Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
Historische verhandeling Over de hedendaagsche godtsdienst-pligten En gewoontens der jooden.
| |
[pagina 66]
| |
gevoelen zyn, Rabbanim, of Aanhangers der Geleerden. Deeze wederom haaten de Carraïm doodelyk, en willen zich geenzins met hun vereenigen noch gemeenschap hebben. Zy handelen hun als Manzerim, of Onechtelingen, vermits zy geene instellingen der Rabbynen over het Huwelyken, de Echtscheidingen en Reiniging der vrouwen, waarneemen. En deeze afkeer is zoo groot, dat schoon een Caraït wil een Rabbanist worden, de andere Jooden hem wygeren aan te neemen. | |
Tusschenrede over het gevoelen der Caraïten.Ga naar margenoot+ De tydt wanneer het Caraïsmus opgekomen zy, is bezwaarlyk genoeg naaukeurig aan te wyzen. P. Morinus, die dit geschil behandelt heeft, brengt het beginzel deezer Sekte in de agtste eeuw t'huisGa naar voetnoot*, onmiddelyk na de verbreiding van den Talmud, en meent dat dit groote werk, veel laater dan de Jooden zich inbeelden, in 't licht is gebragt. Waarlyk komt wel de geboorte van het Caraïsmus uit de verbreiding van den Talmud voort: want men ziet niet, dat de naam van Caraït voor dien tydt onder de Jooden haatelyk is geweest, gelyk die sedert wierd. In tegendeel, door 't woordt Carai verstond men toen een man volmaakt in de geleerdheit der H: Schrift. De oorsprong deezer Sekte dan komt wegens de verlichtste Jooden deezer eeuw, die zich aangekant hebben tegens veele mymeryen die men onder den uitdrukkelyken naam van Moses overleveringen deed uitventen; alwoewel de meesten voor hunne grondstelling niet dan de eerzucht hunner geleerden hadden, die hunne byzondere uitspraake wilden voor Orakelen, op den Berg Sinai uitgesproken, doen doorgaan. Alzoo nu de Jooden deeze gewaande overleveringen niet wilden aanneemen, dienden zy zich om de H: Schrift verdacht te maaken, van 't geen zy Micra noemen, waarom zy den toenaam van Carraïm kreegen; gelyk men in onze dagen van de Protestanten heeft gezien die zich EuangelischeGa naar voetnoot† noemen, overzulks zy gelooven dat men zich niet dan op het Euangeli verlaaten moet, verwerpende alle overleveringen. De Jooden die het met den Talmud houden,Ga naar margenoot+ merken hun voor Samaritanen en Saduceên aan; niet dat zy 't in waarheit waren: maar naardien zy zodanige overlevering navolgden, waar mede zy niet begeerden overeen te komen. Nochtans zyn 'er in gevolg van tydt Jooden geweest die geloofden dat een Caraït, een waarachtige Samaritaan en Saduceën was. En 't geen hen in deeze dwaling styfde, is dat zy zich niet dan zelden op de geleertheit van de Historiën en Tydrekenkunde toelyden. De Schryver deezer Verhandeling weetende dat nu de Caraïten geenzins in 't geloof der Samaritanen zyn, heeft, om deeze tegenstrydigheit te vereffenen, een nieuwe Sekte van Caraïten ingevoert, als of de eersten enkelyk Samaritanen en Saduceën waren geweest, en dat deeze nu waren van gevoelen verandert, of ten minsten dat zy 't verzacht hadden. Maar het oordeel van onzen Rabbyn is ongegrond, gelyk getoont is, en op de onkunde der Jooden gevest; want de redenen die hy om zyn gevoelen aanneemelyk te maaken, bybrengt, zyn niet in staat zich te verdeedigen. Onze Oordeelaars, die van de CaraïtenGa naar margenoot+ over 't geloof der Joodsche Boeken hebben willen spreeken, zyn in een groote dwaling gevallen; naardien de Rabbanisten, die hunne vyanden zyn, hun byna alles te last leggen. P: Morinus gedraagt zich eveneens, vermits hy een uitlegging over de Boeken Moses van een Caraït geschreeven, had. En alzoo wy dit handtschrift in handen hebben, willen wy 't geen eigentlyk dit Caraïsmus betreft, beschryven, en waarin de Caraïten met de Joodsche Rabbanisten of Geleerden verschillen, aantoonen. Wy zullen beginnen door het geloof 't geen zy van de Bybeltexten hebben: nademaal onze Schryver hen met de Samaritanen vermengt, die niets dan de Boeken Moses aanneemen; en wy vinden noch veele Geleerden die gelooven dat de Caraïten zeer veel met de andere Jooden, de Bybel Text raakende, verschillen. Ook weetenwe niet of een Dokter van de Sorbonne, en Koninglyke Hoogleeraar in de Hebreeuwsche taale, wel begreepen heeft 't geen hy onlangs over dit onderwerp, de Caraïten raakende, schreef. Hy verklaart het | |
[pagina 67]
| |
