Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 210]
| |
Ga naar margenoot+ Deeze Inwendige Aanbiddinge, die wy voor Godt in den Geest en in waarheit doen, heeft haare uitwendige merktenen, waar van het voornaamste de offerhande is, wegens een openbaare bekentenis, en een plechtelyke betuiging van Godts Oppermacht, en onze volstrekte afhankelykheit. De zelve Kerk leert dat alle Geestelyken dienst in Godt moet eindigen, als in haar eenigste en noodwendigste voorwerp; en zoo de eer die men de H. Maagdt en den Heiligen bewyst geestelyk mag genoemt worden, is 't dat ze noodzakelyk opzicht tot Godt heeft. Ga naar margenoot+ II. ‘De Kerk, ons leerende dat het noodig zy de Heiligen aan te bidden, onderwyst ons door 't gebedt in den zelven geest van liefde, en volgens deeze orde der broederlyke gemeenschap die ons aanport, hulpe voor onze in leven zynde broederen hier op Aarde te verzoeken; en het CatechismusGa naar voetnoot(a) van 't Trentynsche Concilie besluit dit leerstuk, dat in dien de hoedanigheit van Middelaar die de H. Schrift aan Jesus Christus toeëigent,Ga naar voetnoot(b) eenig nadeel by de tusschenspraake der Heiligen leed die met Godt regeeren, nochtans in 't minst geene voorbidding der geloovigen ontfing, die met ons leeven. Dit Catechismus geeft ons genoeg te verstaan het ongemeen verschil, dat 'er is tusschen de manier hoedanig men Godt om hulp smeekt, en deeze om die van de Heiligen af te smeeken; Want,Ga naar voetnoot(c) word 'er gezegt, wy bidden Godt, ons het goede te verleenen, en van 't quaade te bevryden; maar vermits de Heiligen hem aangenaamer dan ons zyn, verzoeken wy hen dat ze onze bescherming ter harte neemen, en dat zy voor ons de dingen verwerven die wy benoodigt zyn. Hier uit ontstaat dat wy twee zeer onderscheidene manieren van biddingen hebben; nademaal, daar wy tot Godt spreeken, men eigentlyk zegt: Heb mededoogen met ons, Verhoor ons, daar wy ons genoegen tot de Heiligen te zeggen: Bidt voor ons. Waar door wy verstaan moeten, dat in eenige woorden die in de gebeden begreepen zyn, als wy ons tot de Heiligen vervoegen, de meening der Kerke en haare GelovigenGa naar voetnoot(d) is, de zelve over te brengen in deezer voegen, gelyk dit de Catechismus vervolgens bevestigt. Maar 't zal best zyn op de woorden van 't Concilie acht te geeven,Ga naar voetnoot(e) 't welk willende den Bisschoppen voorschryven, hoe de bewoording van de aanroeping der Heiligen zyn moest, hen verplichte deeze tot onderwys te geeven: dat de Heiligen die met Jesus Christus regeeren, Godt hunne gebeden voor de menschen voordragen; dat het goedt en dienstig is, hen op een smeekende wyze aan te roepen, en om toevlucht tot hunnen onderstant en hulpe te neemen, zulks men van Godt zynen weldaadt verwerve, door zynen Zoone onzen Heere Jesus Christus, die alleen onze Verlosser en Zaligmaker is. Vervolgens veroordeelt het Concilie den geenen die hier tegen een wederstrevige Leer invoeren. De Heiligen aan te roepen, is volgens het gevoelen van 't Concilie, toevlucht tot hunne gebeden te neemen, om weldaaden van Godt door Jesus Christus te verwerven. Waarlyk verwerven wy niet dan door Jesus Christus en in zynen naam, 't geen wy door tusschenspraake der Heiligen erlangen, naardien de Heiligen zelfs niet dan door Jesus Christus bidden, en niet dan in zynen naame verhoort worden. Het zelve Concilie verklaart met weinig woorden duidelyk, hoe de Geest der Kerke bestaat, wanneer die Godt de heilige offerhande opoffert, om de gedachtenis der Heiligen te eeren. Deeze eer die men hun in de handeling der offerhande bewyst, bestaat in hen als getrouwe Dienaaren Godts in de gebeden te noemen, die wy hem voordraagen; in hen te danken wegens de overwinning die zy behaalt hebben, en in hem ootmoediglyk te bidden, dat hy zich beweegen laaten door hunne tusschen spraake ons gunstig te zyn. AugustinusGa naar voetnoot(f) heeft zelf gezegt, dat het niet noodig zy te gelooven dat men de offerhande den Heiligen Martelaaren offert, schoon, volgens het gewoon gebruik zedert deezen tydt men door de algemeene Kerke deeze offerhande by hunne heilige lyken en hun ter gedachtenisse offerde; te weeten, voor de plaatsen alwaar hunne dierbaare Reliquiën bewaart wierden. De zelve OudvaderGa naar voetnoot(g) voegt 'er by, dat men de gedachtenis der Martelaaren aan de Heiltafel in de bediening der offerhande hield, niet om voor hun te bidden, gelyk men voor andere verstorvenen doet: maar veeleer, op dat zy voor ons baden. Het Concilie van TrenteGa naar voetnoot(h) bedient zich by na van de zelfde woorden van Augustinus om den gelovigen te leeren, dat de | |
[pagina 211]
| |
Kerk de offerhande den Heiligen niet offert: maar dat zulks alleen aan Godt geschied, die de zelve gekroont heeft; dat mede de Priester die aan den Heiligen Petrus en Paulus niet voordraagt, om te zeggen: Ik offere u deeze Offerhande; maar Godt dankende over hunne overwinning, verzoekt hy hunne hulpe, op dat die geenen wier gedachtenisse wy op Aarde vieren, zich verwaardigen voor ons in den Hemel te bidden. Dus is 't dat wy de Heiligen eeren, om door hunne tusschenspraake de genade Godts te verwerven; en het voornaamste deezer genade, dat wy die te verwerven hoopen, is om hen na te volgen; waar toe wy worden opgewekt door de overdenking hunner loffelyke voorbeelden, en door de eer die wy Godt bewyzen ter hunner zalige gedachtenisse. Nooit heeft eenig Katholyk gedacht, (met uitzondering van 't onbedreeven volk en die geen die behagen scheppen zich aan 't bygeloof over te geeven, zy dit gezegt) dat de Heiligen onze behoeften uit zich zelven kennen, noch zelf de begeerten waarom wy de geheime gebeden hun voordraagen. De Kerk leert alleen dat deeze gebeden den Bidder zeer voordeelig zyn, 't zy dat de Heiligen die gewaar worden door de bediening en gemeenzaamheit der Engelen, die, volgens de getuigenis der Schriftuure, weeten wat onder ons omgaat, als volgens Godts bevel bewinthebbende Geesten zynde, om het werk onzer Zaligheit te helpen bevorderen; 't zy dat Godt zelf hun onze begeerten door een byzondere openbaring te kennen geeft; 't zy eindelyk dat hy hun de verborgenheit in zyn oneindig Wezen ontdekt, waar in alle waarheit begreepen is. Overzulks heeft de Kerk niets besloten wegens de onderscheiden middelen; waar van Godt behaagt heeft zich des aangaande te bedienen. Hoe 