Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXI. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 173]
| |
lingschap bestierden, en die zy overzulks Hoofden of Vorsten der ballingschappen noemden. Van deeze Hoofden word onder den naam van Patriarchen in de Keizerlyke Wetten gewag gemaakt. Zy zonden Gevolmagtigden Selihim of Apostelen genoemt, in de gansche uitgestrektheit van hun Rechtsgebiedt. Ook hadden zy hunne Priesters of Oudsten om de geschillen in zaaken van den Godtsdienst ontstaan, te beslechten. De Keizers leeden dit soort van Rechterschap onder de Jooden, en vereerden zelfs hunne Patriarchen en Bedienaars met veele Voorrechten; maar toen dit Joodsch bestier in deezer Vorsten Staaten, voor lastige gevolgen te duchten stond, vond men noodig dit t'eenemaal af te schaffen. Nochtans hebbenze nu noch op veele plaatsen eenige Hoofden of Oversten hunner burgerlyke regeering: maar zonder dat zy 't laaten blyken, noch dat ze hunne wederspannelingen mogen straffen, beducht zynde dat zulks ter kennisse der Mogentheden komen mogte, onder wien zy verplicht zyn te gehoorzaamen. Door dit middel hebben ze ten minsten een gedeelte van hunne leeroeffening behouden: maar alzoo het onmogelyk was een zoo groot getal Overleveringen te bewaren, die zy onder hun hadden, oordeelden ze dat het noodig was de zelven in geschrift te stellen, schoon zy 'er geen onderwys dan mondeling van gaven. En nademaal men hen kan tegenwerpen dat het niet wel mogelyk was, dat alle deeze Overleveringen geduurende zoo veele eeuwen waren bewaart geweest, en zelfs in een algemeene omkeering hunner Staaten, zoo neemen ze hunnen toevlucht zekere genootschappen van Wyzen of Schriftgeleerden te onderstellen, die hun ieder in zynen tydt onderwys gaven, van Moses af tot die de zelven het allereerst in geschrifte bragten. Eenige voegen 'er zelfs by, en onder anderen Rabbi Moses, dat ieder Hoofdt des Sanhedrims de byzondere afschriften deezer Overleveringen bewaarde, die hy nochtans niet dan mondeling mededeelde. Deezen die de zelven uit den mondt der Hoofden verstonden, leiden deeze leering in hun geheugen voor hun byzonder gebruik op. Ga naar margenoot+ Overzulks Rabbi Iuda, aan wien men gemeenlyk de eerste verzameling deezer Overleveringen toeëigent, niet deed dan alle de onderscheiden Gedenkschriften vergaderen die men ten zynen tyde had, en die hy naaukeurig opzocht. Deeze Rabbyn, die de Nasci of Prins van 't Sanhedrim was, leefde in de tweede Eeuw, onder de Antoninen, Roomsche Keizers: maar de Joodsche Historischryvers zyn onderling over den tydt niet eens, waarin hy deeze verzameling ten einde bragt, die algemeen van alle de Jooden wierd aangenomen, en eenpariglyk in de Schoolen van Palestina en Babilonië geleert. Deeze verzameling heeft den Jooden altoos zedert deezen tydt voor een regel, allerzaaken van den Godtsdienst gedient, en men gaf die den naam van Misnah, te weeten, Herhaaling, of veel eer uitlegging van de geschreeven Wet. De Styl is wel zuiver: maar zeer gebroken; en doordien de Hoofden der Vergaderingen voor het meerendeel verscheiden uitspraaken over de zelfde gevallen hadden bygebragt, bericht Rabbi Iuda die alle; 't welk zyn werk een duisterheit heeft bygezet: want hy tekent niet altoos het gevoelen aan 't geen men volgen moest. Eenige Jooden hebben nochtans deeze duisterheit verbeetert, tekenende met kleine omtrekken over de naamen der Joodsche Geleerden aan, welker besluitneeming de Wet gewrongen heeft; en boven dien zyn 'er drukken van de Misnajot, alwaar de uitspraak waaraan men zich gedragen moet, word aangeweezen. Het Boek Misnah genoemt, reeds gemeld, 't welk tegenwoordig de Text van den Talmud maakt, al te beknopt beschreeven zynde, en niet konnende aan alle de opstakelingen voldoen, die dagelyks over de Wet ontstonden, zoo voegen 'er de Rabbynen