woordt van Caraïm of Caraïten dusdanig: die geenen die willen dat 'er in de Bybels niet dan Consonanten of medeklinkers, en geen Punten zyn, overzulks zy gelooven dat de punten niet dan van de overlevering zyn. En vervolgens voegt hy 'er by: dat de Caraïten ongevoeliglyk onder de Jooden den voorrang gewonnen hebben, voornamentlyk onder de Talmudisten en Allegoristen, en dat men alzoo te lichter gelooft heeft dat de Boeken van de Wet, waar in men, de punten en stippen vond, onecht waren. Naaulyks is 'er een waar woordt in de redenering van den geleerden Hoogleeraar, gelyk we in 't vervolg zien zullen. Ga naar margenoot+ De Schryver van der Caraïten uitbreiding waar van we gesproken hebben, voert de naam van Aaron, Josephs Zoon, die op 't einde van de dertiende Eeuw leefde. Hy keurt alle de Bybelboeken goet die in de Joodsche inzetting begreepen zyn, en geeft hen de naam van vier-en-twintig, gelyk de andere Jooden doen. Om die van de menschelyke overleeveringen te onderscheiden, noemt hy eenige Profetische, willende het woordt Godts met dat der menschen niet gelyk stellen. Waar over hy de Rabbinisten wraakt, die de verdichtselen van den Talmud, en de droomeryen hunner Voorvaderen willen doen paaren met de gewyde Boeken der H. Schrift. Hy toont mede dat de Caraïten, gelyk men zegt, alle soorten van overleveringen niet verwerpen: maar alleen de valsche en ongerymde, waar van hy eenige voorbeelden in den ingang van zyn werk geeft, alwaar hy de Rabbinisten bespottelyk maakt. Hy brengt de schoone verklaring by, die deze geleerden van de Slang geeven, waar van in den aanvang van Genesis gesproken word. Want de Rabbinisten en Cabbalisten zeggen: dat hy zoo groot als een kameel was; dat SamaëlGa naar voetnoot(a) hooger was, en dat Godt zelf op de kameel zat, en dat hy met hem spotte. Hy bericht mede hoe de Allegorische en Cabbalistische uitleggers deezer Geleerden dit verklaaren, die hy krachtig wederlegt, met byvoeging van deeze woorden: in deeze soort van verklaringen en andere diergelyken, gronden zy zich niet dan op het gezag hunner Vaderen. Vervolgens moeielyk geworden tegen hun die dus het Woordt Godts verdraayen, zegt hy: Ongelukkig is hy, die de onbeschaamtheit heeft van zich dus hier over uit te laaten. Om te toonen, dat zy de redelyke en welgegrondeGa naar margenoot+ overleveringen goet keuren, zoo onderscheid hy de zekere en bestendige overleveringen van deeze, die valsch en twyffelachtig zyn; en het schynt dat de merktekenen die hy aanwyst, om een overlevering te bekrachtigen, de zelfde zyn als die geenen die Vincentius Lerinus beschreeven heeft. Hy belyd niet alleen de H. Schrift aan te neemen: maar stemt daar en boven de reden en de overlevering toe, die altoos bestendig is gewest, en niet nieuwelyks uitgevonden. Hy gedraagt zich aan de Leer der Voorvaderen, voor zoo verre die niet verschillende is, en met de echte Schiften over een komt, uit geen eigenzinnigheit en onbestendigheit van 's menschen herssenen verzonnen, die de Jooden gewoon zyn goed te keuren. Volgens dit beginzel is 't, dat ze alle de Bybelschriften aanneemen gelyk de Rabbinisten doen; en 't geen noch meer verwonderenswaardig is, zy neemen ze zodanig gestipt aan, gelykze heden aangenomen worden: Want zy geen ander Exemplaar als de Massoreten hebben. Zulks, indien zy somtyds verschillend leezen, geschied dit niet dan in hoedanigheit der Oordeelkunde, waar in zy de Rabbynen Juda, Jonas, Abenesra, Kimchi, Abenmelek en andere Woord- en Taalkundige Rabbinisten navolgen. Onze Caraït, die met veel opmerking deGa naar margenoot+ letterlyke zin van den text naspeurt, brengt somtyds verscheiden leezingen by, om vervolgens de keur der voornaamste te neemen. En in dit stuk stemt hy de Rabbinistische Taalzifters toe, die het zelfde gebruik neemen. Hy geeft zich aan de minste vitteryen der Taalkunde over, om de letter in een goeden zin te brengen. Maar onnodig is 't hier van voorbeelden by te brengen; naardien het een gewoonte is, waarvan hy zich in zyn gansche werk dient. Wy zullen ons met het gevoelen der geenen te wederleggen niet ophouden, die gelooven dat de Caraïten andere Exemplaren van den Bybel dan de gemeene hebben. Want genoeg is 't gezegt te hebben, datze niet alleen de vier en twintig Boeken der H: Schrift aanneemen, gelyk alle de andere Jooden doen; maar zelf dat zy zich van Hebreeusche Exemplaren dienen; zodanig als tegenwoordig die met de punten der MassoretenGa naar voetnoot* zyn. Wat hunne Godtgeleerdheit aangaat, zyGa naar margenoot+ | |
[pagina 68]
| |
