V. Hoofdtstuk.
Van der Jooden Besnydenisse.
Wanneer iemandt een zoon gebooren word, zeggen zyne vrienden, om deel in zyne vreugde te veemen: ter goeder uure. Eenige hebben de gewoonte in de vier hoeken van de kraamkamer kleine briefjes te leggen, van deezen inhoudt; dat Adam en Eva hier zy: maarGa naar voetnoot(a) Lilit buiten blyve, nevens de naam van drie Engelen, onder voorwendzel van het kindt voor alle betovering te bewaaren: doch men is hier toe niet verpligt; want het heeft minder schynbaarheit van bevel dan van overgeloof.
Ga naar margenoot+ De Vader van 't kindt is gehouden op den agsten dag zyn zoon te laaten besnyden,Ga naar voetnoot(b) gelyk gezegt word: op den ouderdom van agt dagen zult gy 't geen mannelyk is besnyden. 't Welk Leviticus 12. herhaalt word; En op den achtsten dag zal het vleesch zynes voorhuids besneeden worden. Men mag dit niet voor den agsten dag doen: maar, indien het kindt ziek of te zwakkelyk is, kan men 't tot beter gelegenheit uitstellen.
's Nachts voor den dag der besnydenisse, word nachtwaak genoemt, vermits niemandt van den huize slaapen gaat, om het kindt op te passen. Des avonds komen de vrienden de Vader bezoeken, waar van de vrouwen insgelyks de moeder doen; welke tydt met vreugde word doorgebragt.
Men heeft reeds de Peter, om 't kindt in de besnyding te houden, verkooren, en de Meter om het naar de Synagoge te brengen; en men neemt daar toe gemeenlyk van Vader en Moeders Vrienden, een man en vrouw. Wat de Molel aangaat, of de man die de besnydenis doet, men verkiest wie men wil; byaldien hy waardig is en bequaam deeze bediening waar te nemen. De tytel van Molel of Besnyder is van geen geringe waarde onder de Jooden; en indien de Vader van 't kindt deeze bediening verstaat, kan hy zyn eigen kindt besnyden.
's Morgens staan in de Synagoge; of wel in 't huis, alwaar men de plechtigheit wil voltrekken, twee stoelen met zyde kussens; een voor den Peter die het kindt houd en de andere, volgens het zeggen van eenigen, voor den Profeet Elias, die zy gelooven onzichtbaar alle besnydenissen by te woonen: zoo wel uit genegenheit als om de Wet te doen waarneemen. Als dan veel volks vergadert zynde, komt den Besnyder met een schotel, waar op de benoodigde dingen en werktuigen leggen, als het snymes, de t'samentrekkende poeyers, het lywaat, pluksel en rozenoly. Waar by hy noch een kom met zant voegt, om 'er de afgesneeden voorhuidt in te leggen. Men zingt dan eenige gezangen, terwyl men de Meter verwacht, die het kindt op haare armen draagt, van een gevolg van vrouwen verzelt; doch niemandt komt binnen de deur der Sinagoge. Aldaar geeft zy het kindt aan den Peter, waar op alle de omstanders roepen: Baruch Aba, de Vader is welkom.
De Peter op zynen stoel gezeten, en het kindt op zyn schoot neemende; ontwind vervolgens de Besnyder de luieren. Daar zyn 'er die zich van een zilver tangetje dienen, om de voorhuidt te vatten die zy willen afsnyden. De Besnyder neemt dan het snymesje, en zegt: Gezegent zyt gy, Heer, die ons de besnydenisse bevolen heeft. En dit zeggende snyd hy de dikke huidt van den voorhuidt af: vervolgens scheurt hy met de nagels van zyne vingeren een andere dunder huidt op. Terwyl de Vader Godt over dït bevel looft en dankt, en de omstanders hem wensschen zyn kindt tot de jaaren des huwelyks wel op te voeden. De Besnyder vervolgt zyn werk, en zuigt twee of drie werf het uitsypelende bloedt uit, en doet het in een schaal met wyn. Vervolgers legt hy op de insnyding drakenbloedt, koraalpoyer en andere bloedstelpende middelen. Waar by hy doekjes met rozenoly bevogt, voegt, en alles weder wel omzwachtelt.
Na deeze verrichting neemt hy een schaal met wyn; en na die gezegent te hebben, spreekt hy eene zegening over 't kindt, geevende het den naam naar 's Vaders begeeren, met het uitspreeken der woorden van Ezechiël 16. En ik hebbe gezegt, leeft in uwen bloede, enz. terwyl hy de lippen met den wyn bevochtigt, waar in hy 't uitgezogen bloedt heeft gedaan. Vervolgens zegt men den