die Rabbi Iuda opvolgden kleine verklaringen of uitleggingen by, waarvan men eenige Tosiphetot, Byvoegzélen, om als voor vervulling te dienen, en andere den tytel van Barajerot voerden, te weeten: Vitleggingen buiten den Text. Maar deeze kleine uitleggingen waren noch niet voldoende, om alle de geschillen over de Wet ontstaan, te beslechten, zulks het noodig was veel grooter uitleggingen over de Misnah op te maaken, waar aan men beval den naam Guemara of Volmaaktheit te geeven; en dit is eigentlyk deeze Guemara die de Jooden nu de Talmud noemen. Alzo zy, gelyk we reeds hebben aangemerkt,Ga naar margenoot+ twee voornaame Schoolen hadden, waarin men de Misnah onderwees, zoo hadden ze ook twee byzondere Talmuds. De eerste was die van Jeruzalem, waarvan men de Verzamelaar achtte te zyn Rabbi Iochanan, Hoofdt of Nasci van de Palestynsche Schoole. De juiste tydt wanneer hy leefde is onbekent; want de Jooden zyn hier in onderling oneens: eenige verzekeren dat hy omtrent het eindigen van de derde eeuw zou geleeft hebben, en andere omtrent het einde van de vierde. De tweede Talmud word de Babilonische Talmud genoemt, ver- | |
[pagina 174]
| |
mits die door Rabbi Asse Hoofdt der Schoolen van dit Gewest wierd t'zamengestelt, 't welk in den aanvang, of zoo eenige meenen omtrent het midden van de zesde eeuw zou zyn geschied. Andere vervroegen dit echter een eeuw, en meenen dat die omtrent den aanvang van de vyfde byeengestelt wierd. Hoe het ook met deeze verschillende meeningen der Joodsche Historischryvers zy, die het beginzel der t'zamenstelling van den Talmud uit verscheiden hervattingen stellen; nochtans komenze onderling overeen dat de Babilonische Talmud, ten minsten hondert jaaren laater byeen is gestelt dan dit van Jeruzalem. Daarenboven, wanneer zy van den Talmud spreeken, verstaan zy gemeenlyk die van Babilonië, die veel meer dan de Jeruzalemsche Talmud is uitgebreid, van welke laatste zy zich zelden bedienen, nademaal die te duister en gedrongen van styl is. Ga naar margenoot+ De Guemara of Babilonische Talmud, die den Jooden tot een regel in alle hunne plechtigheden dient, 'tzy burgerlyke of strafwaardige, is in de Chaldeeusche taale van dien tydt geschreeven, en zwaar te verstaan, naardien hy van de zuiverheit van 't aloud Chaldeeusch afwykt, gelyk men die taal weleer in Babilonië sprak. Behalven deeze verbasterde taal is deeze Talmud opgevuld van eindelooze onnutte geschillen en Historiën, of veeleer kortswylige vertellingen, waar aan de eenvoudige echter geloof geeven. Maar hoe weinig oordeel men ook hebben mogt, zoo is 't genoeg te zien dat het leenspreuken zyn, uitgevonden door mannen van weinig geest en oordeel, en niet dienen konnen dan om de Jooden bespottelyk te maaken. Ook vind men in deezen Talmud openbaare valschheden, voornamentlyk die aan de Historiën en Tyrekening verknocht zyn: maar Jooden van een weinig oordeel, slaan 'er geen geloof aan, zonder die te vooren hebben onderzocht. Echter zoude het een misdaadt zyn en een soort van Geloofs-verzaaking, hunne besluitneemingen of uitlegginge der Wet van de handt te wyzen, waar voor zy zoo veele achting hebben, als of ze onmiddelyk uit den mondt van Moses voortvloeiden. Halacah le Mosce mi Sinaï, zeggenze, 't is een Overlevering die Godt aan Moses op den Berg Sinaï heeft gegeeven: en onder deezen schynbaaren naam van Overleveringen hebben ze de droomeryen hunner Schriftgeleerden omhelft, als of die hun van Godt zelf waren geopenbaart. 't Is hen ook niet geoorloft die te onderzoeken, of men zoude hen als tot de kettery der Caraïten vervallen te zyn, aanzien. Indien men hun de reden van alle deeze uitleggingen hunner Voorvaderen vraagt, die zoo zeer schynen van den Text der Wet af te wyken: geevenze geen ander antwoordt, als: Ameru Hacamenu; onze Wyzen of Geleerden hebben 't geezegt. |
|