verscheelt niets van die der andere Jooden, indien 't niet is dat ze zuiverder zy en meer afwykende van 't bygeloof. Want zy stemmen geenzins de verklaringen der Cabbalisten noch hunne leenspreuken toe, die zonder grondt zyn. Voor 't overige geeft onzen Caraït duidelyk zyn gelooft te kennen, raakende de natuur der ziele, en de hoedanigheit van 't ander leven, wanneer hy deeze woorden van Genesis verklaart: Laat ons den mensche maaken naar onzen beelde en onze gelykenis. De geest van den mensch, zegt hy, is afkomstig van verhevene zaken, en zyn lichaam bestaat uit de natuur van geringer dingen. Want zyn ziel, voegt hy 'er by, bestaat als de Engelen. En een weinig daar na: De toekomende Waereldt is voor des menschen ziele gemaakt. Immers zyn deeze gevoelens t'eenemaal strydig met die der Saduceên, en die bewyzen genoegzaam, dat al de dwalingen waar mede men de Caraiten beschuldigt, enkele lasteringen zyn. Ga naar margenoot+ Wat de gewoontens en plegtigheden der Caraïten aangaat, men zou 'er een breed verhaal van konnen opstellen: maar wy meenen dat het voldoen zal in 't algemeen te zeggen, dat de Caraïten alle de instellingen van de Misnah en den Talmud verwerpen, byaldien ze met de Schriftuur niet overeenkomstig zyn, en indien men ze daar uit door geen noodwendig en stevig gevolg trekken kan. Wy zullen ons vergenoegen drie onwraakbaare voorbeelden by te brengen. Het eerste heeft opzicht op het bevel der Mezouzot, of het perkement, 't welk de Jooden aan alle stylen der deuren hechten, alwaar men gewoon is in en uit te gaan; het tweede, op de Tephillim, of Beschermmiddels, waarvan zelf in 't Nieuwe Testament gesproken word; het derde, op het verbodt van geen melk met vleesch te eeten. Alhoewel de twee eersten schynen duidelyk en uitdrukkelyk in Deuteronomium gemelt, alwaar gezegt word, van 't een en 't ander spreekende:Ga naar voetnoot(a) Gy zultze tot een teken op uwe handt binden: en zy zullen u tot Voorhoofdspanzelen tusschen uwe oogen zyn; en zy zultze op de posten uwer huizen en aan uwe poorten schryven. Onze Caraït meent nochtans in de verklaring die hy van deeze woorden geeft, dat het een figuurlyke wyze van spreeken is; en dat, wanneer Godt heeft gezegt, van het op de posten der deuren te schryven, hy alleen wil doen begrypen, dat men 't 't zy in-of uitgaande, altoos moet in zyne gedachten hebben. Door dit middel zonderen de Caraïten een groot getal plechtigheden, om geen bygelovigheden te zeggen, uit, die de Joodsche Rabbinisten raakende deeze Mezouzot en Tephilim verzonnen hebben. Hier uit is mede ontstaan, dat zelfs de Caraiten, ziende de Rabbinisten hun gebed doen, met deeze Tephillim aan hun voorhooft te binden, gelyk in de eerste Afdeeling deezer Verhandeling, 't vyfde hoofdtstuk, beschreeven is, zy zich niet konden onthouden van daar mede te spotten, noemende hen gebreidelde ezels. Jeronimus heeft deeze Tephillim niet gunstiger gehandelt: want de woorden van 't Euangeli verklaarende, alwaaar van deeze Beschermmiddelen gesproken word; zegt hy; de Phariseên deeze Schriftuurplaats qualyk verklaarende, schreeven de Tien geboden van Moses op perkement, 't welk zy te samen rolden en voor hun voorhoofdt bonden, en zy maakten 'er een soort van krans rondom hun hoofdt van, zulks men 't altoos voor oogen had. Het derde voorbeeldt word genomen uit het ontkennend bevel, van op een zelfde maaltydt geen vleesch en iets van melk bereid teffens te eeten, op de Schriftuurplaats van Exodus gegrondt: Gy zult het Geitje in de melk van zyne moeder niet kooken. Maar onze Caraït slaat geloof aan de Overleveringen, die aan deeze plaats een verklaring geeven, dus van den letterlyken zin afgeweezen; en hy meent dat deeze Schriftuurplaats zich door die verklaart, alwaar gezegt word, spreekende van het nest van een vogel: Gy zult de moeder met de jongen niet neemen. En wannneer hy hier over de Joodsche Rabbinisten palzet, antwoordenze, gelyk ons gebeurt is: Ameru Hachamenu; dit is 't geen onze Meesters of Geleerden hebben beslecht, ge- | |
[pagina 69]
| |
loovende dat de uitlegging hunner Voorvaderen van geen minder verhevenheit tot den Bybeltext is; en dat Godt aan Moses deeze verklaring op den Berg Sinai gegeeven heeft. Wy houden ons met de andere bevelen niet op, die zonder tal zyn; vermits ze het meerendeel de verklaringen der Rabbinisten behelzen, die door de Caraïten niet worden aangenomen. Zy raaken volgens der Rabbynen oogmerk geen Bybeltext, vermits zy by de minste gelegenheit het vermaak neemen nieuwe oplossingen uit te vinden. De Caraïten beraaden zich met de reden, en verklaaren de Schriftuur door zich, of 't geen volgt door 't geene voorgaat. Met een woordt, zy verwerpen alles 't geen de H: Schrift, de gezonde reden, en een bestendige overlevering