't ook met deeze middelen zy; 't is altoos waarachtig dat de Kerk aan 't schepsel geene Goddelyke volmaaktheden toeëigent, gelyk de Afgodendienaars doen, nademaal ze niet gedoogt in de uitmuntenste Heiligen eenigen trap van verhevenheit te erkennen, die niet van Godt komen zoude, noch eenig inzicht voor Godts aanschyn dan door hunne deugden, noch eenige kracht die geen genade gift zy, noch eenige bewustheit van menschelyke zaaken, dan hun medegedeelt worden, noch eenig vermogen van behulpzaam te zyn dan door hunne gebeden, noch eindelyk eenig geluk noch heil dan door eene onderwerping en volmaakte overeenkomst met de Goddelyke wil. De innerlyke gevoelens die wy van de Heiligen dus onderzoekende, hebben, zal men bevinden dat wy hun geenzins boven het vermogen der Schepzelen verheffen; waar uit men dan oordeelen kan van welk een natuur de eerbewyzing is, die wy hun uiterlyk betoonen, zynde de uitwendige eerdienst gegrond, om de innerlyke gevoelens der ziele te betuigen. Maar alzoo deeze eerbewyzing die de Kerk den Heiligen betoont, voornamentlyk voor de Beelden schynt te geschieden, en voor hunne heilige Overblyfzelen, zoo is 't noodig dat we verklaaren, 't geen men 'er van gelooft. III. ‘Wat de Beelden aangaat, het ConcilieGa naar margenoot+ van Trente verbied uitdrukkelykGa naar voetnoot(a) eenige Goddelykheit of vermogen te gelooven, waar voor men hen ontzach toe dragen moet; geene genade van hun te verzoeken, en 'er geen vertrouwen op te vestigen; en wil dat alle eerbewyzing, die men voor de zelven doet, opzicht op de oorspronkelyke verbeelding heeft. Alle deeze woorden van 't Concilie zyn zoo veel als kenteekenen, die dienen om ons van de Afgodendienaars te onderscheiden, naardien het verre van daar is, te gelooven, gelyk den geenen die eenige Goddelyke hoedanigheit in de Beelden stellen, vermits wy hun geen kracht toeëigenen dan die in ons ontstaat, om ons het oorspronkelyke van de verbeelding te doen erinneren. Op deezen grondt steunt de eer die men den Beelden bewyst. Men kan het niet ontkennen door 't voorbeeldt, 't welk we van den Gekruisten Christus beschouwen, wanneer we niet levendiger opgewekt worden, in ons te doen erinnerenGa naar voetnoot(b) den geenen die ons zoo lief heeft gehadt, tot hy zich voor ons in den doodt heeft overgegeeven. Zoo lang als het Beeldt voor onze oogen vertoont, in onze ziel een uitneemende herdenking verwekt, zyn wy bewoogen dit door eenige uitwendige kentekenen te betuigen, zoo verre onze erkentenisse toereiken kan; en wy doen in onze verneedering voor het Beeldt blyken, dat het niet dan onze onderwerping is voor zyne Goddelyke verbeelding van 't oorspronkelyke. Dus is 't, met nadruk gesproken, volgens den Kerkelyken styl, wanneer wy het Beeldt van een Apostel of | |
[pagina 212]
| |
Martelaar eere bewyzen: want onze meening is zoo zeer niet het Beeldt te eeren, dan wel den Apostel of Martelaar door het Beeldt verbeeld. Dus is 't geen het Roomsch Pontifikaal zegtGa naar voetnoot(a) en 't Concilie van Trente zich uitdrukt. Men kan eindelyk wel begrypen in welk een zin de Kerk de Beelden eert, door de eerbied die zy aan 't Kruis en 't Euangeliboek bewyst. Een ieder merkt wel dat men voor het Kruis dezen eert,Ga naar voetnoot(b) die onze misdaadt aan 't kruishout gedragen heeft; en dat indien zyne kinderen het Hoofdt voor 't Euangeliboek neigen, indien zy zich door eerbied opbeuren, wanneer men 't voor hun brengt, en dat zy 't met gelyken eerbied kussen, alle deeze eerbewyzing hier op uitkomt ten opzicht der eeuwige waarheit die ons in dit Boek word voorgestelt. Insgelyks moet men de eerbewyzing verstaan, die wy den Reliquiën op 't voorbeeldt van de eérste eeuwen der Kerke doen. Wy beschouwen de lyken der Heiligen, als slachtofferen Godts door hunne marteldoodt of door boetoeffening te zyn geweest, zonder ons van deeze te ontslaan, die wy Godt zelve schuldig zyn, enz. Niets onrechtvaerdiger is 'er, dan de Kerk tegen te werpen dat ze alle Godtvruchtigheit in deeze beweezen dienstplicht der Heiligen doet bestaan; naardien, gelyk we reeds aangemerkt hebben, het Trentynsche Concilie zich genoegt den Geloovigen te leeren, dat deeze oeffening hunGa naar voetnoot(c) goedt en nuttelyk is, zonder iets meer te zeggen. Dus is 't besluit der Kerke den geenen te veroordeelen die deeze oeffening door verachting of dwaling verwerpen. Zy moet hen veroordeelen, nademaal zy niet dulden mag dat de heilzaame oeffeningen veracht worden, noch dat een Leer die de Oudheit gezag gegeeven heeft, door nieuwe Leering veroordeelt zy. Ga naar margenoot+ IV. Ten opzicht van de Rechtvaardiging,Ga naar voetnoot(d) gelooven wy, dat ons onze zonden genadiglyk door de Goddelyke Barmhartigheit wegens Jesus Christus vergeeven worden; datGa naar voetnoot(e) wy gezegt worden genadiglyk gerechtvaardigt te zyn, overmits geen van deeze die de rechtvaardiging voorgaan, 't zy het Geloof, 't zy de werken, deeze genaade niet konnen verdienen. Wy gelooven dat onze zonden niet alleen vergeeven worden; maar dat ze 't eenemaal door 't bloedt van Jesus Christus, en door de wedergeboorte der genade worden uitgewischt: 't welk verre van daar zy van het denkbeeldt, dat men van de verdienste van dit bloedt hebben moet, te verduisteren of te verminderen, maar in tegendeel te vermeerderen en te verheffen. Dus word de Gerechtigheit van Jesus Christus niet alleen toegereekent, maar zynen Gelovigen werkelyk door de werking van den H: Geest medegedeelt, overmits zy niet alleen dierbaar geschat zyn: maar door zyne genade gerechtvaardigt. Indien de gerechtigheit die in ons is, niet dan voor der menschen oogen gerechtigheit was, het zoude geen werk van den Heiligen Geest zyn: het moet dan Gerechtigheit voor Godt wezen, nademaal het Godt zelfs is, die de zelve in ons werkt, uitstortende de liefde in onze harten. Nochtans is onze gerechtigheit geene volmaakte gerechtigheit wegens den strydt van begeerlykheit: zoo byaldien de geduurige zuchtingen van een boetvaardige ziele haar plicht verzuimt, als het noodzaakelykste van der Christelyken Gerechtigheit 't welk ons noodzaakt te belyden dat onze gerechtigheit in dit leven veeleer in de vergeeving der zonden bestaat, dan in de volmaaktheit der deugden. V. ‘Wat de verdienste der werken aangaat,Ga naar margenoot+ de Katholyke Kerk leert, dat het eeuwig leven den kinderen Godts moet worden voorgestelt, en als een genade die hun barmhartiglyk door middel van onzen Heere Jesus Christus is belooft, en gelyk een vergelding die getroi welyk aan hunne goede werken en verdiensten, uit kracht van deeze belofte, is verknocht. Dit zyn de eigen woorden van 't Concilie van Trente. Maar beducht, dat 's menschen hoogmoedt zich door een ingebeelde verdienste vleyen mogt, leert dit zelve ConcilieGa naar voetnoot(f) dat de prys en waarde der Christelyke werken van de Heiligende Genade voortvloeit, die ons genadiglyk in den naame van Jesus Christus word verleent, en 't welk een werk is van geduurige invloeying van dit Goddelyk Hoofdt over zyne ledematen. Waarlyk geeven de leerstukken, vermaaningen, beloften, bedrygingen en berispingen van 't Euangeli genoeg te kennen, hoe | |
