Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 151]
| |
Derde historische verhandeling Over de godtsdienst-pligten En gewoontens der jooden;
| |
[pagina 152]
| |
der onderzoekt, niet alleen, door dien de Profeten en onzen Heilandt veele hunner overleveringen gedoemt hebben: maar, nademaal hunne Schriftgeleerden onderling aangaande de waare opvolgingen niet overeenkomen, die deeze overleeveringen hebben bewaart, en waarvan men verscheiden Registers vind, door onderscheiden Schryveren opgestelt. Dit alleen kan immers hun Geloof verdacht en min waardig maaken. Men kan niet ontkennen, dat men om een Godtsdienst in zyne zuiverheit te handhaven, het beginzel die de Overleveringen in 't algemeen aanneemt, niet volstrekt noodzaakelyk zy, gelyk de schryver van 'tGa naar margenoot+ Boek Cozri met veele overtuigende redenen zegt, en die klaarlyk te kennen geeft, dat verscheiden gevoelens van Wysgeeren en Kettersgezinden, den Godtsdienst aangaande, hun oorsprong van hunne onbestendige beginzelen afleiden, voor zoo veel die op geene waare Overlevering zyn gegrondt. Wat de Joodsche Overleveringen aangaat die onzen Zaligmaker verworpen heeft, zoo heeft hy geene andere bestreeden dan eenige valsche Overleveringen die de Joodsche Schriftgeleerden aan de alouden hadden gehecht; en wanneer deze alwyze Leermeester ons naar de geschreeven Wet wyst, Scrutamini Scripturas, moet men zich niet inbeelden dat hy ons tot de eenvoudige text van de Schriftuur heeft willen leiden: maar tot denzelven text door de Schriftgeleerden verklaart die Moses waren opgevolgt. Zy zyn gezetenGa naar voetnoot(a) zegt hy, van deze Schriftgeleerden spreekende, op Moses stoel, geef acht en doet het geen zy u zeggen enz. En dit overeenkomende met deeze woorden der wet. ‘Ga naar voetnoot(b) Wanneer gy eenige bezwaarnis raakende de uitlegging van de Wet zult hebben, zult gy u by den Priesteren aangeeven en by de persoonen die u voor Rechters gegeeven zyn. Indien men met nadruk de getuigenissen van 't Oude Testament inziet, waar van zich de Apostelen, om hunne Leere te wettigen, gedient hebben; men zal bevinden dat zy die niet hebben bygebragt, dan volgens den zin die toen aangenomen wierd. Irenëus, Tertulliaan en andere eerste Oudvaders der Kerke hebben tot deeze zelfde Overlevering hunnen toevlucht genomen in hunne twistredeneringen tegen de Kettersgezinden, en tot de opvolging der Bisschoppen in de voornaamste Kerken, en vooral op die van Rome, die zy erkenden door Petrus en Paulus ingestelt te zyn. Insgelyks zien wy hoe veele van hun die het Concilie van Trente bywoonden, geene zwaarigheit maakten de waare overleveringen met de H. Schrift gelyk te stellen, en als een geopenbaart woordt aan te zien.Ga naar voetnoot(c) Tonto le Tradizioni quanto le Scritture son parole di Dio e primi Principii della fede, con accidental differenza trà loro, che quelle rimanessero scritte ancora né libri, e queste solamente né cuori. Dit uitdruksel is 't eenemaal overeenkomende met dat, waar van zich de Jooden bedienen wanneer zy van hunne overleveringen spreeken; en gelyk Tertulliaan eertyds zeide, dat 'er niemandt dan de Kerk de waare H. Schrift bezat, Scriptura Sacra Ecclesiae Catholicae possessio est propria; de Jooden zeggen mede, dat niemandt dan de Synagoge die bezit, en dat de andere volkeren niet dan de letteren, maar niet den Geest bezitten. Maar om de waarheit te zeggen, het getal der Overleveringen is nu onder de Jooden zoo groot, dat Moses gansche leeftydt niet genoeg zou zyn geweest, om die van Godt op den Berg Sinaï te ontfangen, alwaar hy die, volgens hunne onderstelling, binnen den tydt van veertig dagen, dien hy op dezen Berg doorbragt, ontfing. 't Is dan geen gebrek in zich zelve van de Overlevering, als wel van de menschen die 'er bezitters van zyn geweest; en men moet hierom niet altoos geloof aan dit grondbeginzel der Jooden slaan, Halakah le MosceGa naar margenoot+ mi Sinai; 't is een besluit 't welk Moses op den Berg Sinaï ontfangen heeft, alzoo min als aan dit ander beginzel onzer Godtgeleerden, 't welk de Apostolische Overlevering is, nademaal het zeker zy, dat noch de een noch den ander onfeilbaar zyn, en dat sedert de eerste eeuwen van 't Christendom, geleerde mannen gevonden worden, die den naam van Apostolische Overlevering aan gevoelens gegeeven hebben, die hunne byzondere waren, en zelfs tegen de rechtzinnigheit aanliepen. Wanneer de Jooden bewyzen konden dat een zaak van alle tyden onder hun gelooft is geweest, en voornamentlyk sedert Moses, zou men aan de waarheit van deze Overlevering niet konnen twyffelen.Ga naar voetnoot(d) Vincentius Lirinensis heeft deze regel aan de Roomsche Kerke voorgeschreeven, waarin hy voorstelt te gelooven 't geen overal en van alle tyden van een ieder gelooft is geweest: Id teneamus quod ubique, quod semper, quod ab omnibus creditum est. Dus zouden de Vaders van het | |