hun niet leert. Ga naar margenoot+ Nochtans komen de Caraïten, vermits zy den goeden zin belyden, genoegzaam overeen met zekere tucht-gebruiken door de Rabbinisten in acht genomen, schoon zy wyders wel zien dat de H: Schrift daarin anders gelast. Zy volgen, by voorbeeldt, hunne Almanach en de oprekeningen van Rabbi Hillel; naardien zy genoodzaakt zynde met eenig gebruik overeen te komen, dit voor anderen hebben verkooren, gelyk eenige Protestanten zich van verbeeterde Tydwyzers dienen, alhoewel zy die in alles niet goedkeuren. Ga naar margenoot+ Zy komen niet alleen met de Rabbinisten in hunne wyze van besnydenisse overeen: maar zy bedienen zich somtyds van hun om hunne kinderen te besnyden. Nochtans is de Besnydenis in de H: Schrift wel aangeweezen, doch niet de manier van besnyding. By voorbeeldt, de Turken en Jooden die eveneens besnyden, verschillen nochtans, in 't geen de Turken na de voorhuidt afgesneden te hebben, dat zy 'er niet meer aan roeren: daar de Jooden op veele plaatsen de randt van de huidt die na de Besnydenisse over blyft, met de nagels hunner vingeren scheuren. Mogelyk geschied dit om redenen, dat de Joodsche besnydenis veel eer dan die van de Turken geneest. Ga naar margenoot+ De Caraïten dienen zich mede van den Taled, waarvan onze Schryver in 't eerste deel van zyn Boek gewag heeft gemaakt. Hun Taled verschilt nochtans een weinig met die der Rabbinisten: want die op een byzondere wyze gesneden is, en de banden, die gelyk quasten hangen, zyn mede van eene onderscheiden gedaante. Ga naar margenoot+ Op het geen wy van de Caraïten gezegt hebben, zullen wy 'er alleen byvoegen, in verwachting dat 'er zich eenige gelegenheit opdoen zal, om 'er iets meer van te zeggen, dat onze Caraït nooit den naam van Jehovah, of deGa naar voetnoot* Tetragrammaton, door deeze gewoone letteren Jod, he, vau, he aanhaalt; maar alleen door deeze drie Jod, vau, Jod. 't Geen ons doet vermoeden dat de Caraïten niet Jehovah geleezen hebben, gelyk zich nu de text uitdrukt: maar Jave; zynde een manier van lezing die Theodoretus den Samaritanen toeëigent. Ten minsten dat men niet zegge, dat deeze drie letteren in verkorting de naam van Jehova behelzen, gelyk wy zien dat andere Jooden somtyds met twee of drie Jods schryven. Wat het gezegde van onzen SchryverGa naar margenoot+ aangaat, dat de Rabbinisten de Caraïten haaten, en hen als onechtelingen handelen, datze met hun in geen verbondt treeden, en datze, indien zy het Rabbinismus omhelzen willen, hen weigeren aan te neemen, is een groot bewys dat de Jooden Rabbinisten zich aan de Overleringen hunner Vaderen houden. Nochtans hebben we verstaan, dat wanneer een Caraït in 't Oosten Rabbinist wil worden, en kinderen hebbende die voor Rabbinisten zyn geacht, men hem een slaavin laat trouwen, welke kinderen uit dit huwelyk geteelt, alsdan geen Mamzerim, of Onechtelingen: maar waare Rabbiniste Jooden geacht worden. | |
Tusschenrede over het gevoelen der Samaritanen.Te verwonderen is 't dat de Schryver over 't onderwerp, niets van de Samaritanen heeft gezegt; gemerkt hy belooft had van alle de Ketters die tegenwoordig onder de Jooden zyn te handelen. Waar is 't datze al lang van den anderen gescheiden zyn. Maar alzooGa naar margenoot+ de scheuring noch duurt, kon hy 'er iet van aangehaalt hebben. Wy zullen hier dan de oorsprong der Samaritanen niet ophaalen; want ze in den Bybel genoeg aangeweezen is; en men twyffelt niet dat deezen die dien naam in verscheiden gewesten der waereldt noch voeren, van de zelfde Sekte zyn. Wy meenen niet dan van deeze laatsten te spreeken, waar van de gedachtenis zich in onze dagen wegens hunne Boeken Moses heeft vernieuwt, die men in de beruchte Bybel van den Heere de Iai, en in deGa naar voetnoot† veeltaalige Bybel van Engelandt heeft gedrukt. De Samaritanen deezer tyden zyn te Gaza,Ga naar voetnoot(a)Ga naar margenoot+ Sichem, Damaskus, Kairo en andere plaatsen van 't Oosten zich onthoudende, alwaar zy Hoogepriesters hebben, die | |
[pagina 70]
| |