[pagina 213]
| |
het van onzen plicht zy onze Zaligheit te bewerken door de beweeging van onzen wil met de genade Godts die ons een hulp zy, gepaart: maar dit is een eerste grondbeginzel 't welk de vrye wil niet kan uitvoeren, die tot de eeuwige Zaligheit geleid, byaldien ze bewogen en opgeheven door den Heiligen Geest zy, enz. Ga naar margenoot+ VI. ‘Wy belyden opentlyk dat we voor Godt niet dan in en door Jesus Christus aangenaam zyn, en wy begrypen niet hoe men ons eenige andere gedachten toeëigenen kan. Wy bouwen in hem alleen alle hoope onzer Zaligheit, als wy dagelyks deeze woorden voor Godt in de Offerhande uitdrukken: Verwaardig, O Godt, onze zondaars, uwe Dienaars, toe te staan, wy die hoopen op uwe veelvuldige barmhartigheden, eenig deel en gemeenschap met onze gelukzalige Apostelen en Martelaren te hebben, in welker getal wy u bidden ons te willen ontfangen, niet aanziende onze verdienste; maar vergeevende ons door genade in den naame van Jesus Christus onzen Heere. De Katholyken leeren eenstemmig, dat Jesus Christus Godt en Mensch gezamentlyk, alleen machtig is door de eindelooze waardigheit van zyn persoon, Godt een genoegzaame voldoening voor onze zonden op te offeren. Maar hebbende overvloediglyk voldaan, heeft hy ons deeze oneindige voldoening op tweederlei wyze konnen toeëigenen: of wel ons een volkomen vergiffenis verleenende, zonder achterhouding van eenige straf; of wel een veel grooter straf te verwisselen, in een mindere, te weeten, de eeuwige in een tydelyke straf. Alzoo het eerste volkomener en overeenkomender met zyne goedheit is, word dit in den Doop geoeffent: maar wy gelooven dat hy zich van 't tweede in de vergiffenisse dient, den Doopelingen toegestaan die in zonde vervallen, gedwongen zynde eenigermaaten door de ondankbaarheit der geenen die deeze zyne eerste gaven misbruikt hebben; overzulks zy eenige tydelyke straffe lyden moeten, schoon hun de eeuwige straf vergeeven zy. Men moet nochtans niet besluiten dat Jesus Christus niet t'eenemaal voor ons heeft voldaan; maar in tegendeel, dat hy over ons een volstrekt recht verkreegen hebbende, door de waarde die hy voor onze Zaligheit voldoet, hy ons de vergevinge toestaat, onder zodanig een voorwaarde, onder zodanig een Wet, en met zodanig een beding als hem behaaglyk is. Wy zouden onrechtvaardig en ondankbaar omtrent den Zaligmaker zyn, indien wy ondernamen hem de oneindigheit zyner verdienste te betwisten, en zulks onder voorwendsel dat hy ons de zonde van Adam vergeevende, ons teffens van alle haare gevolgen niet ontlasten zoude, laatende ons noch de doodt en zoo veele lichaamelyke en geestelyke zwakheden onderworpen die ons deeze zonde veroorzaaken. Het voldoet dat Jesus Christus eenmaal de waarde heeft voldaan, waardoor wy eens t'eenemaal zullen verlost worden van alle quaalen waarmede wy behebt zyn: 't staat aan ons met ootmoedigheit en dankbaarheit ieder gedeelte van weldaadt te ontfangen, aanmerkende de vordering waarmede het hem behaagt onze verlossing, volgens de orde die zyne wysheit voor ons welzyn heeft ingestelt, en om een klaarder verkondiging zyner goedheit en gerechtigheit voor te draagen. Door een diergelyke reden moeten wy niet vreemt dunken, indien deeze, die ons zoo een groote toegevendheit in den Doop heeft vertoont, dat die te zwaarder omtrent ons zyn zal, nademaal wy 'er de heilige beloften van geschonden hebben. Het is rechtmatig en zelfs heilzaam voor ons, dat Godt, ons de zonde vergeevende met de eeuwige straffe die wy verdient hebben, van ons eenige tydelyke straf afvordert om ons in onzen plicht te houden; beducht zynde dat wy te haastig de banden der gerechtigheit afleggende, ons aan geen vermetel vertrouwen zouden overgeeven, misbruikende de al te lichte vergeeving. 't Is dan om aan deeze verplichting te voldoen, dat wy eenige moeielyke werken onderworpen zyn, die wy in den Geest van ootmoedigheit en van boetoeffening moeten vervullen; en 't is de noodzaakelykheit deezer voldoende werken die de aloude Kerke heeft genoodzaakt den boetelingen tot straffe op te leggen, die men Regelmatig noemt. Wanneerze dan den zondaars moeielyke en arbeidzaame werken opgelegt, en dat zy die met ootmoedigheit verdraagen, noemt men 't voldoening; en wanneer men achting op den yver der boetlingen heeft, of op andere goede werken die zy hun voorschryft, verzacht zo iets van de straf die men schuldig is, en dit word Aflaat genoemt. VII. ‘Het Trentynsche ConcilieGa naar voetnoot(a)Ga naar margenoot+ heeft over 't onderwerp der Aflaaten niets voorgestelt, als dat de macht van ze te verleenen door Jesus Christus aan de Kerke gegeeven is, en dat 'er het gebruik | |
[pagina 214]
| |