[pagina 153]
| |
Trentynsche Concilie ons voor waare overleveringen trachten te doen aanneemen, als deeze die onmiddelyk door de Apostelen van onzen Heilandt aangenomen zyn,Ga naar voetnoot(a) of zelfs van de Apostelen aan wien de H. Geest hen die had geopenbaart, en vervolgens zonder krenking tot ons gekomen zyn. Voor 't overige, alhoewel de Jooden een ongemeenen yver voor de Overleveringen toonen die zy meenen van hunne Voorvaderen te bezitten, en die zy hartnekkig verdeedigen, zulks zy gelooven dat ze den geenen doodt die 'er zich tegen aankant, echter hebben ze nooit onder hunne Schryvers van een gevoelen geweest, van wien zy die ontfangen hebben: gelyk genoeg te bewyzen is, wanneer men de Boeken die daar van handelen, met elkander vergelykt; by voorbeeldt, de uitleggingen over het Boek gemaakt, 't welkGa naar voetnoot(b) Pirke Avoth of Hoofdtstukken der Oudvaderen tot een tytel heeft. Isaak Abrabanel heeft al zyn vermogen in 't werk gestelt om deeze gewaande en ongekreukte Overlevering te rechtvaerdigen: maar hy heeft het t'zamenhangzel niet konnen toonen. Men betwist Rabbi Moses, die mede over het zelve onderwerp wegens het t'zamenvoegen geschreeven heeft. Rabbi Joseph Hajon, en Rabbi David Ganz, de Schryver van den Juhasin of 't Boek der Huisgezinnen, en andere Jooden die over het zelfde geschil gehandelt hebben, zyn mede onderling niet eens: zoo dat het meerendeel om de t'zamenbinding der Schryveren van hunne Overlevering te bekrachtigen, genoodzaakt zyn hunne Geleerden veele eeuwen te doen leeven, om de afgebroken deelen te beter aan een te hechten. De Jooden hebben dit voordeel boven andere volkeren, zelfs boven de Grieken gehad, dat zy 't onbeschroomdelyk aan een ieder hebben te last gelegt. Hunne Boeken zyn, vol van versierde Historiën, en 't is verwonderenswaardig dat 'er noch Christenen gevonden worden die aan hunne verdichtzelen geloof geeven, voornamentlyk wanneer zy van hunne Overlevering spreeken. In 't algemeen komen ze echter overeen,Ga naar margenoot+ dat zedert Jozua de opvolger van Moses, tot op Rabbi Juda, toegenaamt den Heiligen, die alle de Overleveringen byeen verzamelde en het allereerst in geschrift brag; daarin vind men eerstelyk een rang van Alouden die van Josua de uitlegging van de Wet ontsingen; vervolgens komen de Profeten in orde, waar van Samuel de eerste was, en na de Profeten volgt de groote Vergadering of Synagoge die onder Esdras gehouden wierd, en mede voor een gedeelte uit Profeten bestond. Rabbi Moses de Cotsi,Ga naar voetnoot(c) een geleerde Joodt, om deeze schakel van Overlevering te voltrekken, en om teffens te toonen dat ze geduurende de Babilonische gevankenisse niet afgebroken was geweest, brengt zekere uitmuntende mannen van den geslachte van Juda en Benjamin by, die gevankelyk naar Babylon waren gevoert, en hy verzekert zelfs, dat 'er deeze mannen de beruchte Hoogeschool van Nahardea aan den Eufraat hadden opgerecht, wordende die vervolgens zoo gehandhaaft, dat 'er de Overlevering den geenen geleeraard werd, die weder met Zorobabel en Esdras van Babylon naar Jeruzalem keerden, alwaar men mede in navolging van die van Babylon een Hoogeschool oprechte, die aldaar bestant bleef, schoon alle de Jooden niet weder te Jeruzalem quamen. Eindelyk werd deeze Overlevering sedert Esdras, bewaart die het Hoofdt der Vergadering was, gemeenlyk de groote Vergadering genoemt, tot op den tydt van deezen Rabbi Juda, waar van wy gesproken hebben, die op het einde van de tweede eeuw, onder de regering van den Keizer Commodus vergaderde, of gelyk andere willen, onder Antoninus den Godtvruchtigen. Dat nu de Overlevering der Jooden geene verandering onderworpen is geweest, zonder dat men 'er bewys van geeft, zien wy niet dat men verplicht zy dit te gelooven, alzoo min als men hen in veele andere zaaken geloof geeven kan. |
|