Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 154]
| |
ses Maimonides na,Ga naar voetnoot(a) die deeze Artykels in orde heeft gestelt, waar van het eerste Lidt de wezentlykheit Godts behelst; het tweede, zyne eenigheit; het derde, zyne geestelykheit en afgezondertheit vaar alles 't geen men van een lichaamelykheit verbeelden kan; het vierde, heeft opzicht op zyne eeuwigheit, die niet dan met zich zelven kan overeenkomen; het vyfde, de dienst van aanbidding die men aan niemandt dan aan hem schuldig is; het zesde, behoort tot de Profecy, te weeten, dat 'er Profeten onder de Hebreeuwen zyn geweest, en dat 'er onder hen noch konnen zyn; het zevende behelst in 't byzonder de Profecy van Moses, die in hem zonderling is gehuisvest geweest en verre boven 't bereik der Profecy aan andere Profeten medegedeelt; het agste beslecht dat de Wet niet van Moses afkomstig is: maar dat Godt hem die t'eenemaal heeft ingegeeven, als ook de verklaring van de zelve Wet; het negende, dat deeze Wet onveranderlyk is, dat men 'er niets byvoegen noch afneemen kan; het tiende vestigt de voorzienigheit Godts, en de zorg die hy voor zyne schepselen draagt; het elfde leert, dat Godt den geenen vergelden zal, die zyne bevelen der Wet in acht neemt, en dat hy dien vervolgen zal die zyne geboden schenden; het twaalfde, dat 'er een Messias komen zal, en schoon hy met zyne komst vertoeft, dat men echter aan de zelve niet twyffelen moet, noch zich een bepaalde tydt voorschryven, waar in hy komen moet; en eindelyk behelst het dertiende, de opstanding der doopen. Deeze dertien Artykelen waar op de Godtsdienst der Jooden is gegrondt, scheiden hun van alle anderen volkeren, als eigenende zich toe de alleen vertrouwelingen Godts en zyne waare kinderen te zyn, aan wien de erffenisse belooft is; en zy zien die geenen aan, die deze Artykelen ontkennen, als verfoeyelyke menschen, en die de doodt verdienen. 't Is derhalven, dat de Jooden zeer te duchten zouden zyn, indien zy de heerschappy in handen hadden; want schoon zy uitwendig betuigen, dat de Christenen onder den naam van verfoeyelyke menschen niet mogen begreepen worden, vermits zy de eenigheit van Godt zoo wel als de Jooden gelooven; echter laaten ze niet na de Christenen in den zelven rang met de Afgodendienaars te stellen, wegens de verborgenheit van de Drieëenigheit, hen aanziende als of zy waarlyk de Goddelykheit vermeerderden in het vermenigvuldigen der Persoonen. Alhoewel de Jooden gemeenlyk het gevoelenGa naar margenoot+ van Rabbi Moses aankleeven voornaamentlyk deeze dertien Artykelen van hunnen Godsdienst behelzende, zyn 'er nochtans eenige Geleerden onder hen, die de zelven in alle deelen niet opvolgen; alsGa naar voetnoot(b) onder anderen Rabbi Hasdai, Rabbi Joseph Albo en Don Isaak Abrabanel. Hunne twyffeling verdient alhier bygebragt te worden, naardien die tot opheldering van den Christelyken Godtsdienst dienen kan. Zy zeggen dan, eerstelyk, dat het Artykel moeyelyk genoeg te begrypen is, 't welk de dienst van een eenige Godt stelt, en teffens verbied, dat men tot geenen anderen toevlucht neemen mag, noch tot geen Middelaar of voorspraak; daar nochtans de Jooden hunne gebeden aan Engelen opofferen, als zy hen in hunnen noodt aanroepen. Ten tweeden, wat het Artykel van de onveranderlykheit der Wet aangaat, zoo schynt dit te wederstreeven, 't welk Godt zelf sedert den aanvang der waereldt heeft waargenomen, hebbende aanstonds byzondere geboden gegeeven, en het vleesch te eeten verboden. Hier uit blykt, dat men met reden niet zeggen kan, dat 'er geene Wet zyn mag dan een, die geenzins de verandering onderworpen is. Ook kan men niet zeggen, dat men 'er niets byvoegen noch afneemen mag, alhoewel het zeker is, dat 'er Salomon en anderen iets bygevoegt hebben; maar dit verbodt is alleen in 't byzonder gedaan, 't