heilzaam van is; waar by dit Concilie voegt, dat men moet met volkomen gematigdheit in getogen zyn uit vreeze dat de Kerkelyke tucht door een onmaatige lichtgesteltheyt niet ontzeenuwt zy: 't welk toont dat de manier van Aflaaten uit te deelen, opzicht op de tucht heeft. Wat aangaat deeze die met genade en liefde uit dit leven scheiden, maar noch te-eenemaal de straf schuldigh zyn die de Goddelike Ge rechtigheit verschoven heeft, om in 't ander leven te lyden; hierom is 't geen de gansche Christelyke Oudheit genoodzaakt heeft, om gebeden, aaloezen en offerhanden op te offeren voor de gelovigen die in vrede en gemeenschap der Kerke overleden zyn, met een zeeker vertrouwen, dat ze door deeze middelen konden hulp erlangen. Dit is 't welk het Concilie van TrenteGa naar voetnoot(b) ons te gelooven betreffende de ziele zich in 't Vagevuur onthoudende, heeft voorgestelt, zonder te bepaalen waar in haare straf bestaat, noch veele andere diergelyke zaken waar over dit hoogwaardig Concilie een groote ingetogenheit begeert, verachtende den geenen die 't geen onzeeker en verdacht is, verbreiden. Ga naar margenoot+ De Sakramenten van 'tNieuwe Verbondt zyn niet alleen gewyde teekenen die ons de genade verbeelden, noch zegels die ons de zelve bevestigen: maar van werktuigen van den Heiligen Geest, die dienen om 'er ons aan te verbinden, en die ons door kracht van woorden die uitgesproken worden, zyn voorgedraagen, nevens de handeling die uiterlyk over ons word verricht, by aldien wy'er geene verhindering door onze quade gesteltheit toebrengen. Wanneer Godt een zoo groote genade by de uiterlyke teekenen voegt, die van natuure geene overeenkomst met een zoo uitmuntende werking hebben, laat hy ons klaarlyk blyken, dat behalven al het geen wy inwendig in ons door onze goede gesteltheden konnen doen, vereischt word, dat'er voor onze Heiliginge een byzondere uitwerking van den Heiligen Geest tusschenkome, en een zonderlinge toeëigening der verdienste van onzen Zaligmaker, die ons door de Sakramenten word vertoont. Dus kan men deeze leer niet verwerpen, zonder de verdienste van Jesus Christus en het werk van de Goddelyke macht in onze wedergeboorte te verongelyken Ga naar margenoot+ VIII. Wy erkennen zeven teekenen of geheiligde Kerkgebruiken, door Jesus Christus ingestelt, als gewoone middelen van de Heiliging en voltooying van den nieuwen mensch. Hunne Goddelyke instelling blykt by de H. Schrift, of de uitdrukkelyke woorden van Jesus Christus die dezelve heeft ingestelt, of door de genade die'er volgens de zelve Schriftuur aan verbonden is, en noodwendig een orde van Godt aanwyst. Alzoo de kleyne kinderen het verzuim van den Doop niet konnen verbeeteren 't zy door geloofshandeling, hoope en liefde, noch door gelofte om dit Sakrament deelachtig te worden; gelooven wy, dat indien zy het niet waarlyk ontfangen, geen deel aan de genade der Verlossinge hebben, en dat ze dus in Adam stervende geen deel met Jesus Christus hebben konnen. De HandtopleggingGa naar voetnoot(b) door de Apostelen geoeffent om de gelovigen tegen de vervolgingen te bevestigen, vind haar voornaamste uitwerking in de inwendige nederdaaling van den Heiligen Geest, en de instorting zyner gaven, geeft aan onze Wederstreevers geene reden van verwerping onder voorwendzel dat de Heilige Geest niet meer zichtbaar op ons nederdaalt. Want alle Christen Kerken hebben dit sedert der Apostelen tyde Godtsdienstig onderhouden, dienende zich mede van de Heylige Zalfoly, om de kracht van dit Sakrament te toonen door een uitdrukkelyker verbeelding van de inwendige zalving des Heiligen Geestes. Wy geloovenGa naar voetnoot(c) dat het Jesus Christus behaagt heeft, dat die geen die door den Doop het gezach der Kerke onderworpen zyn, en zedert de Euangeli-Wet overtreeden hebben, het oordeel van de zelve Kerke in de vierschaar van boetoeffening moet ondergaan, alwaarGa naar voetnoot(d) zy de macht gebruikt die haar de zonden te vergeeven en te behouden gegeeven is. De Bedienings worden, aan de Bedienaars der Kerke verleent om de zonden te vergeeven, zyn zoo algemeen, dat men die niet zonder vermeetelheit over openbaare misdaaden mag verminderen; en wanneer zy de vergeeving in den naame van Jesus Christus verkondigen, moeten ze niet dan de uitdrukkelyke woorden van dese bediening volgen, waar van het oordeel door Jesus Chritus zelfs is uitgesproken, waer over zy tot Rechters zyn gestelt. Dit onzichtbaar Priesterschap is 't die den innerlyken Boeteling vryspreekt, terwyl de Priester de uitwendige bediening oeffent. Dit Oordeel een zoo noodzakelyken breidel voor de ongeregeldheit zynde; een zoo vruchtbaren oorsprong van wyze Raadgevers; een zoo merkelyke vertroosting voor de beangstige ziele wegens hare | |
[pagina 215]
| |
zonden, wanneer men niet alleen haare vergeevinge in algemeene bewoordingen verklaart, gelyk de Bedienaars gebruiken; maar dat men ze haar door het gezag van Jesus Christus vergeeft, na een byzonder onderzoek en met kennisse der saake genomen: Wy konnen niet gelooven dat onze Wederstrevers zoo veele goederen zonder het verlies te beklagen, konnen aanzien, en zonder schaamrood te worden over een Reformatie die 'er een zoo heilzaam en heilig gedeelte van verworpen heeft. De Heilige GeestGa naar voetnoot(a) zonder zich aan het laatste Olyzel gehecht hebbende, volgens het getuigenis van St. Jacob, nevens de uitdrukkelyke belofte van de vergeeving der zonden, en van de verquikking der kranken, zoo ontbreekt aan deeze geheiligde plechtigheit niets, om een waarachtig Sakrament te zyn. Men moet alleen aanmerkenGa naar voetnoot(b), dat volgens de leere van 't Trentynsche Concilie, den kranke meer naar de ziel dan naar 't lichaam word verquikt; en dat alzoo het geestelyk goedt altoos het voornaamste onderwerp van de nieuwe Wet is, zoo is 't ook, dat wy het van deeze heylige zalving volstrektelyk verwachten moeten, schoon wy in goede gezondheit zyn: daar de verquikking in de kranken ons alleen word toegestaan ten opzicht van onze eeuwige zaligheit, volgens de verborgen gesteltenissen van de Goddelyke Voorzienigheit, en de verscheiden trappen van bereiding en van 't geloof 't welk in de Gelovigen gevonden word. Wanneer menGa naar voetnoot(c) aanmerken zal dat Jesus Christus een nieuwe gedaante aan 't Huwelyk gegeven heeft, brengende deze heilige vereenigingGa naar voetnoot(d) in twee persoonen onveranderlyk en onverbreekelyk vereenigt; en wanneer men zien zal dat deeze onscheidbaare vereeniging het teken van zyne eeuwige vereeniging met zyne Kerke is, zal men geen moeite hebben om te begrypen dat het Huwelyk der Gelovigen van den Heiligen Geest en van de genade word verzelt; en men zal de Goddelyke goedheit looven, over zulks het hem behaagt heeft dusdanig de oorsprong onzer geboorte te heiligen. De Handt oplegging die de BedienarenGa naar voetnoot(e) als een heilige zaak ontfangen, zynde verzelt met een tegenwoordige kracht van den Heiligen Geest, en van een instortingGa naar voetnoot(f) vol van genade; moet mede gesteltGa naar margenoot+ worden onder 't getal der Sakramenten. IX. De wezentlykeGa naar voetnoot(g) tegenwoordigheit van 't Lichaam en Bloedt onzes Heeren in 't Sakrament des H. Avondtmaals, is wel