VI. Hoofdtstuk.
Van der Jooden Chipur, of den Verzoendag.
Ga naar margenoot+ NA deeze twee feestdagen, staat men noch voor den dag op, om de gebeden by te woonen, en boete te doen tot den tienden van de zelve maandt Tisri, die de Vaste van den Verzoening is; en men noemt dieGa naar voetnoot(a) Jom Hachipur, bevolen in Leviticus 23. Op den tienden deezer zevende maandt zal de Verzoendag zyn, enz. en geduurende deezen dag moet allen arbeidt als op den Sabbat, gestaakt worden; en men vast, wie het ook zy, zonder iet te eeten of te drinken.
Eertydts waren de Jooden 's daags voor dit feest een zekere plegtigheit gewoon; bestaande driewerf op 't hoofdt van een levendigen haan te slaan, en telkens te zeggen, dat hy voor my opgeoffert zy Deeze plegtigheit wierdGa naar voetnoot(b) Capara genoemt: maar ze is in Italië en 't Oosten vernietigt; nademaal men tot erkentenis quam dat dit een bygeloof was op een niets waerdige zaak gegrondt.
Ga naar margenoot+ Deeze dag eetenze te hartelyker, vermits het den volgenden dag en Vastendag is. Eenigen gaan zich baden en geeven zich negen en dertig roeslagen, Malcuth genoemt. Die geenen die eens anders goedt bezitten, wanneerze gemoedelyk zyn, staanze die wederom af. Men verzoekt mede vergiffenisse van den geenen die men beleedigt heeft; en die beleedigt is geworden verzoent zich. Men reikt aalmoezen uit, en men doet in 't algemeen alles 't geen met eene oprechte boetoeffening moet verzelt gaan.
Twee of drie uuren voor zonnen ondergang, gaat men in 't namiddags gebedt en vervolgens houd men de avondmaaltydt, en eindigt die voor zonnen ondergang. Alsdan kleeden zich eenige in 't wit, trekken hunne doodkleeden aan, en in deeze gestalte gaanze ongeschoeit naar de Synagoge, die op deezen avondt ongemeen door brandende lampen en waschkaerzen verlicht is. Ieder Landaart doet volgens zyne gewoonte veele gebeden en belydenissen om zyne boetoeffening uit de drukken, 't welk ten minsten drie uuren duurt; waar na men zich naar huis en te slaapen begeeft. Eenige zyn 'er die de geheele nacht in de Synagoge doorbrengen, Godt biddende, Psalmen opzeggende, en weinig of niet slaapen.
De volgende dag in den vroegen morgenstondt, gaanze wederom naar de Synagoge, gekleedt als den voorigen dag, en vertoeven 'er tot in den nacht, gedurig biddende, Psalmen leezende, belydenissen doende, en smeeken Godt om vergiffenisse van hunne bedreevene misdaaden. Dit gebedt word in vier deelen gedeelt: dat van 's morgens word Schahhrith geheeten; en 't geen 'er op volgtGa naar voetnoot(c) Mussaf; 's namiddags, Mincha, en 's avondts,Ga naar voetnoot(d) Nehila genoemt. Op de eerste en derde dezer tydgebeden, haalt men de Pentateuchus of de Boeken Moses, en men leest 'er 's morgens zes en 's namiddags drie afdeelingen van. Waarby men de leezing der Profeten of Aftara voegt.
Op de Mussaf leest men de offerhande, en men verhaalt deeze beruchte plegtigheit van den Hoogenpriester, aan wien niet dan op deezen dag van 't jaar gedoogt was in 't Heilig der Heiligen te gaan, om te wierrooken, en 't lot over twee bokken te werpen, waar van de eene moest voor Godt zyn, en de andere voorGa naar voetnoot(e) Hazazel, gelyk men in Leviticus zestien leest.
Wanner het avondt geworden is en dat men de starren ziet, blaast men op den zelfden Hoorn waarop men met den aanvang van 't jaar geblazen heeft, om aan te wyzen dat de Vaste geëindigt is. Waarna zy uit de Synagoge gaan, wenschende elkander een lang leven. Zy zegenen de nieuwe Maan, gelykwe in 't derde Hoofdtstuk gezegt hebben, en wederom t'huis gekomen, eindigt hunne Vaste, na de Habdala gezegt te hebben, en zy gaan eeten.