Maria voor alle de Beelden van de H. Maagdt opzei, die zy op den weg vond; of Sta. Catharina van Sienne, die zoo veel Ave Mariâs bad als 'er trappen in haar huis waren. Deeze Aanmerkingen konnen ten opzicht der byzondere Godtvruchtelingen voldoen. Wy zullen van des Zaturdags Vasten ter eere van de Maagdt Maria geen gewag maaken, dan alleen zoo men ons verzeekert, dat het een Schatkamer van Aflaten en Voldoeningen is, en dat men 't als een uitneemend bewaarmiddel tegen de eeuwige Verdoemenis kan aanmerken. Wy zullen door een volksgezinde of liever bygelovige Godtsdienstigheit eindigen; 't welk is het gebruik van de Lieve Vrouw prachtig op te schikken, haar op den dag van haar Feest te kroonen, en op andere plechtelyke dagen een of meer Waschkaersen voor haare Beelden op te steeken, en van haar bloemen en vruchten voor te zetten. Het volk bewyst de zelfde eer aan andere Heiligen. 't Minst 't geen zy gelooven te konnen opofferen, is een Waschkaers of eenige ander licht. |
|