Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 323]
| |
XXXVI. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 324]
| |
gens ontsteekt hy dit, knielt voor 't Autaar, roept den H: Geest aan en bidtGa naar voetnoot(a) het vuur van zyne liefde te ontsteeken in de harten der gelovigen. De Antiënne word door een Halleluja voorgegaan. Het Koor vervolgt het gezang en de Priester besluit deeze kleine Godtvruchtige handeling door een gebedt; terwyl de Kruissen van wasch en wierook branden. De Bisschop belast deeze gewyde asch zorgvuldig te bewaaren. Een zyner Bedienaren neemt dit waar, doet de zelve in een daar toe geordent Vaas; waarna hy zyne handen in de PiscinaGa naar voetnoot* wast. Het algemeen besluit deezer plechtigheit bestaat in een Oremus door den Prelaat op den trap van 't AutaarGa naar voetnoot(b) in de vereischte orde uitgesproken. Het Oremus, volgens de regels in de Aanmerking aangeweezen, geëindigt zynde, heft de Bisschop met een middelmatige hooge toon, en de handen op de borst, het Per omnia op, waarvan wy reeds gesproken hebben. Des Donderdags en Vrydags in de Heilige Week ontbloot men het Autaar van zyne versierzelen, en men wast het te Rome met water en wyn. Deeze ontblooting der sieraden betekent de neerslachtigheit der Christenen wegens het lyden van den Heilandt, of verbeeldt hoedanig Jesus Christus wierd uitgekleed om gegeesselt te worden. De Afwassing met water en wyn verbeeldt het water en bloedt uit zyne zyde gevloeit. Nadat de Bisschop het Autaar met alle deGa naar margenoot+ Kruissen gezegent, ingewyt, geheiligt en gewyt heeft, schynt dat 'er voor hem niets meer te doen valt: Maar geenzins; hy moet 'er noch een op het voorste deel van 't Autaar maaken. Dit geschied met de Zalf-Oly, 't welk met een gebedt verzelt gaat. Vervolgens maakt hy 'er noch anderen ter plaatse alwaar de Autaartafel aan de Pylaren of stylen is gevoegt: waarna hy weder een gebedt doet. Eindelyk komen de Onder-Diakens de Tafel van 't Autaar wryven, met de handdoeken enkelyk daar toe dienende. De Prelaat gaat naby het Autaar zitten en wryft zyne handen met broodkruimen, wast ze, en droogt ze weder plechtelyk. Alsdan bieden hem de Acolyten de tafellakens en andere lywaten van 't Autaar, nevens het vaatwerk aan, en alles 't geen tot optooizel dient. Dit nu is al het byzonderlykste 't welk in deeze Plechtigheit word gebruikt: niets is 'er meer aan te merken wat de wying van 't draagbaar Autaar aangaat, noch zodanig een Autaar 't welk men in 't byzonder zonder Inwying der Kerke zegent. Men neemt alleen, wat het draagbaar Autaar aangaat, in acht, dat men 't door eenige geringe Reliquiën en drie greinen Wierook te bereiden beginnen moet, en zulks ter plaatse alwaar de Inwying geschied, en wat meer is, nuchteren moet uitgevoert worden. Na deeze Inwying, zegt dan de Priester, indien hy 't noodig oordeelt, de Mis. De Dienstdoende PriesterGa naar voetnoot(c) besprengt deeze Vaten en Versierzelen met Wywater. Vervolgens spreiden die geene die dienen het Chrismal over het Autaar, bekleeden 't met zyne gewoone Versierzelen, zetten 'er het Kruis op enz. De Priester heft staande het eerste vers van een Antiënna op; waar na een Psalm gezongen word, en hy treed voor 't Autaar, groet het Kruis, vervolgens driewerf het Autaar bewierookende. Hierna bid de Priester, en 't gebedt geëindigt zynde, gaat hy naar de Sakristy, legt het Pluviaal af,Ga naar voetnoot(d) en komt weder met Pantoffels aan. Vervolgens wascht hy zyne handen, en bekleedt zich met alle zyne witte optooizels. Men versiert de Kerk, men steekt de Waschkaerssen op 't Autaar op, en de Dienstdoende Priester doet de Mis, indien hy wegens zyne bezigheden niet te zeer vermoeit is, anders geschied dit door iemandt anders. |
|