gegrond door de woorden van de instelling, die wy naar de letter verstaan, en men moet ons niet meer vraagen, waarom wy ons aan den eigentlyken zin verbinden, dan aan een Reiziger waaromme hy de gemeene weg volgt. Wy vinden niets in de woorden waar van Jesus Christus wegens de instelling deezer verborgenheit zich dient, die ons verplicht om ze in een figuurlyken zin te neemen, en wy achten dat deze reden voldoet om ons aan den eigentlyken zin te bepaalen. Maar wy zyn'er noch te krachtiger aan verbonden, wanneer wy op deze verborgen meening van den Zoone Godts achtgeeven, welke ik zoo veel my mogelyk zy zeer eenvoudig verklaaren zal, en zulks door beginzelen, die ik niet geloove dat men my zal konnen betwisten. Ik zegge dan dat deze woordenGa naar voetnoot(a) van den Heilant, Neemt, eet, dat is myn Lichaam voor u gegeeven enz. ons doen zien, dat gelyk de aloude Jooden zich niet alleen in den Geest vereenigden door de offering der slachtofferen die voor hun geoffert waren: maar dat zy waarlyk het geofferde vleesch aten, 't welk voor hun een teken was van het deel, 't welk zy by deze offerhande hadden: insgelyks heeft Jesus Christus zich ons tot een slachtoffer gemaakt, op dat de dadelyke gemeenschap van dit aanbiddelyk vleesch een geduurige getuigenis aan ieder van ons in 't byzonder was, dat hy voor ons is vleesch geworden en zich voor ons geoffert heeft. Godt had den Jooden verbodenGa naar voetnoot(b) van het zeegenoffer te eeten 't welk voor hunne zonden geoffert was, om te kennen te geven, dat de waare uitwissching der misdaaden in de wet niet geschiedde, noch door het bloedt der dieren wierd volbragt: al den volke lag onder dit verbodt, zonder werkelyk aan de vergeevingder zonden te konnen deelachtig worden. Doch door een tegengestelde reden is 't dat het Lichaam van onzen Heiland, het waare geofferde zegenoffer voor de zonde, door de gelovigen gegeeten word, om aan hun door deeze eeting te toonen dat de vergeevinge der zonden in 't Nieuwe Testament was vervult. Godt verboodtGa naar voetnoot(c) ook den Jooden van 't bloedt te eeten, en een der redenen van dit verbodt was, dat het bloedt ons gegeeven is voor de afwassching onzer ziele. Maar in tegendeel, stelt de Zaligmaker | |
[pagina 216]
| |
zyn bloedt te drinken voor, over zulksGa naar voetnoot(a) het voor de vergeeving onzer zonden vergooten is. Dus is de genieting van 't Vleesch en 't Bloedt van den Zoone Godts mede wezentlyk aan de geheiligde Tafel, gelyk de genade, de afwassching van zonden, en de mededeeling in de offerhande van Jesus Christus wezentlyk en waarlyk in 't Nieuwe Verbondt is. Telkens, als het vereischt word ons Geloof in deeze Bediening te oeffenen, en wy als dan nïet mogten afgeschrikt worden van zyn Vleesch te eeten, en zyn Bloedt in zyn eigen wezen te drinken; was het welvoegelyk dat hy ons het zelve onder een vreemde soort van hoedanigheit gaf. Maar indien deeze inzichten hem verplicht hebben ons van 't vleesch van ons Slachtoffer te doen eeten op een gansch andere wyze dan de Jooden doen, dus is hy deswegen niet gehouden geweest niets van de wezentlykheit en zelfstandigheit weg te neemen. Het blykt dan dat om de aloude afbeeldzelen te vervullen, en ons in de dadelyke bezitting van 't Slachtoffer, voor onze misdaadt geoffert, te stellen, Jesus Christus van voorneemen is geweest, ons in waarheit zyn Lichaam en Bloedt te geeven: 't welk zeer blykbaar is..... Wy konnen niet toestaan dat men deeze woorden niet dan figuurlyk moet verstaan, nademaal de Zoon Godts zoo zorgvuldiglyk zynen Apostelen heeft voorgestelt wat hy onder Gelykenissen en onder Afbeeldzels voor hen uitdrukte, daar hy hier niets tot verklaring zegt, zulks het schynt dat hy zyne woorden in hunne natuurlyke betekenis heeft willen laaten. Immers is 't voor den Zoone Godts niet bezwaarlyker geweest zyn Licham in 't H: Avondtmaal te doen zyn, zeggende, Dat is myn Lichaam, dan het hem viel eene vrouw van haare krankheit te verlossen, zeggende:Ga naar voetnoot(b) Vrouw, gy zyt van uwe krankheit geneezen; of het leven weder aan den verstorven jongeling te geeven, zeggende tot zynen Vader:Ga naar voetnoot(c) Uw Zoon leeft; of eindelyk dat hy de zonden van den Geraakten vergaf, zeggende:Ga naar voetnoot(d) uwe zonden zyn u vergeeven. Dus is 't ons niet moeielyk te begrypen hoedanig hy uitvoert 't geen hy zegt, wanneerwe ons naaukeurig aan zyne woorden verbinden. Deeze die doet wat hy wil, en spreekende volbrengt 't geen hy zegt; is 'er wel iet gevoegelyker voor den Zoone Godts, de Wet der natuur, om zyne woorden te bewaarheden, geweld aan te doen, dan het ons niet zwaar valt ons vernuft te schikken naar de geweldoeffenende verklaringen die alle de Wetten der redeneeringen omver werpen? De Wetten van redeneeringen onderwyzen ons, dat het teken natuurlyk vertoont, somtyds de naam van de zaak ontfangt, nademaal het als eigen is om 'er een denkbeelt van in 't begrip voort te brengen. Insgelyks is 't, alhoewel met zeekere onderscheidingen, met de Instelling der tekenen gelegen, wanneer zy aangenomen zyn, en dat men 'er aan gewent is. Maar dat een ingestelt teken, hoe 't ook zy, geen opzicht op de zaak heeft; by voorbeeldt, een stuk broodt, om het lichaam van een mensch te beteekenen, geeft men 'er een naam aan zonder iets te verklaaren, en voor dat 'er iemandt iets van bekent zy, gelyk Jesus Christus in 't Avondmaal heeft gegedaan: dit is een ongehoorde zaak, en waarvan wy geen voorbeeldt in de gansche Heilige Schrift, om zelfs niet te zeggen in alle menschelyke spreekwyzen, vinden. Nadat we nu de gevoelens der Kerke deeze woorden betreffende, Dit is myn Lichaam, hebben voorgestelt, word vereischt, dat we iet zeggen wat zy begrypt als 'er Jesus Christus byvoegt,Ga naar voetnoot(e) doet dit tot myner gedachtenisse. Klaar is 't dat de meening van den Zoone Godts zy, ons door deeze woorden te verplichten aan zyne doodt te gedenken, die hy voor onze Zaligheit geleeden heeft; en d'Apostel Paulus besluit de zelve woorden, als wy de doodt des Heeren verkondigen, in deeze verborgenheit. Men moet zich echter niet dits maaken, dat deeze gedachtenisse van de doodt onzes Heeren de wezentlyke tegenwoordigheit van zyn Lichaam uitsluit: in tegendeel, indien men acht geeft op 't geen wy verklaaren, zoo zal men klaar verstaan dat deeze gedachtenis op de wezentlyke tegenwoordigheit is gegrondt. Want eveneens als de Jooden de Vreedzaame Slachtoffers eetende zich erinnerden dat ze voor hun waren opgeoffert geweest; dus moeten wy het vleesch van Jesus Christus ons Slachtoffer eetende, ons erinneren dat hy voor ons gestorven zy. 't Is dan dit vleesch door de Gelovigen gegeeten, 't welk niet alleen in ons de gegedachtenis van zyne opoffering opwekt: maar teffens ons in de waarheit bevestigt. 't Zy dan verre te konnen zeggen dat deeze plechtelyke gedachtenis, die Jesus Christus ons beveelt uit te voeren, | |