zy meenen van Aaron af te stammen. Hunne Tempel, of weleer hun Kapel, is op den Berg Garizim gelegen, alwaar zy hunne offerhanden doen. Joseph Scaliger die ditGa naar margenoot+ wist, schreef aan de Samaritanen van Egipte en aan den Hoogenpriester deezer Sekte, die te Sichem woonde. Men antwoorde hem hunnentwegen op alle de zwarigheden, die Scaliger hun in zyne brieven voorgehouden had. Deeze antwoorden waren in 't jaar 998 van de Egira van Mahomet geteekent, over een komende met het jaar 1590. maar nooit zyn ze Scaliger ter handt gekomen. In de eerste deezer antwoorden, die in den naam van de Vergadering van Israël in Egipte geschreeven is, betuigenze dat zy jaarlyks het Paaschfeest den veertienden van de eerste Maandt op den Berg Garizim vieren, en dat deeze die toen onder hun het ampt van Hoogenpriester waarnam, Eliazar genoemt wierd, en de Zoon van Phineas, Aarons Zoon was. Vervolgens losten ze de zwarigheden op die Scaliger hun had voorgeworpen; maar alzoo die zeer deftig in het antwoordt wederlegt zyn, onder den naam van den Hoogenpriester Eleazar, en van de Sichemsche Synagoge, aan Scaliger zelf gezonden, zullen we ons vergenoegen dit laatste te berichten; en 't zal genoeg zyn om aan te toonen, wat nu de Sekte der Samaritanen is: zynde dit het wezentlyke van Eleazars antwoordt aan Scaliger gezonden. Ga naar margenoot+ I. ‘De Samaritanen vieren den Sabbat met alle gestrengheit in Exodus vervat. Want niemandt onder hun verandert dien dag van plaats, dan om naar de Synagoge te gaan, alwaar zy de Wet leezen, en Godt Lofzangen zingen. Zy slapen deeze nacht niet by hunne vrouwen, en ontsteken noch laaten geen vuur ontsteken; daar de Jooden de Sabbat in alle deeze deelen schenden. Want zy gaan ter Stadt uit, zy ontsteken vuur, slaapen by hunne vrouwen, en wasschen zich zelfs niet, nadat ze met haar hebben te doen gehad. II. Zy houden het Paaschfeest voor 't allervoornaamste hunner Feesten. Zy beginnen het met zonnen ondergang door de offerhande deswegen in Exodus bevolen. Maar zy offeren nergens dan op den Berg Garizim, alwaar zy de Wet leezen, en gebeden voor Godt uitstorten. Waar na de Hoogenpriester de zegen aan de vergadering geeft. III. Zy vieren mede zeven dagen het Feest van den Oogst: maar komen 'er met den dag van den aanvang met de Jooden niet in overeen. Want deeze tellen van den volgenden dag der plechtigheit van 't Paaschfeest, daar de Samaritanen vyftig dagen tellen om den volgenden dag van den Sabbat te beginnen, die zy in de week der ongehevelde brooden vinden; en de volgende dag den zevenden Sabbat volgende, begint het Feest van den Oogst. IV. Zy houden het Feest van Verzoening op den tienden van de zevende maandt. Zy brengen de 24 uuren van den dag met Godt te bidden door, en met zingen zonder iet te eeten; want een ieder vast behalven de zuigende kinderen, daar de Jooden die geene uitzonderen, die onder de zeven jaaren zyn. V. Op den 15de van de zelve Maandt vieren ze het Loofhuttenfeest op den Berg Garizim. VI. Zy vershuiven de Besnydenis nooit over den agtsten dag, gelyk in Genesis bevolen is, daar de Jooden somtyds van afwyken. VII. Zy moeten zich 's morgens wasschen, wanneerze by hunne vrouwen gelegen hebben, of als hun des nachts eenige onreinigheit is overgekomen; en alle vaten die door hunne behandeling mogten bezoedelt zyn, insgelyks, voor dat ze zich gewasschen hebben. VIII. Zy neemen het vette der offerhanden weg, en geeven den Priester de schouder, de kaaken en den buik. IX. Zy trouwen hunne nichten niet, gelyk de Jooden doen, en zy hebben maar enee vrouw; daar de anderen veele vrouwen worden toegelaaten. X. Zy geloven in Godt, in Moses; en den Berg van Garizim. En, zeggen ze, daar de Jooden hun vertrouwen op andere dingen stellen, doen wy niets dan 't geen uitdrukkelyk door den Heere in de Wet bevolen is, die door de bediening van Moses word gedient. De Jooden verzuimen 't geen Godt in de Wet bevolen heeft, om te doen wat hunne Vaders en Geleerden hebben uitgevonden. Dit was het wezentlyke 't geen het antwoordt behelsde, door last van den Hoogenpriester Eleazar, door zyn geheimschryver Abzehuta Zoon van Joseph Harmachus gedaan, te Gaza woonende. Ook is 't aanmerkelyk, dat deeze Hoogepriester een Zoon had Phineas genoemt, die het zelfde Ampt in zyns Vaders byzyn waar nam; dat zy altoos in deeze heilige plaats woonden; dat alle die iets te doen hadden, van allerwegen tot hun quamen, zulks zy alle zaaken re- | |
[pagina 71]
| |
