VI. Hoofdtstuk.
Van de Priesters en Leviten; de Giften die men hun geeft, en van de Tiendens.
Ga naar margenoot+ Eertydts waren 'er geene Priesters en Leeraars in den Tempel, dan de afstammelingen van Aaron, gelyk men in Exodus en elders leest. Dit waren die geenen die de slacht-offers offerden, die de offerhanden deeden, die wierrookten, of het Reuk-altaar bedienden, en met een wordt, die deeden alles 't geen noodig was. Ook hadden ze voor hun niet alleen de aandeeling der offerhanden ter zelver plaatse aangeweezen: maar mede van alle de Dieren die geslagt wierden, waar van men hun de schouder, borst, en kinnebakken gaf Noch haddenze de eerstgeboornen van alle hee vee, en 't geen men in verwisseling van der vrouwen eerstgeboorne gaf; de eerste geschooren schaapswolle, en anderer Dieren afval; het vyftigste van den oogst en vruchten; een stuk deeg van ieder baksel broodt, en van alles 't geen in de H. Schrift word uitgedrukt.
Ga naar margenoot+ De bediening der Leviten was, op zekere tyden in den Tempel te zingen. Zy hadden de tiende van den Oogst, 't welk ze in 't veldt inzamelden: doch nu is men niet meer dit leenrecht onderworpen, ten zy het geene Jooden zyn onder Jeruzalem en 't aloude Judea gehoorende. Tegenwoordig bezitten de Jonden geene landen, noch vee in eigendom. Alhoewel 'er nochtans gevonden worden, die meenen van de PriestersGa naar voetnoot(a) en Leviten af te stammen, en eene zekere overlevering van de echtheit hunner geslagt-tafels onaangezien alle de wegvoeringen te hebben, nochtans hebbenze geen voorrecht, ten zy dat ze iets van de eerstgeboornen ontfangen, en dat ze de eersten in 't leezen van de PentateucheusGa naar voetnoot(b) of vyf Boeken Moses in de Synagogen zyn, van alle de geenen die 'er toe genoodigt worden, als reeds vertoont is, of dat ze op plegtelyke Feestdagen de zegening aan 't volk geeven, zich van de woorden Numeri Hoofdtstuk VI. dienende.
Zy wachten zich mede wel een doodt-lyk aan te raaken, en zich in een sterf-huis ongedekt te laaten vinden. Men lost van hun de eerstgeboornen, gelyk we in 't zesde Hoofdtstuk van de vierde Afdeeling deezer Verhandeling verhaalen zullen.
De Priesters mogen geene vrouw trouwen die van een ander man onder de echtscheiding leeft, noch de schoonzuster die de Caliza heeft gehad, als in de vierde Afdeeling, Hofdtstuk IV. zal gezegt worden.