[pagina 217]
| |
de tegenwoordigheit van zyn vleesch uitsluit, vermits men in tegendeel ziet dat deeze tedere erinnering die vereischt word aan de Heiltafel te hebben, voor het opgeofferde bereid, gegrond is op 't geen dit vleesch als wezentlyk moet aangemerkt worden, nademaal het waarlyk ons niet mogelyk is te vergeeten dat dit voor ons is, dat hy zyn Lichaam tot een Slachtoffer heeft gegeeven, wanneer wy zien dat hy noch dagelyks dit Slachtoffer te eeten geeft. Ga naar margenoot+ X. Naardien het welvoegzaam was,Ga naar voetnoot(a) dat de zinnen in deeze verborgenheit van 't Geloof niets bevatten konden, zoo wierd niet vereischt dat 'er iets verandert was ten haaren opzichte in 't broodt en den wyn van 't Heilmaal. Om welke reden is 't als men de zelfde gedaantens gewaar word, en dat men de zelfde werkingen als te vooren in dit Sakrament gevoelt; moet men zich dan niet verwonderen indien men 't somtyds en in een zekeren zin, de zelfde naam geeft? Nochtans erkent het alhier een opmerkend geloof op het woordt van dien die alles doet wat hem in den Hemel en op Aarde behaagt, geen andere zelfstandigheit dan deeze die door dit zelve woordt word aangeweezen, te weeten, het eigen Lichaam en Bloedt van Jesus Christus waarin het broodt en den wyn verandert zyn: Dit is 't welk men Transsubstantiatie noemt. Voor 't overige, belet de waarheit niet, dat 's Heeren Avondmaal bevat 't geen het innerlyk heeft, dat het geen teken zy in 't geen het uiterlyk zichtbaarlyk heeft; maar een teken van zodanig een natuur, 't welk wel verre van de wezentlykheit uit te sluiten, de noodzaakelykheit met zich voert, nademaal dit woordt waarlyk, dit is myn Lichaam, uitgesproken over de Stoffe die Jesus Christus verkooren heeft, ons een zeker teken van zyne tegenwoordigheit is: en alhoewel de dingen altoos voor ons schynen de zelfde te zyn, oordeelt 'er onze ziel anders van, indien 'er geen Oppergezag tusschen beiden quam. In de plaats dan dat van zekere gedaantens en een zeker gevolg van natuurlyke indrukselen die 'er zich van in ons lichaam opdoen, ons gewent hebben de zelfstandigheit van 't Broodt en den Wyn aan te wyzen, het gezag van deezen in wien wy gelooven, veroorzaakt dat deeze zelfde gedaantens beginnen in ons een andere Zelfstandigheit te toonen. Want wy hooren deeze die zegt: dat het geen wy neemen, en 't geen wy eeten zyn Lichaam is; en zodanig is de kracht van dit woordt, datze niet belet dat wy uit de Zelfstandigheit van 't Broodt deeze schynbaare uitwendigheden afleiden, en ons die doet voortbrengen in de tegenwoordigheit van Jesus Christus Lichaam: overzulks het tegenwoordig zyn van een zoo aanbiddelyk onderwerp ons door dit teken verzeekert zynde, wy niet schroomen om 'er onze aanbidding aan op te draagen. Ik houde my over het punt van de Aanbidding niet op, nademaal de tegenwoordigheit van Jesus Christus in de Eucharistie, den geenen die 'er van overtuigt zyn, tot de Aanbidding leiden moet. Voor 't overige, indien we eens overtuigt zyn, dat de woorden van den Alvermogenden Zoone Godts alles werken 't geenze uitdrukken, gelooven we met reden, dat ze hunne uitwerking in dit Avondmaal voortbrengen, zoodraa als ze voort gebragt zyn, en door een noodzaakelyk gevolg, erkennen wy de wezentlyke tegenwoordigheit van 't Lichaam voor de genieting. Dit onderstelt zynde, heeft de Offerhande die wy in de Eucharistie erkennen, geen byzondere zwaarigheit meer. Wy hebben twee behandelingen in deeze Verborgenheit aangemerkt, die nochtans duidelyk onderscheiden zyn, alhoewel ze met den anderen overeenkomen. De eerste is, de Heiliging, waardoor het Broodt en den Wyn in 't Lichaam en Bloedt verandert zyn; en de tweede is de genieting, waardoor de mededeeling geschied. In de Heiliging zyn het Lichaam en Bloedt verborgentlyk gescheiden, naardien Jesus Christus afzonderlyk zegt: Dit is myn Lichaam, dit is myn Bloedt, 't geen een dadelyke en uitwerkende verbeelding, van de geweldige doodt door hem geleeden, insluit. Dus word de Zoone Godts op de Heiltafel geplaatst, en zulks door kracht van deeze woorden, en bekleed door tekenen die zyne doodt verbeelden: Dit is 't 't geen de Heiliging werkt, en deeze Geestelyke handeling voert de erkentenis van Godts Oppermogentheit mede, ten aanzien de tegenwoordigheit van Jesus Christus eenigermaaten de gedachtenis van zyne gehoorzaamheit tot den doodt aan 't kruis vernieuwt en vereeuwigt; overzulks in hem niets ontbreekt om een waarachtige offer- | |
[pagina 218]
| |
hande te zyn. Men kan ook niet twyffelen dat deeze handeling, als onderscheiden van de genieting, zelfs voor Godt niet aangenaam zy, en hem niet verplichten zoude ons met een gunstig oog aan te zien, nademaal ze hem de vrywillige doodt voor oogen stelt, door zyn welbeminden Zoone voor de zondaars geleeden; of veeleer steltze hem zyn Zoon zelf voor oogen onder de tekenen van deezen doodt, waardoor hy bevreedigt is. Alle Christenen zullen belyden dat de tegenwoordighiet van Jesus Christus alleen een zeer krachtige manier van tusschenspreeking voor Godt, voor al het menschelyke geslacht is, volgens 't geen de ApostelGa naar voetnoot(a) zegt, dat Jesus Christus zich vertoont en voor ons voor Godts aangezichte verschynt. Insgelyks gelooven wy dat Jesus Christus tegenwoordigheit op de Heiltafel in deeze gedaante van gestorven zynde, voor ons een voorspraak zy, en aan zynen Vader geduurig de doodt vertoont die hy voor zyne Kerke geleden heeft. In deezen zin is 't dat wy zeggen dat Jesus Christus zich voor ons in de Eucharistie opoffert; in deezer voegen is 't dat wy denken dat deeze Offerhande uitwerkt, dat Godt ons gunstiger word, en hierom is 't dat wy 't verzoenende noemen. Wanneer wy acht geeven op 't geen Jesus Christus in deeze verborgenheit werkt, en dat wy hem door den geloove werkelyk op de Heiltafel nevens deeze