gelden volgens den regel van gerechtigheit en waarheit. Van Aaron af tot hun toe, tellen ze 122 Hoogenpriesters, waar van zy de naamlyst bewaaren, en zy houden staande, dat de Jooden geene Hoogenpriesters uit de Stam van Phineas hebben; en dat zy liegen, wanneer zy de Samaritanen Cutheêns noemen; dat zy van de Stamme van Joseph den Rechtveerdigen door Ephraim zyn; dat hunne Samaritaansche letteren deezen zyn, waar van Godt zich om de Wet te schryven gedient heeft, en dat hy die aan Moses gaf. Waar by het antwoordt van de Egiptische Synagoge voegde; dat de letteren waar van zich de Jooden voor hunneGa naar margenoot+ geschreeven Wet dienen, een geschrift van Esdras zy, voor altoos verfoeielyk is. Op deeze twee brieven waren veele aanmerkingen te maaken, die wy den Lezer overlaaten. Wy zullen alleen zeggen, dat de Samaritanen van der Saduceenen dwalingen niet zyn besmet, waar mede hun de Jooden beschuldigen. 't Welk tot deeze lastering reden gegeeven heeft, is, dat de Samaritanen de ydele overleeveringen der Jooden verwerpen, gelyk we reeds, van de Caraïten spreekende, gezegt hebben. Ons aangaande, wy geloven, dat men nu niet beeter de zuiverheit van der Jooden Wet leeren kan, dan van deeze Samaritanen van Sichem, die noch volgens de aloude instelling op den Berg Garizim offeren, gelyk P. Morinus, en de Heer Peyresk hebben aangemerkt. Het zoude een weetenswaardige zaak zyn de plaats te beschouwen, alwaar zy offeren, en waar in de gestalte, bouwing, orde en eigenschappen bestaan, en voor al de maaten en afmeetingen, zoo wel van den Autaar, als van de Vaten waar van zy zich voor de offerhanden dienen. Ook zoude het een zaak zyn wel waardig aan te merken, hunnen Hoogenpriester in al den Priesterlyken toestel gekleedt te zien, voornamentlyk op 't Paaschfeest, wanneer hy tot alle zyne hooge bedieningen is uitgedost. Wy verwonderen ons, dat deeze begeerte noch nooit in eenige onzer Reizigers werkzaam is geweest. Ga naar margenoot+ Een gedeelte van 't geen wy van de Samaritanen gezegt hebben, word door den Joodt Benjamin in zyne Reisbeschryving bevestigt. Deeze Rabbyn, die in de twaalfde eeuw leefde, zegt, dat in zynen tydt de Synagoge van Sichem uit hondert Samaritanen heeft bestaan; die van Cesarea in Palestina, uit twee hondert; die van Ascalon, uit omtrent drie hondert, en die van Damaskus, uit drie of vier hondert. Hy tekent mede aan, dat zy Hoogenpriesters van Aarons afkomste hebben, die zy Aaroniten noemen; die nooit trouwen dan met vrouwen van hun geslacht, om de Priesterlyke Stam niet te verbasteren; dat deeze Priesters op den Berg Garizim offeren, alwaar zy een steenen Autaar hebben, door de Israëliten opgerecht, na dat zy de Jordaan waren overgetrokken. Hy voegt 'er by, dat deeze Samaritanen van Ephraims geslachte zyn, en dat zy het graf van Joseph, Jacobs Zoon bezitten, die zy hunnen Vader noemen. Eindelyk zegt hy, dat deeze Samaritanen zich ongemeen wachten van zich door aanraaking van een dood lichaam of van een graf niet te besmetten; dat zy zich om naar de Synagoge te gaan van kleedt veranderen, en dat zy zich wasschen voor datze iet nuttigen. Dit is 't alleen niet, dat de Samaritanen waanen van Ephraims geslacht en waare Jacoks kinderen te zyn, gelyk men uit de redeneering van de Samaritaansche Vrouw met onzen Zaligmaker aanmerken kan, wanneer ze hem zegt: Zyt gy grooter dan onzen Vader Jacob? Wat de Graven aangaat, behalven 't geen Benjamin van dat van Joseph zegt, toonen de Samaritanen hunner Profeten graven rondom hunnen Tempel, en onder anderen die van Eleazar, en Ithamar, Aarons Zoon, en zelfs dat van zyn kleinzoon Phineas. Ook meenen ze de Graven van Josua en Caleb te bezitten, en twee andere die zy Abinon en Joseph, de Zoon van Carath of Parath noemen. Zy bewaaren ook in hunnen Tempel een byschrift, 't geen zy meenen met de handt van Phineas, Eleazars Zoon en kleinzoon van Aaron geschreeven te zyn, in 't 15de jaar na den intogt der Israëliten in 't Beloofde Landt. Vermits de lasteringen, waar mede deGa naar margenoot+ Jooden de Samaritanen belasten, zich zelfs tegenspreeken, zullen we ons met die te wederleggen niet ophouden. Zy beschuldigen hen niet alleen Saduceên te zyn: maar ook, datze Afgodery bedryven, en in hunnen Tempel het Afbeeldzel eener duive eeren. Ook zynze niet min hen verongelykende, wanneerze zeggen dat in het Samaritaansch A.B. C de drie letteren, He, Heth, en Ain ontbreeken; wat meer is, dat ze in den aanvang van Genesis, in de plaats van de woorden: Godt heeft geschapen, gestelt hebben: Asima heeft geschapen. Maar onze oogen zyn getuigen, dat men hun dit te last leg; want wy een Hebreeuwsche Bybel in Samaritaansche letteren hebben, alwaar deeze drie letters gevonden worden. Ook hebben ze deeze drie let- | |
[pagina 72]
| |