welk niets tot de Wet byvoegen noch verminderen kan in haar byzonder gezach. Ten derden, schynt het Artykel 't welk van des Messias komste meld, niet gegrondt te zyn, nademaal Rabbi Hillel van gevoelen is geweest, dat de Jooden hunnen Messias niet meer verwachten moeten, naardien hy, volgens zyne meening, ten tyde van Ezechias reeds gekomen is. Nochtans is deeze Schriftgeleerde niet min yverig voor de gemeenschap met andere Jooden geweest. Ten vierden, schynen 'er veele andere zaaken te zyn, die verdienen onder 't getal der grondregelen van der Jooden geloof gestelt te worden, gelyk een groot getal van Godts eigenschappen zyn, waarvan Rabbi Moses geen gewag heeft gemaakt ter plaatse alwaar hy van de voornaamste Artykelen van den Godtsdienst handelt; en daarenboven van de Schepping der waereldt; van 's menschen vrye wil; het Geloof, 't welk men aan de wonderwerken in de Wet | |
[pagina 155]
| |
begreepen, hebben moet; de onsteffelykheit der ziele; het gebedt; de nuttigheit van de boete, en veele andere punten die de Jooden te gelooven verplicht zyn: waar uit blykt dat zy veel meer geloofs Artykelen hebben dan Rabbi Moses heeft opgestelt. Ook heeft de zelfde Rabbyn anderen in een andere plaats aangemerkt. Men kan nochtans zeggen, dat hy alleen getracht heeft deeze aan te haalen die de voornaamste en aller gegrondste waren; en 't is byna op de zelfde wyze dat Isaak Abrabanel hem daar in verschoont heeft. Ga naar margenoot+ Voor 't overige, laat ons aanmerken hoe zich de Jooden in verscheiden tyden bedient hebben, om hunne Godtgeleertheit te verklaaren. Het meerendeel der Alouden hebben tot eenige leenspreuken en verdichtzelen toevlucht gehad, waarmede zy hunne Boeken zodanig aangevult hebben, zulks men niet min onder hen een soort van Verdichtselkunde dan onder de Heidenen bezat: en 't welk, zoo wy meenen, meer aanleiding gegeeven heeft om de Aloude Jooden in onkunde te houden, door zekere Instellingen die hun de leezing der Philozofen en van andere ongewydeGa naar margenoot+ Boeken verbood. Eenigen echter hebben onder hen niet nagelaaten zich op de Platonische Wysgeerte toe te leggen, waar van zy een t'zamenmengzel met hunne dromeryen hebben gemaakt; en waar uit een groot gedeelte hunner Kabalistische Wysheit ontsproten is. Ook moet men deeze zelfde leerwys van de Platonische Wysgeerte, veele uitdrukselen toeëigenen, die in hunne aloude leenspreukelyke Boeken te vinden zyn, en niet verre afwyken van de uitdrukselen, waarvan zich de Christenen dienen, om de verborgenheit van de Drieëenigheit te verklaaren. Ga naar margenoot+ Maar sedert de Arabiers in veele Gewesten de Wysgeerte van Aristoteles verspreid hebben, voornamentlyk de Redenkunst en Overnatuurkunde; hebben 'er eenige min schroomachtige Jooden zich aan overgegeeven, en zelfs uit het Arabisch in 't Rabbynsch-Hebreeusch de Boeken deezer Wysgeerte overgezet. Het schynt dat sedert dien tydt de Godtgeleertheit der Jooden t'eenemaal veranderde, wat de manier van verklaaren aanging, 't welk groote onlusten onder hen heeft veroorzaakt, voornamentlyk onder den geenen die zich t'eenemaal aan de leezing der aloude Boeken overgaven, en zich aan de Overleveringen hunner Voorvaderen hielden, zulks zy zich ergerden te zien dat hunne Godtgeleertheit met Overnatuurkunde wierd aangevult, en dat 'er de redenering meer plaats had dan 't gezag. Rabbi Moses, zyn Boek, Moreh Nevukim genoemt, gemeen gemaakt hebbende, werd des wegen van de andere Schriftgeleerden beschuldigt, de Godtsdienst met het invoeren der Wysgeerte verbastert te hebben, gelyk men in de brieven der voornaamste Rabbynen van deezen tydt zien kan, en zelf in deeze van Rabbi Moses geschreeven. Ondertusschen zyn de Jooden deeze soort van schranderheit allenks gewoon geworden, en hebben eindelyk smaak in 't Boek van deezen Rabbyn gevonden.