tekenen van zyn doodt zien, vereenigen wy met hem in deezen staat; wy stellen hem Godt voor als ons eenigste Slachtoffer, en onze eenige Verzoener door zyn Bloedt, betuigende dat wy niets voor Godt op te offeren hebben, dan Jesus Christus en de oneindige verdienste van zyne doodt. Wy eigenen alle onze Gebeden door deeze Goddelyke Offerhande, Jesus Christus vertoonende, aan Godt toe, en wy leeren ons teffens voor de Goddelyke Majesteit in en door hem als levendige Hostiën te vertoonen. Zodanig is der Christenen Offerhande, oneindig verschillende van die onder de Wet geoeffent wierd: een Geestelyke Offerhande, het Nieuw Verbondt waardig, alwaar het tegenwoordige Slachtoffer niet dan door den geloove beschouwt word; alwaar het zwaardt het woordt is die het lichaam en bloedt verborgenerwyze scheid; alwaar dit bloedt bygevolg niet dan in 't verborgen vergoten word, en alwaar de doodt niet dan door verbeelding tusschen komt; een zeer waarachtige Offerhande nochtans, overzulks 'er Jesus Christus waarlyk in begreepen word en voor Godt onder het Afbeeldzel van zyne doodt word vertoont: maar een Offerhande van gedachtenisse, die zeer verre van ons te ontbinden, gelyk men ons van de Offerhande van 't Kruis voorwerpt, ons 'er door alle zyne omstandigheden aanhecht, nademaal hy 'er zich niet alleen t'eenemaal aan gedraagt: maar dat hy waarlyk niet is en niet bestaat dan door deeze overeenkomst, en dat men 'er al zyne kracht van geniet. Dit is de uitdrukkelyke leer der Katholyke Kerke in het Trentynsche ConcilieGa naar voetnoot(b) 't welk leert dat deeze Offerhande niet ingestelt is, dan om deeze te verbeelden die eenmaal aan 't Kruis heeft voldaan; om 'er de gedachtenis tot het einde der eeuwen van bestant te doen zyn; en om 'er ons de Heilzaame kracht van door de vergeeving der zonden die wy dagelyks begaan, toe te eigenen. 't Zy dan verre te gelooven dat 'er iet aan de Offerhande van 't Kruis ontbreekt; de Kerk, in tegendeel, gelooft het zoo volmaakt en volkomen onwrikbaar, dat alles wat 'er vervolgens gedaan word niet alleen is ingestelt dan om 'er de gedachtenis van te vieren, en 'er zich de kracht van toe te eigenen. Daar door erkent deeze zelfde Kerk, dat al de verdienste van de verlossing des menschelyken geslachts aan de Doodt van den Zoone Godts verbonden is: en dat men 't door alles 't geen vertoont is geweest, begreepen hebbe, wanneer wy tot Godt in de bediening der Goddelyke verborgenheden zeggen: wy vertoonen u deeze Geheiligde Hostie, dat wy door deeze gedaane Offerhande niet meenen moeten, een nieuwe voldoening van de waarde onzer Zaligheit voor Godt te vertoonen: maar daarby de verdiensten van Jesus Christus tegenwoordigheit, en de oneindige waarde die hy eenmaal voor ons aan 't Kruis heeft betaalt. XI. Jesus Christus wezentlyk inGa naar margenoot+ 't SakramentGa naar voetnoot(c) tegenwoordig zynde, zyn de Genade en Zegening aan de zichtbaare gedaantens niet verbonden: maar aan de eigen zelfstandigheit van zyn vleesch 't welk levende en levendigmaakende is, vermits de Goddelykheit met hem vereenigt zy. Overzulks alle die de wezentlykheit gelooven, geen zwaarigheit hebben | |
[pagina 219]
| |
moeten, niet dan onder een gedaante te Communiceren, nademaal zy ontfangen alles 't welk in dit Sakrament wezentlyk is, met een zoo veel te zeekerder volkomenheit, als de afzondering van 't Lichaam en 't Bloedt niet wezentlyk zynde, gelyk als gezegt is, men volkomen en zonder vaneenscheiding deeze ontfangt, die alleen machtig is ons te verzaadigen. Dit nu is de stevige grondt, waarop de Kerk het voorschrift van 't Avondmaal verklaarende, heeft verklaart, dat men de Heiligmaking ontfangen kan, als dit Sakrament word toegereikt onder een eenige gedaante; en indien zy de Gelovigen aan deeze eenige gedaante bepaalt, is 't niet om 't andere te verachten, nademaalze dit in tegendeel doet, om de oneerbiedenis te beletten die de verwarring en verwaarloozing des Volks in de laatste tyden heeft veroorzaakt, aan zich behoudende de herstelling van de Communie onder de twee gedaantens, volgens het geen nuttelyker voor den vrede en eenigheit wezen zoude. Ga naar margenoot+ XII. Jesus Christus zyne Kerke op de verkondiging van Godts woordt gegrondt hebbende,Ga naar voetnoot(a) is het ongeschreeven woordt de eerste regel van 't Christendom geweest; en wanneer 'er het Nieuwe Testament wierd bygevoegt, heeft dit woordt nochtans zyn gezag niet verlooren: 't welk veroorzaakt dat wy met een evengelyke eerbiedt ontfangen alles 't geen door de Apostelen 't zy door geschrift, 't zy met een levendige stemme is geleert,Ga naar voetnoot(b) nadat dit de Apostel Paulus uitdrukkelyk heeft verklaart. En het zekerste merkteken dat een Leer van de Apostelen komt, is, dat wanneer die door alle de Christelyke Kerken word omhelst, zonder dat men 'er den aanvang kan van aantoonen. Wy konnen dan van ons niet weeren, alles 't geen zodanig word vast gestelt, met een onderwerping die men aan 't Goddelyk gezag schuldig is, aan te neemen. Ga naar margenoot+ XIII De Kerk van GodtGa naar voetnoot(c) ingestelt zynde, om bewaarderesse der H: Schrift en van de Overleveringen te zyn, zoo ontfangen wy uit haare handt de Regelmatige Schriften. Deeze Schriftuur onafscheidelyk verbonden zynde, gelyk wy mede aan het Heilig gezag der Kerke, door middel van de Schrifturen zyn, die wy van haare handt ontfangen, zoo verstaan wy mede van haar uit de Overlevering, en door middel van de Overlevering de waare zin der H: Schrift. Derhalven is 't dat de Kerk belydt dat ze niets uit zich zelven zegt, noch datze niets nieuws in de Leere uitvind: zy volgt en verklaart de Goddelyke Openbaring door het inwendig bestier van den H: Geest die haar voor Leermeester gegeeven is. Dat zich de H: Geest door haar verklaart, blykt in 't geschil 't welk zich over het onderwerp der Plechtigheden van de Wet, ten tyde zelfs van de Apostelen opdeed; en hunne handelingen hebben in alle de volgende eeuwen, door de wyze hoedanig deeze eerste opstaakeling beslecht wierd, doen zien, met welk een gezag alle de anderen moesten een einde neemen. Zoodat wanneer 'er geschillen waren die de Gelovigen zouden verdeelt hebben, de Kerk met haar gezag tusschenbeiden quam; en haare Leeraars vergaderende, zeiden naar het voorbeeldt der Apodelen,Ga naar voetnoot(d) Het heeft den Heiligen Geest en ons goed