Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 207]
| |
Historische verhandeling over den christelyken godtsdienst
| |
[pagina 208]
| |
dienst. Zy bestaat in geen ydele beschouwing der Wysgeerte, noch in geduurige gebaarmaking: maar in een bestendige oeffening, die van wegen de menschen geene vergelding verwacht, en niet zoekt noch begeert den geenen verwonderlyk te doen schynen, wier glans hen in de oogen schittert. Deeze oeffening op de bevelen Godts gegrond, volgt het gedrag door den Insteller gehouden, terwyl hy hier op Aarde was. Indien den geenen die in Jesus Christus niet gelooven, met naaukeurige opmerking zyne Wetten, met deeze van den grootsten Wetgeever der Oudheit, en zyn leven met dat van de uitmuntenste Philosofen wilden vergelyken, gelooven wy dat ze hem geenzins als een vermaarden Verleider zouden aanzien, maar ten minsten als een Goddelyk Mensch en als een die alles door bovennatuurlyke krachten heeft uitgewerkt: Doch wy zyn verzeekert, dat deeze Vyanden van den Christelyken Godtsdienst, onder den naam van Vrygeesten of Libertynen bekent, en zich vereert achten dus genoemt te worden, met den zelven geest aangemoedigt zyn, als deezen die een regeerloozen Staat zouden willen oprechten en de regeeringswetten omkeeren. Deeze die geene Mogentheit willen erkennen, en zoo wel goede als ondeugende Vorsten gelyk Tirannen handelen. Zy zouden met Lycurgus of Solon niet beeter dan met Jesus Christus en Moses omgaan, indien de Wetten van deeze Heidensche Wetgevers alzoo ontzachelyk scheenen als die der Grondleggeren van 't Joden- en Christendom. Ga naar margenoot+ De Christelyke GodtsdienstGa naar voetnoot(a) bestaat door oeffening in de naaukeurigste en volmaaktste opvolging die mogelyk zy, om de oneindige volmaaktheden van 't Opperwezen te begrypen. Uit deeze bronaâr is 't, dat de waare Deugdt moet voortspruiten, het vermogen dat ze over de hartstogten heeft, en de voldoening die men vind van met al zyn vermogen de Wetten die Godt in de Waereldt heeft ingestelt, te verdeedigen, voor zoo veel de quaaddoenders die trachten omver te werpen, en door hunne ongeregeldheden de paalen van goedt en quaadt ondereen verwarren. Wy gelooven, en niet zonder reden, dat Godt behaagen schept te zien, dat men hem zoo veel mogelyk zy, in zyne volmaaktheden opvolgt, en dat men zyne Wetten in acht neemt. Dit beginzel leid ons natuurlykerwyze tot de straffe en vergelding: en vermits het een en 't ander niet dan onvolmaaktelyk in deeze Waereldt word uitgedeelt, nademaal de menschen zelf dikmaals de deugdt te leur stellen, terwyl ze het misdryf vergeldinge doen; dies moet men zynen toevlucht tot de oordeelen van 't Goddelyk Wezen neemen. De reden alleen doet ons begrypen, dat alles, 't welk de oneindige volmaaktheden van 't Opperwezen wederstreeft; alles 't geen de Wetten van Goddelyke Gerechtigheit tracht omver te werpen: verdient naar evenmatigheit van de misdaadt, gestraft te worden, indien de reden door driften en een quaadt voorbeeldt niet bedorven zy. Hier uit onstaat, dat het natuurlyke niet meer voldoet, en 't word vereischt dit door een openbaring te vervullen, die ons leert, dat de Vroomen zullen vergelding genieten, geëvenmatigt met de uitneementheit van de deugdt, en de Godtloozen de straffe die de verfoeielykheit hunner misdaadt vereischt. Wy vinden deeze openbaring in den Christelyken Godtsdienst. Zyn beginzel en oorsprong; het leven van den Insteller; de zwakheit en 't onvermogen der geenen die de zelve hebben door middelen voortgeplant, schoon zy die niet magtig waren uit te vinden; de getuigenissen die haare Vyanden zelfs bekrachtigt hebben: dit alles overtuigt ons. De Zedekunde schryft niets voor, 't welk niet met de Goddelyke volmaaktheden overeenkomstig zy, en niet strekt dan tot welwezen van den mensch; haare Voorschriften met de DenkbeeldenGa naar margenoot+ van den onbesmetten natuurlyken Godtsdienst komen overeen, en haare Wetten hebben geen ander oogmerk dan de behoudenis des menschelyken geslachts. Om de menschen in te neemen, gebruikt zy niet dan beweegredenen, waardig voor de Wysheit Godts. Waar is 't, dat deeze Zedekunde van eenige ongemeene Leerregels verzelt gaat, die het natuurlyk licht niet beseffen: maar om te trachten dit te begrypen, dat het ons ten minsten gedoogt zy met onze zwakke redeneering te naaderen, en op deeze eerste eenvoudigheit acht te geeven, die het gewicht van 't geschil der zaake zoude vrywaaren, waar onder het vervolgens gezucht heeft. Indien 'er met deeze voorzorge zich noch zwaarigheden op doen, zyn wy onkundig waarom die niet opgelost worden: verwachtende dat een ernstig onderzoek in 't betoogen, genoeg zy, dat de merktenen van 't Christendom volmaaktelyk met de eigenschappen van de Goddelyke | |
[pagina 209]
| |
Majesteit overeenkomen; dat zyne Zedekunde aan de menschelyke Hartstochten nooit afstant doet; dat ze niet dan de gemeenzaamheit en 't welzyn van den mensch ten doelwit heeft; dat 'er geen diergelyk voorbeeldt met dit van Jesus Christus en zyne Apostelen is, en dat niemandt der geenen die de Christelyke Godtsdienst bestryden, niets des aangaande hebben uitgevonden, zoo wel wat de oeffening als de beschouwing aangaat die ongemeen minwaardig voor 't Christendom is. |
|