Wat de andere Artykelen van 't geloofGa naar margenoot+ der Jooden aangaat, zeker is 't dat zy mede de Engelen erkenden, waarvan zy meenen de naamen en hunne bedieninge te weeten, waar toe zy gebruikt worden. Deeze naamen zyn echter voor 't meerendeel door hunne Kabalistische Godtgeleerden uitgevonden, die zy hen gegeeven hebben naar de verscheiden uitwerkselen die men hun toeëigent. Overzulks moet men 't geen van hun Geloof ten opzicht der Engelen is, onderscheiden van 't geen zy niet geloovenGa naar voetnoot(a) Zy gelooven dat de geringer zaakelykheden de Oppermogentheden onderworpen zyn, en dat 'er, by voorbeeldt, geen Koningryk is 't welk niet van eenigen Engel afhangt, behoudens nochtans dat der Hebreeuwen 't welk onmiddelyk van Godt afhangt, zonder dat 'er eenigen Middelaar noodig zy. 't Is in deezen zin dat men het vyfde Artykel van hun geloof verklaart, en op die wyze als door Rabbi Moses word bygebragt, alwaar men zegt, dat men geenen anderen aanbidden noch dienen moet, dan alleen Godt, waar in geen Middelaar noch Voorspraak plaats mag hebben.
Men moet niet altoos naar de letter opneemenGa naar margenoot+ 't geen de Joodsche Geleerden in hunne Schriften van de Engelen verhaalen; want het zyn veeltyds niet dan leenspreuken en Geestelyke zinspelingen, uitgevonden tot vermaak, door mannen die zich verlustigen om de lichtgelovigheit des eenvoudigen volks om te leiden: behalven datze somtyds deeze schynbaare naamen invoeren om eenige zwaarigheit te ontknoopen, gelyk de Dichters zich eertyds van den naam hunner Goden in diergelyke voorvallen bedienden. De zelfde Schriftgeleerden zyn 't die de kunst van hunne Cabbala hebben uitgevonden, 't welk een verdichte wetenschap is zonder eenigen grondt: want de Jooden die 'er zich toe overgeeven, zyn voor 't meerendeel inbeeldelyke Wyzen, zo sterk met hunne gezichtdryvery ingenomen, dat ze gelooven | |
[pagina 156]
| |
wonderwerken door middel van deeze kunst te konnen uitvoeren. Ga naar margenoot+ Zy verdeelen de Cabbala in bespiegelende en in oeffenende Cabbala; en deeze laatste is 't die dient om de gewaande wonderwerken te doen, uitspreekende zekere naamen van Godt en van Engelen, of eenige verzen der Psalmen die zy naar hunne wetenschap hebben geschikt. De Poolsche Jooden en die van andere Noordere Gewesten voornamentlyk, zyn hier in zoo overgelovig, dat zoo zy iemandt onder hun vinden die ter doodt verweezen zy, hy toevlucht tot deeze werkende Cabbala neemt: maar wy zien niet dat ze hun eenigen dienst doet, indien 't niet in de Historiën word vervat, die zy van de wonderen der oeffenende Cabbala geschreevenGa naar margenoot+ hebben. Het gebeurt somtyds by ongeval voor hun, dat de Rechters, die van de ydelheit deezer wetenschap niet kundig genoeg zyn, hen als Toveraars verwyzen. Waarlyk, de droomeryen der Toverkunste, waar van wy in de Boeken van Agrippa en eenige andere hedendaagsche Grolschryvers leezen, die men gemeenlyk gelooft dat groote Toveraars zyn geweest, zyn alle uit de Joodsche Cabbala getrokken, waarby men andere verdichtselen heeft gevoegt, om het eenvoudige volk te lichter te misleiden. Ga naar margenoot+ Om het geloof der Jooden, den Engelen dienst betreffende, beter te ontvouwen, aan wien zy geenen dienst dan als aan Middelaars en Voorspraaken toëeigenen; merkt men aan dat het niet blykt alles met hunne Boeken overeen te komen: want men vind 'er gebeden in, die aan Engelen om hunnen bystand voorgedraagen worden. Josua groete een Engel; de Jooden zelfs erkennen den Engel