ters in het woordt Elohim, Godt, alzoo wel als de Jooden. Ga naar margenoot+ Waar is 't, dat de Samaritanen van alle de Boeken van den Bybel niet geloofwaardig achten, dan de Boeken Moses. Zy hebben wel de Historie van Josua, en eenige weinige andere Historiën van 't Oude Verbondt; maar van de onzen verschillende. Ook slaan zy 'er geen geloof aan, gelyk aan de Godtgewyde Boeken; naardien de Joodsche inzetting, die het getal der Bybelboeken bepaalt heeft, van een veel laater tydt dan hunne scheuring is, en niet min dan het meerendeel der zelven Boeken, die zy gelooven geschreeven te zyn, om de nakomelingschap van David te verdeedigen, en op den troon te vestigen. Waarom zy van Esdras als van een verleider spreeken, die, zeggen ze, de waare Hebreeuwsche letteren heeft afgeschaft, om andere te gebruiken, en waar van zich de Jooden noch dienen, om de Bybeltext te schryven. Waarlyk Jeronimus en de beruchtste Taalzifters van onzen tydt, zyn van gevoelen, dat de eerste Hebreeuwsche letters deeze der Samaritanen zyn, en dat Esdras op de wederkomst der gevankenisse zich van letteren gedient heeft, die Chaldeeusch zyn, waar uit onze Bybels bestaan. Mogelyk heeft hy die gebruikt, om de Jooden te meer van de Samaritanen te onderscheiden, en te maaken dat ze niets met hun gemeen hadden. Ook kon dit gedaan zyn, om dat het volk geduurende de gevankenis dit soort van geschrifte gewoon was, hebbende deeze taal geleert. 't Geen dit geloof byzet, is, dat men verpligt was, om de Hebreeuwsche text te verstaan, van die in 't Chaldeeusch uit te leggen. Ga naar margenoot+ De Samaritaansche Boeken van Moses, verschillen van die der Jooden niet dan in letteren. De Samaritanen, zegt Jeronimus, hebben de Boeken Moses in even zoo veel letteren als de Iooden geschreeven: vermits zy niet dan in figuuren en punten verschillen. In de plaats van punt, vind men in 't Latyn van Jeronimus het woordt Apex, 't welk een klein en dun streepje is, waar mede de Jooden het bovenste van zekere letteren versieren, 't geen haar in stede van kroon dient. Zy gebruiken dit in Boeken die in de Synagogen en in hunne Mezouzot moeten dienen. En schynbaar is 't dat het deeze kleine streepjes waren, waarvan de Heilandt spreeken wilde, wanneer hy zeide:Ga naar voetnoot(a) Jota unum, aut unus apex non praeteribit à Lege. Want de punten waar van men zich nu dient, waren noch in geen gebruik. Voor 't overige, wanneerwe met JeronimusGa naar margenoot+ zeggen, dat de Samaritaansche Boeken Moses, met die der Jooden niet dan alleen in letteren verschillen, moet dit niet ten strafste genomen worden: maar men moetze als twee afschriften aanmerken uit een zelfde oorspronkelyk schrift getrokken, 't geen ieder in letteren die hem eigen waren, geschreeven heeft: maar onmogelyk is 't geweest, dat 'er in vervolg van tydt niet eenige verscheiden leezingen ingeslopen zyn. Jeronimus merkt 'er eenige aan, 't welk andere voor hem mede hebben waargenomen. En dit is 't, wanneer men op alle deeze omstandigheden acht geeft, dat men de geschillen, die over dit onderwerp ontstaan, overeenbrengen kan. Want indien men met deeze Grieken die de Paus erkenden, lust kreeg, de gemeene Latynsche in Grieksche letteren te schryven; en dat zy 'er zich van in hun gewoon gebruik bedienden, twyffelen wy niet of in een vervolg van Jaaren, zou men tusschen deeze twee afschriften eenig verschil vinden. De Samaritanen hebben niet alleen de HebreeuscheGa naar margenoot+ Boeken Moses in Samaritaansche letteren: maar ook noch twee Overzettingen, waar van de eene in 't Arabisch, en de andere in 't Syrisch of Chaldeeusch geschreeven is, 't geen men de Samaritaansche Overzetting noemt, als of het een byzondere taal was, alhoewel dit niet dan een soort van Syrisch of Chaldeeusch zy, 't welk nochtans met het gemeene Syrisch verschilt. Deeze beide vertalingen zyn mede in Samaritaansche letteren geschreeven, en zy zyn met den Text in drie reyen geschikt. De Heer van Peyresk heeft een exemplaar deezer drie kolommen: maar een weinig onvolmaakt. De Hebreeusche Samaritaansche Pentateuchus of Boeken Moses, en de Samaritaansche vertaling zyn in den Bybel van den Heer le Iay gedrukt, als ook in de Polyglotta van Engelandt; en de letters zyn 'er van bestaande in 't Exemplaar van de Boeken Moses, 't welk in de Bibliotheek van de Vaders van 't Oratorium van Parys naby de Louvre bewaart word. Nochtans konnen deeze drukken de waarde en de verhevenheit van 't handtschrift niet evenaaren. Men vind thans noch veele van deeze Samaritaansche Boeken in byzondere Boekeryen: maar niemandt heeft ooit naaukeuriger nagevorscht dan den Heer van Pyresk. Want behalven deeze drie kolommen, heeft hy noch veele stukken van byzondere werken in eene taale genoeg van de gemeene Syrische verschillende, die men Samaritaansche | |
[pagina 73]
| |
