Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 1
(1727)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 23]
| |
Diss. sur le Culte Religieux. No. 1
| |
[pagina 23]
| |
Verklaring
| |
II.De verscheide Wyquispels in de Gedenkpenningen nevens den Tempel van Pomona verbeeld, waren tot de Zoenoffers in gebruik. Wy zouden te verre afwyden indien we hier alleen een gedeelte wilden verhaalen van 't geen opzicht op deeze stoffe heeft, door Lomoierus zoo geleerdelyk beschreeven. Men stond aan een ieder geenzins deezen Geestelyken dienst toe. Vermits dan deeze offering een ingevoerde plechtigheit was, om eenigermaate des volks misdaadt, of wel van eenig byzonder huisgezin uit te wisschen; om zyne ziel de wraake Gods niet te doen gevoelen; om alle ongevallen af te wenden enz. vereischte het dat den geenen die deeze zoenoffering doen moest, een man van aanzien, van een bedaagden ouderdom en een aanzienelyke geboorte was. PriestersGa naar voetnoot(a), Burgermeesters, Maagden en Jongelingen werden dikmaals in dit Plechtgebruik gebezigt. De Geslachten die een erflyk recht tot zekere Priesterschappen bezaten, waren in zaaken tot de zoenoffering vereischt, bevoorrecht. Deeze Plechtigheit was noodig, wanneer men tot eenige Geheimenis van den Godtsdienst stond te worden toegelaaten; wanneer men de Goden naaderen wilde; voor dat men offerde; na dat men droomen van een quaaden uitslag hadde gehad; na eenige Lykplechtigheden; om zich van eenige besmettelykheden des lichaams te reinigen, en vooral van deeze die men geloofde de gemeenschap des huwelyks te verzellen. De zoenoffers wierden door middel van water, vuur of lucht verricht. Men verkoor een natuurlyk Goddelyk water, gelyk men geloofde het rivier en fontein-water te zyn, wegens der Goden, Woud-Goddinnen of Beschermgoden verblyf. By gebrek van dit water wyde men gemeen water in. MenGa naar voetnoot(b) had ten dien einde aan den ingang der Tempelen groote watervaten staan, waarin men 't brandhout, van den Autaar genomen, als men offerde, uitbluste. Men besproeide zich met dit water; doch deeze gewyde besproeying werd gemeenlyk door der Goden Priesterschap gedaan. Om de zoenoffering door middel van de lucht te voltrekken, nam men een wan en men wande of verwaaide de lucht voor de zuivering der zielen. De beweegende schommeling die men in de lucht veroorzaakte, was mede een soort van zuivering. De zoenoffering of zuivering door 't vuur was by de aloude Heidenen zeer gemeen. Om dit uit te voeren, bezigde men de kracht van dit element, of enkelyk de rook. Mogelyk dat deeze zoenoffering den grondt heeft gelegt van de proef door het gloeyend yzer in de agtste eeuw der Kerke gebruikt. De zoenoffers waar toe men de rook bezigde, was die van eenig reukwerk. Men gebruikte 'er toe Zwavel, Harst, Wierook, Welriekende kruiden, Laurier enz. In huwelyks zoenoeffeningen bezigde men water en vuur teffens, en somtyds gebruikte men 't in lykstatiën. De honing kon mede voor 't water voldoen; en om de verzoening van een manslag, mengde men dikmaals het water met bloedt. De eieren waren mede van eenig ge- | |
[pagina 24]
| |
bruik, naardien men zich verbeelde dat ze by verkorting de vier elementen beslooten. Eindelyk, onnodig is 't dat we ons over de zoenoffers uitbreiden die men door middel van menschen bloedt volbragt; over deeze waarin men zich van vruchten diende; over dieGa naar voetnoot(a) waarin men honden, katten en andere dieren gebruikte. Men liet ze wel in 't leeven, maar zy wierden met 's volks misdryf beladen. In 't werk van Lomejerus vind men veele andere zoenoffers voor Menschen, Steden, Legers, Velden, Vruchten en Dieren aangeteekent; derwaarts wy den Lezer wyzen. Men had als een zoenoffer aan te zien, de besproeying die met een Laurier, Olyf- of Rozemaryn-tak geschiede, met een bos Ysoop of met andere werktuigen alleen voor de Besproeying gemaakt. Na dit Plechtgebruik der Zoenofferingen en Besproeyingen, merkte men zich als een nieuw mensch aan, en men rekende zich onder 't getal der Gelukzaligen. De verzoenings Plechtigheden eindigden door een Ilicet, zeer wel overeenkomende met zegeningen waar mede de Geestelyken den volke afscheid geeven. Want Ilicet kan door gaat in Vrede, of Pax vobis, vrede zy met u, uitgedrukt worden. | |
