Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijVII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 35]
| |
behelst:Ga naar voetnoot(a) Gy zult geen tweederlei aart uwer Beesten te zaam mogen laaten paaren. Ook was het hun verboden deeze te zamen te laaten arbeiden, noch den ploeg te trekken, of voor den wagen te spannen.Ga naar voetnoot(b) Gy zult niet te gelyk met een Os en met een Ezel ploegen. Ga naar margenoot+ In den Graan-oogst, moestenze een gedeelte aan een hoek des veldts ongesneeden laaten: en druiven snydende, moestenze ook druivetrossen aan eenige wynstokken laaten. Alle zeven jaaren lieten ze de landen braak leggen,Ga naar voetnoot(c) en 't geen die dat jaar van zelfs voortbragten, was voor den Armen. Ga naar margenoot+ Het eerste mannelyke 't welk van een ongevlekt wyfje gebooren werd, als van een Koe, of een Schaap, of ander Dier, indien 't geen vlek had, was 't verboden zich 'er van te dienen of van te eeten: en eertydts quam het den Priester toe, of men loste het van hem; maar nu is noch 't een noch 't ander in gebruik, schoon het vlakken of geen heeft.Ga naar voetnoot(d) Men kon een Ezels veule lossen, geevende aan den Priester een Lam. Zoo iemandt in 't veldt een Vogelnest, wiens Vogel haare eieren broeide, vondt, of jongen voedde, schoon hem die geoorloft te eeten was,Ga naar voetnoot(e) moest hy de moeder vry laaten, wilde hy de eieren of de jongen neemen. |
|