Michaël voor hun hoofdt en Beschermengel; en zy zyn zodanig gewoon alles aan hunne Engelen toe te eigenen, voornamentlyk wanneer zy de trant van spreekwyzen der Cabbalisten Geleerden opvolgen, dat zy hen erkennen voor uitvoerders van het meerendeel hunner bedryven. Daar zyn 'er geen dan die van de Sekte der Sadduceên die de wezentlykheit der Engelen lochenen, als of alles 't geen in de Boeken Moses aangewezen word, niet dan in enkele leenspreuken bestond: maar onzen Heilandt heeft zelf deeze Sekte veroordeelt, en het gemeen geloof der Jooden, de wezentlykheit der Engelen betreffende, goed gekeurt; 't welk vervolgens door de Apostelen bevestigt is, en van de Kerke aangenomen. Ga naar margenoot+ Eindelyk gelooven de zelve Jooden ook dat 'er een Hel, een Voorburg der Helle en een Paradys is: en schoon deeze drie Artykelen van hun geloof moeielyk door de wezentlyke texten van de Wet van Moses te bewyzen zyn; echter durft ze niemandt lochenen. Zeer weinig is 'er aangelegen of hun Voorburg veeleer een bepaalde plaats zy dan een plaats der Helle, gelyk de Christenen van 't Oosten mede doen: genoeg is 't dat zy bekennen dat 'er een Paradys is, alwaar de zielen der Gelukzaligen de heerlykheit deelachtig worden, en eene Hel alwaar de zielen der verdoemden door het vuur en andere strafplegingen worden gepynigt, en dat 'er nochtans tot deeze straffen, eenige voor een tydt en andere voor altoos gedoemt zyn: maar vreemt is 't van waar het de Rabbynen haalen dat de Jooden die niet Kettersgezindt waren of die tegen zekere Hoofdtpunten van de Wet niet hadden misdaan, niet meer dan een jaar in 't Voorburg hun verblyf hadden. Dus wischte men niet alleen in dit Voorburg de geringe misdaaden uit: maar zelfs de verfoeyelykste waar voor men 'er te langer zyn verblyf neemen moest; 't welk de Jooden als een byzonder voorrecht aan hun vergunt, aanmerken, naardien zy, zeggen ze, waare kinderen Godts zyn, zoo is 't voornamentlyk dat Godt voor hun een andere Waereldt heeft bereid, waarbuiten zy alle andere volkeren sluiten, ten minsten als zy in de eenigheit Godts niet gelooven, en in eenige andere grond-artykelen in hunne Boeken vervat; want men moet zich niet inbeelden dat de Jooden volstrekt alle andere volkeren verdoemen, om datze hunne Wet niet aanneemen. Deeze eenigheit van Godtsdienst over den ganschen Aardbodem word, volgens hun gevoelen, verschooven tot de komste van den Messias, waar in zy t'eenemaal (doch in een anderen zin) met ons Christenen overeenkomen. Het zoude hier onnodig zyn byzondereGa naar margenoot+ aanmerkingen te maaken op de overeenkomst die tusschen 't geloof der Jooden en dat der Christenen gevonden word in het meerendeel der Artykelen waarvan wy gesproken hebben; want geen twyffel is 'er aan dat het Christendom zyn Oorsprong van den Godtsdienst der Jooden hebben zoude, die 'er als het beginzel en den grondtslag van is: en om volgens de uitdrukking van den Oudvader Augustyn te spreeken, zoo is 't niet dan een zelfde Godtsdienst in zyne bestaanlykheit. Onzen Heilandt, verzekert ons, dat hy niet gekomen is om den Joodschen Godtsdienst te verdelgen: maar om die tot een volmaakter stant te brengen; en 't geen onze aanmerking verdient, is, dat hy niets heeft nagelaaten, om door geschrifte zyne nieuwe Wet in te voeren, die niet dan voor de grootste volmaaktheit van de aloude die- | |
[pagina 157]
| |
nen moest. De verstandigste Jooden zelfs komen hier in met ons overeen, dat de Messias aan de Wet van Moses een nieuwe volmaaktheit byzetten moet. |
|