III.De Offerhande van Herkules in een deezer Gedenkpenningen verbeeldt, doet ons iets van deeze Plechtigheit alhier ge dachtig zyn. Deeze God verwaardigde zich aan twee doorluchtige Geslachten te leeren, hoe men hem dienen moest. Deeze twee Geslachten, als de voornaamste onder de Aboriginen, volkeren van Italië, voerden den naam van Potitii en Pinarii. Men offerde Herkules een jonge stier, die nooit eenig juk gedraagen had. De Potitii hadden de voorrang voor de Pinarii, vermits ze op een plechtelyken bestemden dag om te offeren, te laat gekomen waren. Wanneer men hem offerde, op 't Autaar Ara Maxima genoemt,Ga naar voetnoot(b) moest de gansche vergadering met ontdekten hoofde staan, om te meer achting voor Herkules te betuigen; want men vertoonde deezen God zyn hoofdt gedekt hebbende, en 't zoude van de uiterste verontwaardiging zyn geweest, zoo koen te zyn zich voor hem te dekken. De Romeinen voor de Ara Maxima verscheinende, bevestigden door een eedt hunne gedaane beloften en beslotene voorwaardens. | |
IV.De Godvruchtigheit die de offerhanden verzelden, en gemeenlyk over den eeniger Gedenkstukken enz. geheelen Dienst, moest noodwendig gedekt zyn, vermits men zich het hoofdt dekte om zyne oogen voor 't voorwerp van aandacht niet af te wenden, en om de afwending van gedachten voor te komen. Hoedanig men hier de Godvruchtigheit gesluiert voor 't Autaar vertoont, is byna als die der Romeinen Vrouwen gewoon waren, wanneerze den Goden haare eerdienst beweezen. De Keizer Severus ziet men 'er mede in een Gedenkpenning gedekt, hebbende een Olyftak in de handt. Het openbaar Geloof word in eenGa naar voetnoot(c) gedenkpenning met den hoorn van overvloedt in de handt verbeeldt, en het hoofdt met laurier gekranst, vereischt dat men zich met een witten sluier, wanneer men offerde, dekte. Deeze sluier was het zinnebeeldt van ongeveinstheit en zuiverheit die het Geloof verzelden; gelyk de hoorn van overvloedt dat van voorspoedt is, die gemeenelyk deeze Deugdt verzelt. | |
V.Men gebruikte somtyds de Phrygiaansche Muts alhier in de laatste der vier gedenkpenningen onder den Tempel van Pomona verbeeldt:Ga naar voetnoot(d) Nochtans is men niet volkomen verzekert, dat deeze altoos zodanig gemaakt was. Men gelooft datze een gedeelte der wangen bedekte, en onder de kin gehecht was. | |
VI.Anubis, voor wien men een nedergeboogen mensch leggen ziet, was een Egiptische Godheit. Men verbeelde hem onder de gedaante of met het hoofdt van een hondt; en zyn naam geeft genoegzaam te kennen wien hy was: want Anubis beteekent volgens eenige Geleerden een die aanblaft, en is oorspronkelyk uit het Hebreeusch. Hanubé een Hebreeusch woordt, is een Participium (deelwoordt) waarby de uitazemende H. is gevoegt. Deeze Egiptische Godtheit en Merkurius word voor een zelvige zaak genomen. Door het afbeeldzel van den hondt wilde men de wysheit van dien Afgodt verbeelden; want geen dier verstandiger dan een hondt is. Het zinnebeeldt is rechtmatig. De Godt der Rovers, Kooplieden, en openbaare Amptenaren had een volmaakte wysheit noodig, om zich waardiglyk in zyne bediening te quyten. Anubis word mede op eenige Gedenkpenningen met een Merkurius-Staf in de handt verbeeldt. De andere vier Gedenkpenningen, die deeze van Anubis volgen, verbeelden verscheiden gestalten waar in zich de Bidders, hem te eeren, bevinden. |
|