noemen kan; voor 't overige, indien men zich op Postel beroepen wil, zyn de Samaritanen van de Letterkunst bewust. Alzoo dan de Samaritanen de text van de Boeken Moses zonder punten noch klinkletters schreeven, is 't onbekent of hunne manier van leezing met die der Jooden overeenkomt, waar van nu een vast gebruik by de Massoreten is. Dit zou nochtans een zeer byzondere zaak zyn, de text van de Boeken Moses door een Samaritaan te hooren leezen, om te zien of hy t'eenemaal met der Jooden manier van leezing overeenquam, die wy naaukeurig volgen, naardien wy 'er geen andere van hebben. Men mag hoopen dat eenig Reiziger in de Hebreeusche taale ervaaren, onze nieusgierigheit eens zal voldoen; alsdan zoude de Godtsdienst zelf groot voordeel daarin konnen behaalen. Ga naar margenoot+Wy gelooven dat het niet noodig zy van de Grieksche Overzetting der Samaritaansche Boeken Moses te spreeken, naardien men maar een weinig kennis van de Grieksche Oudvaderen hebbende, weet waarin ze bestaat. Men moet echter wel acht geeven het gros der Samaritanen niet te vermengen met een zekere Sekte waar van zich het Hoofdt Dositheus of Dousis noemt, gelyk hy by de Arabiers word geheeten. Deeze Dousis, heeft, volgens het zeggen van een Samaritaan, de Historie van zyn Landaart geschreeven, en op veele plaatsen de text van de Boeken Moses verminkt, waar over hy door den Hoogenpriester bestraft wierd. Nochtans had hy leerlingen die zich van deeze bedorven Boeken Moses bedienden; gelyk men uitvoeriglyk in de aanmerkingen van Abraham Echellensis over het Boek van HebedjesuGa naar voetnoot(a) zien kan. Ook word 'er in Photius gewag gemaakt, van een zekeren Dositheus of Dosten, een groot schender der gewyde Boeken, die een Samaritaan ten tyde van Simeon den Toveraar was, en het Hoofdt van de Sekte der Samaritanen, Dosthenianen genoemt. Een der geleerste mannen onzer dagen heeft zich ingebeeldt, dat onze Samaritaansch-Hebreeusche Boeken Moses van deezen Dositheus afkomstig zyn.Ga naar voetnoot(b) Maar deeze gedachte heeft geen de minste schyn van grondt: want de Samaritaansch Hebreeusche Boeken Moses, die men in onzen tydt gedrukt heeft, worden in alle de Synagogen der Samaritanen geleezen. Voor 't overige, weeten we dat eenige geleerde mannen, voornamentlyk ten opzicht der Volkeren van 't Oosten, hebben verzet gestaan, dat men voorgewend heeft, dat de hedendaagsche Samaritanen, een offerplaats op den Berg Garizim hebben; nademaal, zeggenze, Pietro della Valle die de Samaritanen in deeze plaats bezocht heeft, niet van hun in zyne Reisbeschryving zegt: en dat de ongemeene armoede waar toe zy sedert veele eeuwen vervallen zyn, hen onvermogen heeft gemaakt, hunne offerhanden te doen. Maar zonder dat het noodig zy te onderzoeken 't geen Pietro della Valle van de Samaritanen geschreeven heeft, en of de Overzetting van zyne Reisbeschryving met het Italiaansch overeenkomt, of zelfs, of hy daar ter plaatse zich wel heeft laaten onderrechten, zoo is 't nodeloos tegenredenen by te brengen, over zaaken die zeer gemakkelyk konnen verklaart worden. Zeker is 't dat ten tyde vanGa naar margenoot+ Scaliger de Samaritanen van Sichem Priesters hadden, naardien zy hem door brieven, om eenig fyn lywaat, tot kleeding voor hunnen Hoogenpriester verzochten. Men heeft mede onder de papieren van den Heere van Peyresk veele gedenkschriften raakende de Offerhanden der Samaritanen gevonden, van eenige Reizigers ontleent, aan wien hy het bezoek der Samaritanen aanbevolen had, om van hun eenige Boeken te koopen.
De zelfde Samaritanen van Sichem hebben onlangs aan eenige Engelsche Geleerden geschreeven, die zy met den naam van hunne waarde broederen Samaritanen van Engelandt noemden. In deeze brieven verzekerden zy een Hoogenpriester te hebben, die zy voorgaven uit den geslachte van Phinias te wezen, en Priesters uit der Leviten stamme te zyn. In de laatste hunner brieven in den jaare 1676. geschreeven, geeven zy hun bericht van de doot van hunnen Hoogenpriester, en bidden daar nevens hen in hunne elende te willen hulpe aanbieden, met hun offerhanden op den Heiligen Berg Garizim te zenden, hun van kleederen voor hunne Priesters te verzorgen, en eindelyk van geschenken en hunne mildadigheden aan de graven hunner Vaderen te verzien. P: Morinus die mede van de Samaritanen onderrecht was, verzekert datze noch op den Berg van Garizim offerden, en dat hun Hoogenpriester, die zich te Sichem onthielt, zyn rechtsgebiedt over alle de andere Samaritanen uitbreide, aan wien hy jaarlyks door uitschryvingen het Paaschfeest en andere plechtelyke Feesten aanbeval. |
|