Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXVII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 186]
| |
maar alleen door lange; en dat men alsdan de letter verdubbelt die na de korte lettergreep volgt; dat men om deeze reden een punt Dagech genoemt, getekent vind: of indien 'er een Sceva volgt, dat men op het punt van deeze Sceva niet rust. Zie hier, by voorbeeldt, hoe men 't woordt Dibber met een dubbele B uitspreekt, vermits 'er een korte Vokaal onder de D staat, die bygevolg de andere letter naar zich trekt, om op geen korte Vokaal te rusten. Eveneens is 't met de Sceva na een korte lettergreep; en om deeze reden is 't dat de Taalkundigen zeggen, dat men ze alsdan niet uitspreekt: maar alleen na de lange Vokaal. Doch, om ons met al deeze letterziftery der Taalkunde niet op te houden, 't welk niet doet dan het geheugen te belasten en het vernuft te bezwaaren: zoo is 't nochtans genoech dat men weete, dat de uitspraak altoos op een lange Vokaal en nooit op een korte rust. Wat de Naamwoorden aangaat, 't zy die zelfstandig of byvoeglyk zyn, deeze vallen in de Hebreeusche Taal niet moeielyk te begrypen: maar met de Werkwoorden is 't geheel anders gelegen, waarvan zeer veele tydvoegingen ingebruik zyn. In den eersten aanvang is 't genoeg dat men die maar ter loops leere: overzulks, wanneer men tot de ontvouwing van eenig Boek van den Bybel overgaat, men de tydvoegingen alsdan kan opzoeken. Door welk middel men dan in 't korte en zonder eenige moeiten de zelve leert; en wat meer is, men vordert in dien zelven tydt aanmerkelyk in deeze Taalkennis. Ongelooflyk is 't hoe veel men vordert in een taal door ontvouwing van eenige Schryvers, zoodraa men de minste schets der Taalkunde begrypt, en byna wanneer men die slechts leezen kan. Waar toe dient het, by voorbeeldt, dat men een gansch Boek der Taalkunde leeze, en vervolgens naaukeurig de geslachten, woordbuigingen en andere diergelyke zaaken leer? gelyk men in de Latynsche Schoolen gewoon is, alwaar men eenige Jaaren doorbrengt, zonder dikmaal te weeten 't geen tot de ontvouwing der Schryveren word vereischt: zou men niet beter doen de Jeugdt in de algemeene regels van de Taalkunde by verkorting te onderwyzen, en vervolgens tot het ontvouwen der Schryveren overleiden? Zy zouden in den zelven tydt de regels en 't gebruik deezer regelen konnen leeren; 't welk hun ervaarener maken zoude, dan alleen hen 't onderwys in de taalregels in te scherpen zonder zich in 't gebruik te doen oeffenen. Want eindelyk is men 'er na veel tydt verlies verplicht toe te komen, en men onthoud niets van alle deeze taalregels dan 't geen men zich in 't verklaaren der Schryveren toepasselyk maakt. Die geen die zich dan op de oeffening der Hebreeusche Taale toeleggen wil, zal wel doen onze voorgestelde wyze op te volgen, en dat hy zich ontlaste zoo veel mogelyk is, de Hebreeusche Boeken hunner Taalkunde te leezen, die het meerendeel met byna oneindige taalregels zyn bevracht. Beter is 't dat zy die leezen, wanneerze wat meer in de kennisse deezer Taale gevordert zyn. Want als dan zullen alle deeze regels hun verstaanbaarder voorkomen: maar in den beginne moet men deeze grondtregel altoos voor oogen houden: Vsus multus, praeceptiones paucae; dat is: veel oeffening en weinig regels. Om te lichter dit gebruik door de lezing machtig te worden, zal men onverschillig alle Boeken konnen leezen; maar best is 't te beginnen door de Bybelsche Historiboeken, vermits die lichter dan de andere zyn te verstaan; en zelfs is 'er noch eenige keur over deeze Historiboeken te doen. Moses is 't die onder de Hebreeuwen hetGa naar margenoot+ zuiverste geschreeven heeft, voornamentlyk in Genesis; en 't geen den Leeroeffenaar veel dienst doen kan in 't Hebreeusch te leeren, is dat hy in de eerste Hoofdtstukken van Genesis dikwerf de zelfde woorden en uitdrukzelen herhaalt vind, en door dit middel onthoud men ze zonder eenige moeiten. Alhoewel 'er in deeze eerste Hoofdtstukken van Genesis veele woorden zyn die herhaalt worden, nochtans vind men 'er genoeg onderscheidene woorden uitgedrukt. Men zal zich dan vervolgens in korten tydt grootelyks in de Hebreeusche Taal gevordert zien, vooral wat de Bybelsche Historiboeken aanbelangt, vermits 'er de styl van eenvoudig is. Maar met de andere Boeken is 't zodanig niet gelegen, die van een afgebroken en verbeeldelyken styl zyn: daarom zal 't wel en gevoeglyk zyn, dat men 'er mede eenige orde in de lezing houde. Wy meenen dat men niet beter doen kan dan de Psalmen voor de Ecclesiastes, de Spreuken- en 't Hoogliedt Salomons te leezen. Deeze drie laatste Boeken zyn in een zeer gedrongen styl geschreeven, en men kan ze niet wel verstaan, wanneer men 'er niet iet byvoegt. En vermits de Psalmen eeniger maaten de middelweg tusschen de Historiboeken en deeze gemelde houden, zoo zal men zich allenks tot den gedrongen styl gewennen. Hier na kan men tot de Profeten overgaan, die noch- | |
[pagina 187]
| |
tans veel moeilyker te ontvouwen zyn, wegens de Stoffe die zy behelzen, als van wegen de Uitdrukselen, die daarenboven meer verbeeldelyk zyn dan al het overige van den Bybel, nademaal de Profeten onder de Jooden Redenaars waren; derhalven zy zich telkens van Afbeeldzels bedienden die den Redenaren eigen zyn: voornamentlyk Esaias, die buiten alle tegenspraak de welspreekenste der Profeten is. Eindelyk zal men ten laatsten het Boek Jobs ter handt neemen, wier uitdrukselen t'eenemaal verbeeldelyk zyn, behalven dat 'er somtydts met halve bewoording en zinspreukelyk gesproken word. Mogelyk zoude het hier wel noodig zyn geweest eenige der voornaamste Overzettingen van den Bybel aan te merken, en die het best zouden dienen konnen om de Hebreeusche Taal te leeren: maar behalven dat dit een lang onderzoek nodig heeft, zoo is 't beter een verstandig en ervaaren Meester te zoeken, die zynen Leeroeffenaar langs alle deeze wegen geleid, dan zich alleen met de Boeken te behelpen, die niet spreeken, en die men bygevolg de ontmoetende zwaarigheden niet voorstellen kan. |
|