gedacht. En wanneer ze zal gesproken hebben, zal men aan haare kinderen leeren, dat ze de Artykelen die door deeze Vergadering besloten zyn, niet weder moeten onderzoeken: maar datze haare besluiten onderdaniglyk moeten aanneemen. Men volge hier in het voorbeeldt van Paulus en Silas na, die den gelovigen dit eerste besluit der Apostelen voordroegen, en die, 't zy verre van hun een nieuw onderzoek van 't geen men besloten had, te gedoogen, en door de steden gingen, hun leerende op de Instellingen der Apostelen acht te geeven. Dus is 't dat de kinderen Godts zich volgens 't besluit der Kerke quyten, gelovende door haaren mondt het Orakel van den Heiligen Geest te hebben verstaan, en 't is overzulks, dat na de woorden in 't Geloofs-Artykel vervat, Ik geloof in den Heiligen Geest, wy aanstonds daar op volgen laaten, de Heilige Katholyke Kerke: waar door wy ons verplichten een onfeilbaare en eeuwige waarheit in de algemeene Kerke te erkennen, nademaal deeze zelfde Kerk, die wy gelooven nooit ophouden zal de Kerk te zyn, indienze de waarheit van Godt geopenbaart, blyft aankleeven. Overzulks deezen die duchten dat ze van haaren plicht afwykt om verzierselen in te voeren, geen Geloof in deezen hebben, waar door ze word bestiert. Dit Oppergezag der Kerke is zoo noodzakelyk om de verschillen te maatigen die over de stoffe des Geloofs en over den zin der Schriftuur ontstaan, dat zelfs de Protestanten, na het als een onverdraaglyke dwinglandy te hebben uitgekreeten, die eindelyk genoodzaakt zyn geweest, onder hun in te voeren. | |
[pagina 220]
| |
Wanneer zy, die men OnafhankelykenGa naar voetnoot(a) noemt, opentlyk verklaaren dat ieder gelovige het licht van zyn gewisse volgen moet; zonder zyn oordeel aan 't gezag van eenig lichaam of van eenige Kerkelyke Vergadering te onderwerwen, en dat zy op deezen grondt weigeren zich de Synoden onderworpen te zyn, zoo veroordeelden men in dit van Charenton, in den Jaare 1644. gehouden, deeze Leer, om de zelfde reden, en van wegen de zelfde zwaarigheden die ons de zelve verwerpen deed. Dit Synode merkt daarop aan, dat de dwaling der Onafhankelyken bestaat, dat zy leeren, dat ieder Kerk zich volgens haare eigen Wetten bestieren moet, en zonder verplichting het gezag der Instellingen en Synoden voor hun leerregel en gedrag te erkennen. En vervolgens besluit dit zelve Synode, dat deeze Sekte niet min aan den Staat dan aan de Kerke nadeelig is; dat ze alle de middelen wegneemt om 'er in te voorzien; en dat indien dit standgreep, zy zich zoo veele GodtsdienstenGa naar voetnoot(b) konden opwerpen als 'er Kerspels of byzondere Vergaderingen waren. Deeze laatste woorden geeven te kennen, dat het voornamentlyk in Stoffe van 't Geloof is, dat dit Synode de afhankelykheit heeft willen vast stellen; naardien de grootste ongelegenheit, waarin te duchten was dat de gelovigen door de onafhankelykheit vallen mogten, is, dat men zich zoo veele Godtsdiensten als Kerspels zoude konnen oprechten. Het vereischt dan noodwendig, dat volgens de Leer van dit Synode, ieder Kerk, en met krachtiger reden ieder byzonder afhangt, in 't geen het Geloofbetreft, van een Oppergezag, 't welk in eenig lichaam bestaat, onder welk gezag alle Gelovigen hun oordeel moeten onderwerpen. Want de Onafhankelyken weigeren niet het Woordt Godts onderworpen te zyn voor zoo veel zy 't gelooven te moeten verstaan; noch de besluiten der Synoden te omhelzen, wanneer zy het, na voorgaande onderzoek, oorbaar vinden: Maar 't geen zy weigeren te doen, is hun oordeel aan eenige Vergadering te onderwerpen. XIV.Ga naar voetnoot(c) De Zoone Godts willende datGa naar margenoot+ zyne Kerk eenig was, en op de eenigheit bestendig gebouwt, heeft de Opperhoofdigheit van St. Pieter opgerecht en ingestelt, om die te onderhouden en bekrachtigen. Hierom is 't dat wy deeze Opperhoofdigheit in den Opvolger van den Prins der Apostelen erkennen, aan wien men om deeze reden de onderwerping en de gehoorzaamheit schuldig is, die de Heilige Conciliën en Pausen altoos aan alle de Geloovigen hebben geleert. Op deezen spil draait de Leer der Christenen onder den naam van Katholyken bekeert, en die door de Protestanten, Roomschen worden bygenoemt. Zy schynt hier eenvoudig, en ontzwachtelt van al haare zwaarigheden die licht om te begrypen zyn. Alle die de zelve belyden, gelooven deeze Leer waarlyk met het lichaam der Kerke vereenigt te wezen. 't Staat dan aan den Geloovige zich zonder onderzoek te onderwerpen; de redeneering die altoos onderzoeken wil, 't geen het voorwerp van 't Geloof der geloovigen uitmaakt, is een gevaarlyke klip. De in twyffelstaande Christen moet met het Priesterschap raadpleegen, en de Verklaringen van de zelven moeten met de besluiten van den Grooten Herder der Kerke overeenkomen. Een onderdanig Schaap vervoegt zich dus vreedzaamlyk onder den Herders Staf.Ga naar margenoot+ Deeze Groote Herder der Kerke is de Paus van wien de Onfeilbaarheit der Leere afhangt, de Besluiten, volgens eenigen, vrywaart, en den geenen de eeuwige Zaligheit verzeekert die hem gewillig aankleeven. De Gallikaansche Kerk verwerpt deeze Onfeilbaarheit, en stelt het Concilie boven den Paus. Moet men dan niet natuurlykerwyze gelooven, dat het lichaam der Kerke volstrektelyk in 't stuk van de Leere besluiten maaken kan? Dat de Paus het Hoofdt van dit lichaam zy, en dat het aan hem staat, met haar een t'samenstelsel, 't welk een volkomen Leerstuk is, te maaken? Laat het zoo zyn: men zou zich alsdan zonder moeiten konnen dits maaken, dat de besluitenGa naar voetnoot(d) van deeze doorluchtige Vergadering met | |
[pagina 221]
| |
Jesus Christus Euangeli overeenkomt: maar dat de Paus alleen als machthebbende besluit, dit is 't welk de Kerk hem niet toestaan kan, dan voor zoo veel zyne besluiten,Ga naar voetnoot(a) met het geen Jesus Christus ons leert, overeenkomen. Wanneer echter de Paus van den waaren zin der Schriftuure afwykt, is 't onmogelyk hem als Stedehouder van Jesus Christus aan te merken. De Kerk bezit dan het recht hem het gezag te ontweldigen, 't welk zy hem van wegen den Zaligmaker der Waereldt heeft aanvertrouwt. 't Staat overzulks niet meer aan den Paus dat men hem alsdan gehoorzaamen moet; en 't staat aan denGa naar voetnoot(b) Stoel van St. Pieter dat de Gelovige zich onderwerpen moet, tot dat die door een gewettigden Paus bezeten zy. |
|